GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Zaaknummer: KG 204/2010
Datum: 3 december 2010
HUURDERSVERENIGING PELICAN RESORT & CLUB,
gevestigd in Sint Maarten,
eiseres,
hierna te noemen: de huurdersvereniging,
gemachtigde: mr. G.L. van Giffen (advocaat te Curaçao),
1. de vennootschappen naar vreemd recht
RR MANAGEMENT CO. LTD en RR MARKETING CO LTD,
gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: Royal,
gemachtigde: mr. J.G. Bloem,
2. de vennootschap naar vreemd recht
QUANTUM INVESTMENT TRUST LTD,
gedaagde,
hierna te noemen: QIT,
gemachtigde: mr. R.F. Gibson jr.,
3. [gedaagde sub 3],
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde sub 3],
gemachtigde: mr. J.G. Bloem,
4. [gedaagde sub 4],
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde sub 4],
gemachtigde: mr. J.Bloem.
waarin heeft gevorderd als gevoegde partijen te worden toegelaten:
de naamloze vennootschappen
PELICAN RESORT CLUB THE OWNER COMPANY N.V. en
PELICAN RESORT CLUB THE MANANGEMENT COMPANY N.V.,
gevestigd op Sint Maarten,
eiseressen,
gemachtigde: mr. G.L. van Giffen (advocaat te Curaçao).
1. Het verloop van de procedure.
Namens de vereniging is op 20 oktober 2010 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier een verzoekschrift (met producties) ingediend.
Op woensdag 10 november 2010 heeft de huurdersvereniging een ordner met producties in het geding gebracht. Eveneens op 10 november 2010 hebben PRCOC en PRCMC een incidentele conclusie tot voeging in het geding gebracht. Bij brief en bij e-mailbericht van eveneens
10 november 2010 zijn door Quantum producties in het geding gebracht. Tenslotte hebben ook Royal, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] op 10 november 2010 een ordner met producties in het geding gebracht.
Mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van
12 november 2010. De drie gemachtigden voornoemd hebben op schrift gestelde pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd.
Uitspraak is nader bepaald op heden.
<b>In de hoofdzaak</b> heeft de huurdersvereniging het Gerecht verzocht:
<i>“Royal te bevelen om binnen twee dagen na het ten dit verzochte bevel:
1) Een volledige opgave te verstrekken van alle eigenaren van weken van het pelican resort (waaronder begrepen die van het PMR project) in welke opgave is verwerkt de gegevens bestaande uit de weken van de owner en alle contact informatie van de betreffende owner met een overzicht van zijn financiële status (coplete billing and payment history);
2) Twee leden van het bestuur van de Vereniging te (doen) registreren op de rekeningen die ROYALl heeft geopend (de fundings accounts) en op welke rekeningen de maintenance fees; special assesments en de time deposit gelden staan of worden gestort;
3) Uitvoering te geven aan de op 17 augustus 2010 aan haar gegeven opdracht om uitvoering te geven aan het foreclosen en innen van gelden met betrekking timeshare weken waarvan de owners (inclusief FIP) in gebreke zijn;
QIT te bevelen:
1) te gehengen en te gedogen dat PROC in staat wordt gesteld om haar achterstallige (delinquent) schuld aan QIT te voldoen binnen een periode van 4 maanden na het uitspreken van het door UEA te geven bevel, met de gehoudenheid van QIT om na ontvangst van een schriftelijk verzoek daartoe terstond volledige informatie te verstrekken over de aard, de hoogte en ontstaanswijze van deze (achterstalligheid) van deze schuld;
2) om gedurende opgemelde periode geen enkele uitvoering te geven aan het voornemen om het Pelican Resort in het openbaar te doen verkopen;
[gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] te bevelen:
zich te onthouden van het doen van iedere negatieve mededeling of anderszins zich uitdrukken waarbij zij zich tegenover derden uitlaten over de bevoegdheid van het Bestuur van de Vereniging om van haar leden contributies te vragen;
met veroordeling van gerekwestreerden om na de derde dag van de openbare uitspraak de door UEA te geven bevelen (bevel) na te komen en bij niet nakoming daarvan de in gebreke zijnde partij te veroordelen tot betaling van een dwangsom groot ad USD 25,000.00 (vijfentwintig duizend Amerikaanse dollars) voor iedere dag of gedeelte van een dag dat zij daarmee in gebreke zijn geweest met dien verstande evenwel:
1) dat ten aanzien van het onder 2 van het OIT verzochte bevel, UEA Zal verklaren dat OIT bij niet naleving van dat bevel een dwangsom zal hebben verbeurd van USD 50.000.000,00 (vijftig miljoen Amerikaanse dollars);
2) dat voor wat betreft het aan [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] verzochte bevel deze onmiddellijk ingaat na de openbaarmaking van uw vonnis;
Met veroordeling van alle georkestreerde hoofdelijk tot betaling van de proceskosten:”</i>
Gedaagden hebben verweer gevoerd.
