ECLI:NL:OGEAC:2025:95

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
CUR202500855
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoir beslag in kort geding

In deze zaak, die op 11 april 2025 werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, hebben eisers CURKEY AUTOMOTIVE SOLUTIONS B.V. en twee natuurlijke personen een vordering ingediend tot opheffing van een conservatoir beslag dat door de ONTWIKKELINGSBANK VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN N.V. (OBNA) was gelegd. De eisers stelden dat het beslag onterecht was gelegd, omdat de vordering waarvoor het beslag was gelegd ondeugdelijk zou zijn en er voldoende zekerheid was geboden. De gedaagde bank had op 13 januari 2025 de kredietovereenkomst opgezegd wegens een betalingsachterstand en had het uitstaande bedrag van Cg 99.604,03 opgeëist. Op 28 januari 2025 legde de bank conservatoir beslag op roerende zaken van de eisers, waaronder inventaris van hun garage.

Tijdens de mondelinge behandeling op 28 maart 2025 werd het procesverloop besproken, inclusief de producties van beide partijen. De eisers voerden aan dat het beslag moest worden opgeheven, maar het gerecht oordeelde dat zij niet voldoende bewijs hadden geleverd voor hun stellingen. De rechter concludeerde dat de vordering van de gedaagde bank niet ondeugdelijk was en dat het beslag niet onnodig was gelegd. De belangenafweging viel in het voordeel van de gedaagde bank uit, omdat de eisers zelf verantwoordelijk waren voor de betalingsachterstand en er geen andere verhaalsmogelijkheden waren.

Uiteindelijk werd de vordering van de eisers afgewezen en werden zij veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde bank, die op Cg 1.500 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de proceskosten onmiddellijk moesten worden betaald, met de mogelijkheid van wettelijke rente bij te late betaling.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202500855
Vonnis in kort geding van 11 april 2025
in de zaak van

1.CURKEY AUTOMOTIVE SOLUTIONS B.V.,gevestigd in Curaçao,2. [Eiser 2],wonend in [woonplaats],3. [Eiser 3],wonend in [woonplaats],eisers,gemachtigde: mr. C.S.F. Marshall,

tegen
ONTWIKKELINGSBANK VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN N.V. (OBNA),
gevestigd in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. C.L. Taylor.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 13 maart 2025, met producties;
  • de producties van gedaagde;
  • de nadere productie van eisers;
  • de mondelinge behandeling van 28 maart 2025;
  • de pleitnotities van partijen.
1.2.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Op 20 november 2023 heeft gedaagde aan eiser sub 1 en sub 2 een kredietfaciliteit verstrekt voor de aankoop van machines, inventaris en andere benodigdheden voor de uitbreiding van de garage aan [adres] in Curaçao.
2.2.
Eisers hebben verschillende zekerheden gesteld in verband met de nakoming van die overeenkomst. Onder meer is ter zekerheid de (toekomstige) inrichting en inventaris van de garage in eigendom overgedragen aan gedaagde.
2.3.
Gedaagde heeft op 13 januari 2025 de kredietovereenkomst opgezegd in verband met een betalingsachterstand en heeft het totaal uitstaande bedrag van Cg 99.604,03 opgeëist.
2.4.
Op 28 januari 2025 heeft gedaagde conservatoir beslag tot afgifte gelegd op diverse roerende zaken van eisers, waaronder de inventaris, die zich bevonden in de garage van eiseres sub 1.

