ECLI:NL:OGEAC:2025:70

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
CUR202500006 en CUR202500007
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing van verzoek om bescherming op grond van artikel 3 EVRM door de minister van Justitie

In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao de beroepen van eisers, een echtpaar van Venezolaanse nationaliteit, tegen de afwijzing door de minister van hun verzoeken om bescherming op grond van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De minister had de verzoeken afgewezen in twee afzonderlijke beschikkingen van 2 mei 2024, waarop eisers bezwaar maakten. De minister verklaarde de bezwaren ongegrond en handhaafde de afwijzing. Tijdens de zitting op 14 april 2025 werden de beroepen gelijktijdig behandeld. Eisers stelden dat de minister de geloofwaardigheid van hun asielrelaas onzorgvuldig had beoordeeld en onredelijk streng was geweest in zijn beoordeling.

Het Gerecht oordeelt dat de minister niet onzorgvuldig heeft gehandeld. De minister heeft de door eiser gestelde desertie en de problemen die hij als ex-militair ondervindt ongeloofwaardig geacht. De minister concludeerde dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico lopen op schending van artikel 3 EVRM, ondanks de geloofwaardig geachte elementen van hun identiteit, nationaliteit en de slechte economische situatie in Venezuela. Het Gerecht bevestigt dat de minister de bewijslast niet onterecht bij de vreemdeling heeft gelegd en dat de beroepsgronden van eisers niet slagen. De beroepen worden ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de beschermingsverzoeken in stand blijft.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[naam eiser],

[naam eiseres],
eisers,
verblijvende te Curaçao,
gemachtigden: mrs. A.S.M. Blonk en N.A.A. Montroos, advocaten,
en

de minister van Justitie,

verweerder,
gemachtigde: mr. P. Ch. M. Tweeboom, advocaat.
Partijen worden in deze uitspraak hierna eiser, eiseres en de minister genoemd.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht de beroepen van eisers tegen de afwijzing door de minister van hun verzoeken om bescherming op grond van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
1.1
De minister heeft deze verzoeken afgewezen in twee afzonderlijke beschikkingen van 2 mei 2024. Eisers hebben heeft tegen die beschikkingen bezwaar gemaakt. Bij beschikkingen van 19 november 2024 (de bestreden beschikkingen) heeft de minister de bezwaren van eisers ongegrond verklaard en de afwijzing van de beschermingsverzoeken van eisers gehandhaafd.
1.2
De minister heeft op elk beroep afzonderlijk met een verweerschrift gereageerd.
1.3
Het Gerecht heeft de beroepen op 14 april 2025 tegelijkertijd op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. S.M. La Croes, werkzaam bij de toelatingsorganisatie.