<b>In het incident</b> tot voeging hebben PRCOC en PRCMC het Gerecht verzocht <i>“om als partij in het geding als tussenkomende partij toegelaten te worden en zich te voegen aan de zijde van de Vereniging nu zij als gevoegde partij ieder voor zich daar een groot belang bij hebben; kosten rechtens”</i>
Gedaagden hebben verweer gevoerd tegen het verzoek tot voeging.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de huurdersvereniging haar eis vermeerderd. Tegen deze eisvermeerdering hebben Royal, QIT, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] terecht bezwaar gemaakt nu deze niet tijdig (artikel 52 Procesreglement) is aangekondigd.
4. De vaststaande feiten.
<b>In hoofdzaak en in incident</b>
De volgende feiten staan vast.
- In de wijk Pelican alhier is een groot timeshare resort gelegen, plaatselijk bekend onder de naam Pelican resort.
- In 1996 is de eigendom van voornoemd resort in handen van de vereniging gekomen na verkoop van het resort door de curatoren van Billy Folley N.V.
- Op 7 oktober 1996 zijn PRCOC en PRCMC opgericht. De huurdersvereniging is 100% aandeelhouder van PRCOC en PRCMC. PRCOC heeft de eigendom van het resort verworven en PRCMC werd belast met het management van het resort.
- Op 1 november 2000 zijn PRCOC en PRCMC enerzijds en Royal anderzijds een <i>management, marketing and membership services agreement</i> aangegaan.
- Royal wordt (voor wat betreft het management van timeshare resorts in het Caraïbisch gebied) geleid door [gedaagde sub 3]. [gedaagde sub 4] is de rechterhand van [gedaagde sub 3].
- [gedaagde sub 3] is in de periode 2004/2005 lid van het bestuur van de huurdersvereniging geworden.
- Op 22 juli 2005 hebben Royal enerzijds en PRCOC anderzijds een Letter of Understanding getekend ter zake een naast het resort gelegen terrein te ontwikkelen tot een nieuw resort, de Pelican Marina Resort (PMR).
- Op 28 februari 2006 tekenen PRCOC, PRCMC en Royal een “International Technical Assistance & Know How Agreement”
- De ontwikkeling van het nieuwe resort, PMR, wordt gefinancierd door QIT. Ter zekerheid wordt een recht van eerste hypotheek gevestigd ter waarde van US$ 28 miljoen. Later, na een aanvullende kredietfaciliteit van US$ 500.000,-- door [gedaagde sub 4], wordt nog een recht van tweede hypotheek gevestigd.
- PRCOC en Royal zijn beiden gelijkelijk verantwoordelijk voor terugbetaling van de geldlening.
- PRCOC kan al enige tijd niet meer aan haar betalingsverplichtingen voldoen.
- Op 16 december 2010 zal de veiling van het onroerend goed plaatsvinden.
5. De beoordeling van het incident.
5.1 Het Gerecht merkt allereerst op het verzoek van PRCOC en PRCMC te verstaan als een verzoek tot voeging en niet als een verzoek tot tussenkomst ook al wordt in het verzoek de woorden “tussenkomst” en “tussenkomende” gebruikt.