3.De vordering en de standpunten van partijen

3.1.
Eisers vorderen – samengevat – dat het gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad gedaagde veroordeelt tot opheffing van het conservatoire beslag, op straffe van een dwangsom van Cg 2.500 per dag met een maximum van Cg 50.000 en gedaagde verbiedt, eveneens op straffe van een dwangsom, om in verband met de in de hoofdzaak ingestelde geldvordering ten laste van eisers beslag te leggen, met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
3.2.
Gedaagde voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Eisers stellen dat het beslag moet worden opgeheven omdat de vordering waarvoor beslag is gelegd ondeugdelijk is, het beslag onnodig is gelegd, er voldoende zekerheid is geboden en dat een belangenafweging in het voordeel van eisers uitvalt.
4.2.
Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat er voldoende grond is voor opheffing van het conservatoire beslag. Naar het oordeel van het gerecht zijn eisers daar niet in geslaagd, zodat de vordering zal worden afgewezen. Dat wordt hierna toegelicht.
Vordering summierlijk ondeugdelijk?
4.3.
De vordering waarvoor beslag is gelegd is gebaseerd op de kredietovereenkomst die partijen hebben gesloten. Eisers betwisten deze overeenkomst niet en evenmin dat er een betalingsachterstand is ontstaan. Op 13 januari 2025 heeft gedaagde het krediet opgezegd en het totaal uitstaande bedrag opgeëist. Gesteld noch gebleken is dat een grond daarvoor ontbreekt. Aanzuivering van de betalingsachterstand was daarom niet voldoende. Er blijkt naar het voorlopig oordeel van het gerecht dan ook niet van de ondeugdelijkheid van de vordering waarvoor het beslag is gelegd.
Beslag onnodig?
4.4.
Volgens eisers zijn er toereikende zekerheden en is er geen reden voor vrees voor verduistering van verhaalsmogelijkheden. Gedaagde heeft dit voldoende weersproken. Zij verwacht dat het recht van hypotheek op het perceel aan de [adres 1] in Curaçao onvoldoende verhaal zal bieden. Zij is tweede hypotheekhouder. Bij veiling van de onroerende zaak is de kans groot dat de opbrengst grotendeels naar de eerste hypotheekhouder zal gaan. Dat gedaagde ervoor heeft gekozen beslag tot afgifte te leggen op de roerende zaken, die bovendien in fiduciair eigendom aan haar zijn overgedragen, is naar het oordeel van het gerecht gelet daarop niet onredelijk of onnodig.
Voldoende zekerheid gesteld?
4.5.
Verwezen wordt naar wat hiervoor in het kader van de stelling dat onnodig beslag is gelegd al is overwogen over de hypotheek. Eisers hebben nog andere zekerheden gesteld maar of die genoeg verhaal bieden is onbekend. Daarover is niets naar voren gebracht. Eisers hebben nog aangevoerd dat zij hebben geprobeerd het krediet bij een andere bank onder te brengen maar dat gedaagde dit heeft verhinderd. Dit wordt door gedaagde betwist en mist verdere onderbouwing. Evenmin is in deze procedure zekerheid voor de vordering geboden. Er blijkt dan ook niet van voldoende verhaalsmogelijkheden voor de vordering van gedaagde.
Belangenafweging
4.6.
Eisers voeren aan dat het gelegde beslag leidt tot financiële schade en reputatieschade. Het is in principe aannemelijk dat door de in beslag genomen goederen werkzaamheden in de garage niet of met vertraging kunnen worden uitgevoerd en dat het eisers moeite kost de zaak draaiende te houden. Eisers hebben echter zelf de betalingsachterstand laten ontstaan. Uit de overgelegde e-mails van gedaagde kan worden afgeleid dat eisers meerdere keren in de gelegenheid zijn gesteld alsnog hun verplichtingen na te komen. Gedaagde heeft moeite gedaan om eisers tot betaling te bewegen. Zij heeft begrip getoond en betalingsvoorstellen gedaan. Uit de e-mail van 3 september 2024 (productie 2 gedaagde) begrijpt het gerecht dat gedaagde zelfs bij eisers is langsgegaan. Eisers zijn er verder herhaaldelijk op gewezen dat gedaagde juridische stappen zal nemen als de achterstand niet zou worden ingehaald. Gedaagde heeft echter, zoals zij onweersproken heeft gesteld, vanaf oktober 2024 niets meer vernomen van eisers. Onder deze omstandigheden en omdat vooralsnog andere verhaalsmogelijkheden ontbreken, weegt het belang van gedaagde bij handhaving van het beslag zwaarder dan het belang van eisers bij de opheffing ervan.
Conclusie
4.7.
Gelet op het voorgaande zal de vordering van eisers worden afgewezen.
Proceskosten
4.8.
Omdat eisers in het ongelijk wordt gesteld, worden zij veroordeeld in de proceskosten. De kosten van gedaagde worden tot aan deze uitspraak begroot op Cg 1.500 aan gemachtigdensalaris.
4.9.
De gevorderde wettelijke rente en de nakosten worden toegewezen zoals hierna onder de beslissing vermeld.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.10.
De veroordelingen, het gaat hier om de proceskostenveroordeling, in deze uitspraak gaan meteen in en kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van de partijen deze beslissing voorlegt aan het Hof.

5.De beslissing in kort geding

Het gerecht:
5.1.
wijst de vordering van eisers af;
5.2.
veroordeelt eisers hoofdelijk, dat betekent dat als een van de eisers betaalt de anderen daarvan tot het bedrag van de betaling zullen zijn bevrijd, in de proceskosten van gedaagde van Cg 1.500, te vermeerderen met Cg 250 aan nakosten zonder betekening, verhoogd met Cg 150 in geval van betekening;
5.3.
bepaalt dat de proceskosten moeten worden betaald binnen veertien dagen en dat die kosten worden verhoogd met de wettelijke rente als niet op tijd wordt betaald;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.B. de Haseth, rechter, bijgestaan door mr. A.F. Lipman, griffier, en in het openbaar uitgesproken.