Beoordeling door het Gerecht

2.1
Het Gerecht beoordeelt de bestreden beschikkingen aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
2.2
Het Gerecht komt tot het oordeel dat de beroepen van eisers ongegrond zijn. De minister heeft niet ten onrechte de door eiser gestelde desertie en het deel van diens asielrelaas waarin hij stelt als ex-militair problemen te ondervinden, ongeloofwaardig geacht. Over de wel geloofwaardig geachte elementen van het relaas van eisers, namelijk hun identiteit, nationaliteit en herkomst en de algemene slechte economische situatie in Venezuela, heeft de minister terecht geconcludeerd dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij daardoor bij uitzetting een reëel risico lopen op schending van artikel 3 EVRM.
2.3
Hierna legt het Gerecht uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is relevant om te weten in deze zaak?
3.1
Eisers zijn geboren in Venezuela en hebben de Venezolaanse nationaliteit. Zij zijn echtgenoten.
3.2
Op 26 december 2023 zijn eisers op illegale wijze Curaçao binnengekomen. Bij beschikkingen van 27 december 2023 heeft de minister beslist dat eisers uiterlijk 27 januari 2024 uit Curaçao worden verwijderd en dat hen gedurende een periode van drie jaren de binnenkomst in Curaçao wordt ontzegd.
3.3
Op 30 januari 2024 hebben eisers een verzoek om bescherming gedaan op grond van artikel 3 EVRM.
Waarom heeft de minister het verzoek van eiser afgewezen?
4.1
Ingevolge artikel 3 van het EVRM mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
4.2
De minister heeft drie relevante elementen onderscheiden in het relaas dat eiser aan zijn beschermingsverzoek ten grondslag heeft gelegd:
1. nationaliteit, identiteit en herkomst van eiser;
2. eiser is ex-militair en de daaruit gestelde voortgekomen problemen;
3. de algemene slechte economische situatie in Venezuela.
4.3.
De minister heeft element 1 en element 3 geloofwaardig geacht. Eiser heeft volgens de minister echter niet aannemelijk gemaakt dat hij door zijn nationaliteit, identiteit en herkomst een reëel risico loopt op schending van artikel
3 EVRM. Evenmin heeft hij aannemelijk gemaakt dat hij op grond van zijn persoonlijke situatie door de slechte sociaal-economische situatie in Venezuela bij uitzetting een reëel risico loopt op schending van artikel 3 EVRM.
4.4.1
Eiser heeft over element 2 tijdens zijn gehoor verklaard dat hij in 2015 zijn militaire opleiding heeft afgerond bij Comando de Zona 13, Falcon, en acht jaar bij de Guardia Nacional Bolivarana (GNB) als militair heeft gewerkt. In 2021 kreeg hij problemen met GNB. Zo kreeg hij in eerste instantie geen toestemming en pas na discussie wel toestemming om zijn zeer zieke vader te bezoeken. Hij kreeg geen toestemming om een paar maanden na het overlijden van zijn vader naar de begrafenis van zijn oma te gaan. Hij is in september 2023 disciplinair gestraft voor geld inzamelen voor een collega die een ongeluk had gehad. Eiser heeft verklaard dat hij gefrustreerd was over de zware werkomstandigheden bij de GNB en de ongelijkheid tussen het lagere en hogere personeel. Aan het begin van zijn loopbaan bij GNB heeft hij gezien dat inbeslaggenomen drugstransporten uit Colombia door het leger op legale wijze werden vervoerd naar de noordkust van Venezuela en dat de drugs via legale en illegale havens naar het buitenland werden vervoerd. Hem is gezegd daarover zijn mond te houden. Later heeft betrokkene bij PDVSA gewerkt, waar hij drugscontroles moest houden op de in- en uitgaande tankers. Hierbij heeft hij waargenomen dat er op de laadbrieven van de tankers minder olievaten vermeld stonden dan er in werkelijkheid waren. Die werden illegaal doorgesluisd en verkocht. Eiser noemt in dat verband de naam van de van corruptie beschuldigde minister van Olie, Tareq El Assaimi.
4.4.2
Eiser heeft over element 2 tijdens zijn gehoor verder verklaard dat hij op 2 november 2023 tijdens een militaire oefening zijn gal heeft gespuwd over de slechte werkomstandigheden en dat niet gekeken werd naar het opperbevel dat zich met clandestiene zaken bezig houdt. Op 15 november 2023 is hij door een oud-klasgenoot geïnformeerd dat hij moest vertrekken omdat zijn leven in gevaar was en dat er een arrestatiebevel tegen hem zou worden uitgevaardigd. Eiser is direct naar huis gegaan en is niet meer teruggekeerd naar zijn post. Op 17 november 2023 heeft dezelfde collega hem geïnformeerd dat er een bericht (radiograma) is uitgegaan vanwege desertie. Op 2 december 2023 heeft deze collega verteld dat er een aanhoudingsbevel jegens eiser was uitgevaardigd. Hij heeft daarna telefonisch bedreigingen ontvangen dat hij het leger heeft aangevallen, dat hij daar een prijs voor moest betalen en dat “ze” hem zouden vinden.
4.5
De minister acht aannemelijk dat eiser militair is geweest. De hieruit voortgekomen problemen en de gestelde desertie heeft de minister ongeloofwaardig geacht.
4.5.1
Daarbij heeft de minister in de eerste plaats betrokken dat het aanhoudingsbevel van 2 december 2023 een kopie betreft en dus niet op authenticiteit kan worden onderzocht. Verder wekt een aantal aspecten bevreemding op bij de minister. Zo verschillen pagina 1 en 2 van dat document qua lay-out, staan er typ- en grammaticale fouten in en is het onduidelijk wat de functie is van de ondertekenaar van pagina 2 van dat document.