5.2 PRCOC hebben in hun verzoek het volgende aangevoerd:
<i>“Eiseressen vorderen hierbij dat zij als partij toegelaten zullen worden als gevoegde partij in het Kort Geding waarbij de Vereniging aan UEA om een aantal maatregelen heeft verzocht.
Maatregelen die thans noodzakelijk en ook voor eiseressen van groot belang zijn.
Met de aankondiging van 27 oktober 2010 van kandidaat notaris Lars de Vries dat op instructie van QIT het Pelican Resort op 16 december 2010 in het openbaar zal worden geveild, zien eiseressen zich genoodzaakt zich te voegen aan de zijde van de Vereniging.
Immers, ingeval de openbare verkoop doorgang zal vinden dan zullen Eiseressen tot tussenkomst hun bestaansrecht hebben verloren met als gevolg dat zij daardoor ongetwijfeld in deconfiture zullen komen te verkeren.
Wanneer de verzochte maatregelen niet zullen worden gegeven dan zal het gevolg daarvan zijn dat de Vereniging niet meer aan haar doelstellingen zal kunnen voldoen. De belangrijkste doelstelling van de Vereniging is dat zij via de instandhouding van eiseressen tot tussenkomst aan haar leden het optimale genot van het Pelican Resort zal kunnen garanderen;” </i>
5.3 Royal, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] verzetten zich tegen het verzoek. Kort samengevat voeren zij aan dat het verzoek moet worden afgewezen omdat voegen alleen betekent dat een andere partij wordt gesteund in zijn vordering. Er wordt, anders dan bijvoorbeeld bij tussenkomst, geen zelfstandige vordering ingesteld. De partij die gesteund wordt, de huurdersvereniging, dient vanwege ontbreken belang niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ook QIT heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Daarbij heeft QIT het volgende aangevoerd: <i>“Het is opmerkelijk dat PRCOC de Vereniging steunt als gevoegde partij ten aanzien van de veiling van haar eigen onroerend goed en niet zelf een gerechtelijke procedure heeft opgestart als zelfstandige partij met een eigen vordering. Zij laat een ander (de Vereniging) dat doen -of die ander doet dat op eigen initiatief- voor haar waarna zij uw Gerecht verzoekt om haar als partij te voegen bij die ander in de procedure. Naar het oordeel van Qit is dit procesrechtelijk een rare gang van zaken. Voeging zoals bedoeld in artikel 214 Rv is hiervoor niet bedoeld. Het verzoek van PRCOC om zich te voegen als partij aan de zijde van de vereniging dient derhalve te worden afgewezen. Ook het verzoek van PRCMC om zich als partij te voegen bij de Vereniging dient te worden afgewezen. Immers, wil een verzoek tot voeging toewijsbaar zijn, moet dan blijken van een belang van de verzoeker (om een der partijen te steunen) om benadeling van rechten te voorkomen. Een dergelijk belang ten aanzien van PRCMC is in de onderhavige procedure niet aanwezig. PRCMC zou wellicht een financieel belang hebben bij de uitkomst van de onderhavige procedure, maar dat is wat anders dan mogelijk benadeling van rechten of de rechtspositie van PRCMC zelf. Een nadelige uitkomst van de onderhavige procedure zal namelijk niet leiden tot bijvoorbeeld een regresrecht van de Vereniging jegens PRCMC. Er is derhalve zijdens PRCMC geen belang zoals bedoeld in artikel 214 Rv om zich te voegen als partij bij de vereniging in de onderhavige procedure.”</i>
5.4 Het Gerecht is met Royal, QIT, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] van oordeel dat het meer in de rede had gelegen dat PRCOC en PRCMC zelfstandig als eisende partij (al dan niet naast de huurdersvereniging) zouden procederen. Het verzoek tot voeging komt echter wel voor toewijzing in aanmerking. Voeging is op z’n plaats als komt vast te staan dat PRCOC en PRCMC daarbij belang hebben omdat zij (mogelijk) juridische dan wel feitelijke gevolgen zal ondervinden van het vonnis in deze zaak tussen de huurdersvereniging en Royal, QIT, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4]. Het is evident dat afwijzing van de vordering van de huurdersvereniging gevolgen zal hebben voor PRCOC en PRCMC. Afwijzing van de vordering zal immers tot gevolg hebben dat in beginsel de veiling van Pelican Resort zal doorgaan en dat raakt rechtstreeks PRCOC (als eigenaar van de onroerende zaken) en PRCMC (als mede manager/beheerder) in hun bestaan.
5.5 Het Gerecht ziet aanleiding voor het incident geen afzonderlijke proceskostenveroordeling uit te spreken.
6. De beoordeling van de hoofdzaak
6.1 Aan de vordering van de huurdersvereniging liggen, letterlijk weergegeven uit het inleidend verzoekschrift, de volgende stellingen ten grondslag:
<i>“In december 2009 treedt er een bestuurswisseling op binnen het bestuur van de Vereniging. De financiering van het PMR project drukt zwaar op het Pelican resort. De verkopen van de weken van het nieuwe project drukt zwaar op het Pelican resort. De verkopen van de weken van het nieuwe project en met welke opbrengst het PMR project zou worden gefinancierd, blijven duidelijk achter.
Het nieuw aangetreden bestuur van de Vereniging (bestaande dus niet langer uit de met [gedaagde sub 3] te vereenzelvigen personen) wordt op de precaire financiële situatie van de beide vennootschappen gewezen. Het duo [gedaagde sub 3]/[gedaagde sub 4] dringt aan om zich niet met micro management van het resort te bemoeien. Vervolgens wordt door Royal de druk opgevoerd om de aandelen die de Vereniging houdt in de beide vennootschap aan Royal over te dragen, althans aan hen in “trust” te geven.
Is de Vereniging daartoe dan niet bereid dan dreigen de heren met het faillissement van de werkmaatschappijen. Althans, dan zouden zij er wel voor zorgen dat de QIT lening opeisbaar zou worden, met als gevolg dat het resort dan in veiling zou worden gebracht. Alle ingrediënten om dat voor mekaar te krijgen waren immers al lang op de rit gezegd. De hypotheken gevestigd en de liquiditeitstekorten aanstaand. De billing aan de time share owners voor maintenance fees zouden immers eerst toch in oktober ’10 dit jaar de deur uitgaan en pas begin volgend jaar 15 januari 2010 volledig zijn geDe hypotheken gevestigd en de liquiditeitstekorten aanstaand. De billing aan de time share owners voor maintenance fees zouden immers eerst toch in oktober ’10 dit jaar de deur uitgaan en pas begin volgend jaar 15 januari 2010 volledig zijn geïnd. Het bestuur instrueert ROYAL om de aflossingen van de QIT lening voorrang te geven boven het betalen van andere schuldeisers.
Na lange onderhandelingen over het prijsgeven van bevoegdheden van de Vereniging ten faveure van ROYAL/QIT worden de onderhandelingen van de zijde van ROYAL/QIT opeens afgebroken en wordt de Vereniging ervan in kennis gesteld dat QIT over wenst te gaan tot openbare verkoop van het gehele resort. (oud en nieuw gedeelte dus).
Het nieuw aangetreden Bestuur van de Vereniging besluit voor dit dreigement niet te zwichten. In opdracht van de Vereniging worden dan vervolgens forensisch accountants ingehuurd en aan Proskauer Rose 1.1.p (een groot internationaal advocatenkantoor) de opdracht verstrekt om de juridische positie van de Vereniging en haar leden te bewaken en zonodig te verbeteren. Dat onderzoek kon door liquiditeitstekort evenwel ten dele worden uitgevoerd.
Nochtans was het uit het onderzoek wel gebleken dat er een groot aantal mismanagement tekortkomingen bestaan. Zo had Royal is strijd met het management contract art 3.2.1.H de afspraken als gemaakt om de rekeningen van het resort “de funding accounts” (van zowel PRCMC en PRCOC) op naam van deze vennootschappen aan te houden, niet nageleefd. (handig ingeval van faillissement).
Teneinde dit gebrek te herstellen wensen leden van het bestuur tekeningsbevoegd te worden. Om verklaarbare redenen weigert Royal om aan dat verzoek mede te werken, alhoewel zulks uitdrukkelijk in het management contract is overeengekomen. Het inhuren van advocaten (zowel lokaal als in de VS) ingeschakeld om het bestuur van de Vereniging in dit proces juridisch te begeleiden wordt door Royal gedwarsboomd. De voorschotdeclaraties worden niet betaald. De Vereniging ondervindt verder grote hinder bij het vergaren van financiële informatie.
Opvallend is ook dat ROYAL de instructies van het bestuur van de Vereniging om gelden af te zonderen en de voorschotnota’s van advokaten van de Vereniging niet te betalen baseert op de stelling dat nu zij tot mede directeur van de werkmaatschappijen is benoemd, ze deze instructies gelet op haar fiduciaire verplichtingen die zij heeft ten opzichte van de werkmaatschappijen niet in het belang acht van die werkmaatschappijen te zijn en om die reden ook naast zich neerlegt.
Andere maatregelen om meer revenuen voor de werkmaatschappijen te scheppen worden door het Bestuur aangedragen maar nu al maanden opzettelijk genegeerd. Het meest opvallende voorbeeld hier is de botte weigering van ROYAL om de niet betalende timeshare owners hun weken te foreclosen.
De Vereniging lijdt door dit alles schade nu de werkmaatschappijen door het handelen van gerekwestreerden inmiddels volledig zijn (of binnenkort zullen zijn) uitgehold.
Dit alles als gevolg van de in het verleden met [gedaagde sub 3]/[gedaagde sub 4] gemaakte onereuze afspraken als gemaakt gedurende de periode dat [gedaagde sub 3] in het Bestuur van de Vereniging het voor het zeggen had.
Afspraken gemaakt dus in het kader van de bouw van een veel te veel geld gekost hebbend PMR-project; een nietige Consultancy Agreement en het niet nakomen van de afspraken met FIP gemaakt over het betalen van maintenance fees met als gevolg dat de werkmaatschappijen thans ten onrechte grote hoeveelheden geld onder deze noemers aan gerekwestreerden hebben uitbetaald, althans zullen gaan uitbetalen, althans ten onrechte niet hebben ontvangen, althans niet zullen ontvangen.
De Vereniging heeft daarnaast getracht bij haar leden contributiegelden te innen maar wordt daarin door [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] gedwarsboomd die op eigen initiatief het buro (Amerikaans) die met de innig van deze gelden is belast te verwittigen dat de Vereniging niet zonder hun toestemming daartoe bevoegd zou zijn. Het Buro heeft om deze reden haar inningopdracht opgeschort. Het laatst verzochte bevel richt zich tegen dit handelen van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4].”</i>
6.2 Het Gerecht zal hierna eerst ingaan op het verweer van QIT.
6.3 QIT heeft allereerst ten verwere aangevoerd dat de huurdersvereniging in haar vordering jegens QIT niet-ontvankelijk dient te worden verklaard daar de huurdersvereniging geen eigenaar of anderszins rechthebbende is op het onroerend goed dat geveild gaat worden. De vereniging is verder ook geen partij bij de geldleningsovereenkomst. Het feit dat de huurdersvereniging aandeelhouder is van PRCOC geeft haar niet de bevoegdheid voor en/of voldoende processueel belang bij de thans aan de orde zijnde vorderingen. Ook het feit dat het doel van de huurdersvereniging is om haar leden optimaal genot te verschaffen van het resort, geeft de huurdersvereniging onvoldoende procesbelang om in deze procedure te kunnen worden ontvangen. Immers, aldus QIT, de huurdersvereniging kan haar doel bereiken door gebruik te maken van haar vennootschapsrechtelijke bevoegdheden als aandeelhouder van PRCOC en PRCMC.
6.4 De huurdersvereniging is inderdaad geen eigenaar noch anderszins rechthebbende op de te veilen onroerende zaken. En evenmin is zij partij bij de geldleningsovereenkomst. Als aandeelhouder van PRCOC en PRCMC kan de huurdersvereniging niet zonder meer de rechten van de vennootschap uitoefenen en/of vorderen dat verplichtingen jegens de vennootschap worden nagekomen. Althans niet zonder nadere onderbouwing en de hier bedoelde nadere onderbouwing is niet te lezen in het verzoekschrift noch in de pleitnotities van de gemachtigde van de huurdersvereniging. Haar statutaire doelomschrijving kan de huurdersvereniging evenmin baten. Ter verwezenlijking van deze doelomschrijving heeft de huurdersvereniging immers twee vennootschappen in het leven geroepen. Deze twee vennootschappen hebben zich nu weliswaar gevoegd aan de zijde van de huurdersvereniging hetgeen betekent dat zij de huurdersvereniging steunen in haar vordering jegens QIT doch de vordering kan niet worden toegewezen jegens PRCOC en PRCMC. Zij hebben immers niet zelfstandig een vordering als eisende partij ingesteld. Reeds om het vorenstaande zal de vordering van de huurdersvereniging jegens QIT worden afgewezen.
6.5 Het Gerecht zal hierna eerst ingaan op de door Royal, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] opgeworpen verweren.
6.6 Royal, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] hebben allereerst aangevoerd dat zij niet vrijwillig zijn verschenen.
6.7 De relevantie van het opgemerkte ontgaat het Gerecht. Ook al zou er een gebrek kleven aan de oproepingsexploiten, Royal, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] zijn in deze procedure verschenen en hebben verweer gevoerd.
6.8 Royal, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] hebben verder aangevoerd dat het Gerecht zich onbevoegd dient te verklaren omdat, kort samengevat, er onvoldoende samenhang bestaat tussen de diverse vorderingen gericht tegen diverse gedaagden.
6.9 Het Gerecht veroorlooft zich allereerst op te merken het eigenlijk onbegrijpelijk te vinden dat een inleidend verzoekschrift van slechts zes pagina’s zonder enige bijlage en zonder vermelding van grondslagen van de diverse vorderingen wordt uitgebracht en dat eerst bij de mondelinge behandeling een enorm pakket producties wordt overgelegd. Alles (ook het incident tot voeging) duidt erop dat er in de haast een verzoekschrift is samengesteld. Het Gerecht zal zich echter niet onbevoegd verklaren. Tussen de diverse vorderingen tegen de gedaagden bestaat voldoende samenhang. Dat het Gerecht absoluut dan wel relatief onbevoegd zou zijn ten aanzien van enig onderdeel van de vordering is het Gerecht niet gebleken.
6.10 Royal, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] hebben verder aangevoerd dat de vorderingen zich niet lenen voor een kort geding procedure en dat voor wat betreft de vordering tegen Royal een spoedeisend belang ontbreekt.
6.11 De urgentie van dit kort geding is gelegen in de aankondiging van de veiling van het Pelican resort op 16 december 2010. Hiermee is de voor een kort geding vereiste spoedeisendheid gegeven. Anders dan Royal, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] beweren is de zaak niet te ingewikkeld voor een kort geding. Het enkele feit dat het procesdossier uit een aanzienlijke hoeveelheid papier bestaat en dat het om een feitelijk en juridisch niet eenvoudige zaak gaat brengt nog niet mee dat de zaak zich niet leent voor kort geding.
6.12 Royal, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] hebben voorts aangevoerd dat de huurdersvereniging misbruik van procesrecht maakt door zowel hier op Sint Maarten te procederen als ook in de USA.
6.13 Ook dit verweer verwerpt het Gerecht reeds vanwege het feit dat niet gebleken is dat het Gerecht in eerste aanleg alhier absoluut en/of relatief onbevoegd zou zijn en vanwege het feit dat geen van partijen iets heeft opgemerkt over de aard van de procedure in de USA (gaat het om inhoudelijk dezelfde vorderingen tegen dezelfde gedaagden?).
6.14 Voor wat betreft de vordering tegen [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] hebben Royal, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] als verst strekkend verweer aangevoerd dat de vordering veel te ruim en te vaag geformuleerd is en dat alleen al om deze reden de vordering dient te worden afgewezen.
6.15 Uit het verzoekschrift en uit hetgeen het Gerecht in de pleitnotities van mrs. Van Giffen en Bloem leest valt op te maken naar aanleiding van welke uitlatingen de vordering is ingesteld. Voor wat betreft die uitlating(en) hebben Royal, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4], naast hun betoog dat de vordering veel te ruim en te vaag geformuleerd is, verder aangevoerd dat de in geding zijnde uitlating niet onrechtmatig is jegens de huurdersvereniging. Dit verweer slaagt. In artikel 6, lid 2, van de statuten van de huurdersvereniging is bepaald dat de huurdersvereniging een speciale bijdrage van haar leden kan vragen <i>in exceptional cases to meet the financial or other needs of the Association</i>. De huurdersvereniging heeft van haar leden een speciale bijdrage van US$ 100.00 gevraagd. Bij brief van 18 oktober 2010, gericht aan de timeshare eigenaren, schrijft [gedaagde sub 4] (en niet [gedaagde sub 3] en/of [gedaagde sub 4] & [gedaagde sub 3]) -kort en zakelijk samengevat- dat het management van het resort niet achter de gevraagde bijdrage staat en dat deze bijdrage niet nodig is voor het onderhoud van de onroerende zaak van de timeshare eigenaar. [gedaagde sub 4], het management van het resort vertegenwoordigend, mag, binnen bepaalde grenzen, zeggen wat hij wil. Dat de hier bedoelde grenzen zijn overschreden vermag het Gerecht niet in te zien. Indien en voor zover juist is dat het bureau dat de huurdersvereniging heeft ingeschakeld om de bijdrage te innen daarmee is gestopt naar aanleiding van uitlatingen van [gedaagde sub 3] en/of [gedaagde sub 4] ligt het op de weg van de huurdersvereniging om dit bureau aan te spreken, niet om [gedaagde sub 3] en/of [gedaagde sub 4] thans te verbieden zich uit te laten. De vordering tegen [gedaagde sub 3] & [gedaagde sub 4] wordt reeds hierom afgewezen.
6.14 Voor wat betreft de vordering jegens Royal heeft Royal aangevoerd dat de vordering reeds moet worden afgewezen omdat de vordering inhoudelijk neerkomt op nakoming vorderen van contractuele verplichtingen terwijl de huurdersvereniging geen partij is bij de Management, Marketing and membership Services Agreement d.d. 1 november 2000, de verlenging van deze overeenkomst d.d. 12 juli 2006 en de International Technical Assistance & Know How Agreement d.d. 28 februari 2006.
6.15 Dit verweer slaagt. De vordering jegens Royal komt inderdaad neer op het vragen van nakoming van contractuele verplichtingen. De huurdersvereniging is geen partij bij de hiervoor genoemde overeenkomsten. De huurdersvereniging is aandeelhouder van twee contractspartijen (PRCOC en PRCMC). Zoals hiervoor in 6.4 overwogen kan de huurdersvereniging niet zonder meer de rechten van de vennootschappen uitoefenen en/of vorderen dat verplichtingen jegens de vennootschap worden nagekomen. Althans niet zonder nadere onderbouwing en de hier bedoelde nadere onderbouwing is niet te lezen in het verzoekschrift noch in de pleitnotities van de gemachtigde van de huurdersvereniging. Het feit dat PRCOC en PRCMC zich hebben gevoegd aan de zijde van de huurdersvereniging maakt dit niet anders. Een vordering kan slechts worden toegewezen aan een partij die een vordering heeft ingesteld, niet aan een partij die de vordering van een ander steunt. Ook de vordering tegen Royal wordt derhalve afgewezen.
6.16 Als de in het ongelijk gestelde partij wordt de huurdersvereniging veroordeeld in de kosten van deze procedure.
Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
staat toe dat PRCOC en PRCMC zich voegen aan de zijde van de huurdersvereniging;
veroordeelt de huurdersvereniging in de kosten van deze procedure, deze voor zover gerezen aan de zijde van Royal, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] en tot op heden begroot op NAF 1.000,-- aan salaris gemachtigde;
veroordeelt de huurdersvereniging in de kosten van deze procedure, deze voor zover gerezen aan de zijde van QIT en tot op heden begroot op NAF 1.000,-- aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.W.J. van Veen, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 3 december 2010.