4.5.2
In de tweede plaats draagt voor de minister bij aan de ongeloofwaardigheid dat eisers verschillend hebben verklaard over de wijze waarop eiser heeft vernomen van het bevel aanhouding. Eiser heeft verklaard dat hij telefonisch van een collega daarvan kennis heeft genomen terwijl eiseres verklaart dat dat persoonlijk op een commandopost bij de raffinaderij is gebeurd.
4.5.3
Verder acht de minister het bevreemdend dat eiser pas bij zijn eigen verhoor op 11 maart 2024 een rapport over een in verband met de desertie negatief incident op 17 november 2023 heeft overgelegd, terwijl eisers al bij haar gehoor op 26 februari 2024 alle relevante documenten heeft overgelegd. Daar zat het rapport over het incident op 17 november 2023 niet bij, maar wel het rapport van een incident op 6 oktober 2023. Beide rapporten bevatten dezelfde typ- en spelfouten. Bevreemdend is verder dat het rapport dat ziet op 6 oktober 2023 niet past bij het relaas van eiser, terwijl het rapport dat ziet op 17 november 2023 wel past bij het relaas van eiser. De handtekeningen onder beide rapporten verschillen ook terwijl de rapporten wel door dezelfde persoon zouden zijn opgemaakt. Verder wordt door eisers verschillend verklaard over de wijze van ontvangst van de rapporten. Om deze redenen hecht de minister geen geloof aan deze rapporten. Daar komt bij dat het gaat om kopieën, zodat de rapporten ook niet op authenticiteit kunnen worden onderzocht.
4.5.4
De minister heeft ten slotte bij het ongeloofwaardig achten van de gestelde problemen en de desertie betrokken dat de eigen verklaringen van eiser niet rijmen met de desertie.
Waarom heeft de minister het verzoek van eiseres afgewezen?
5.1
De minister heeft in het relaas van eiseres dat zij ten grondslag heeft gelegd aan haar beschermingsverzoek twee relevante elementen onderscheiden:
1. nationaliteit, identiteit en herkomst van eiseres;
2. de algemene slechte economische situatie in Venezuela.
5.2
Eiseres heeft ook verklaard over de problemen van haar echtgenoot. Uit haar verklaringen is niet gebleken dat eiseres persoonlijk problemen in dit verband heeft gehad. Bovendien worden de desertie en de door eiser gestelde problemen ongeloofwaardig geacht.
5.3
De minister heeft element 1 en 2 in het relaas van eiseres geloofwaardig geacht. Eiseres heeft volgens de minister echter niet aannemelijk gemaakt dat zij door haar nationaliteit, identiteit en herkomst een reëel risico loopt op schending van artikel 3 EVRM. Evenmin heeft zij aannemelijk gemaakt dat zij op grond van haar persoonlijke situatie door de slechte sociaal-economische situatie in Venezuela bij uitzetting een reëel risico loopt op schending van artikel 3 EVRM.
Over welke beroepsgronden moet het Gerecht oordelen?
6.1
Ter zitting is met partijen besproken dat op de dag van de zitting zes zaken worden behandeld, die allemaal gaan over de afwijzing van een beschermingsverzoek en waarbij mr. Blonk als gemachtigde optreedt. Gebleken is dat er twee beroepsgronden zijn die in alle zaken worden aangevoerd. De eerste ziet op het (on)zorgvuldige onderzoek van de minister en de tweede op de onredelijke strengheid van de minister bij de beoordeling van de beschermingsverzoeken. Ook is gebleken dat er geen beroepsgronden zijn gericht tegen de zogenoemde doortoetsing van de minister van het relevante en geloofwaardig geachte element van de algemene slechte economische situatie in Venezuela.
6.2
De minister heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat deze twee beroepsgronden niet zijn aangevoerd in de zaken van eisers. Het is volgens de minister in strijd met de goede procesorde om dat alsnog te doen. Het Gerecht volgt de minister daarin niet. Beide gronden zijn weliswaar niet in de twee zaken van eisers aangevoerd, maar wel in de andere zaken. Omdat deze zaken op dezelfde dag op zitting worden behandeld, heeft de minister zich daar dus voldoende op kunnen voorbereiden. De minister heeft ook ter zitting op beide gronden kunnen reageren. Het Gerecht zal de twee hiervoor bedoelde beroepsgronden dus hierna bespreken.
Wat voeren eisers aan en wat vindt het Gerecht?
7. Eisers voeren allereerst aan dat de geloofwaardigheidsbeoordeling van de minister onzorgvuldig is. Ter zitting hebben zij deze beroepsgrond toegelicht. Volgens eisers legt de minister ten onrechte de bewijslast te veel bij de vreemdeling. De vreemdeling hoeft alleen maar zijn verhaal te doen. De minister moet vervolgens op basis van het vluchtverhaal aan de hand van openbare bronnen onderzoeken of het vluchtverhaal tegengesproken wordt.
8. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
8.1
Het Gerecht stelt voorop dat de vreemdeling verzoekt om bescherming op grond van artikel 3 EVRM. Het doen van dat verzoek brengt met zich dat het aan de vreemdeling is om hem of haar persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken, waaruit een reëel risico op onderwerping aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Er zijn ook situaties waarin het juist aan de minister is om nader onderzoek naar een asielaanvraag te doen, in plaats van aan een vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij in aanmerking komt voor bescherming. Dat is bijvoorbeeld het geval als van de vreemdeling redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij (een element van) zijn asielrelaas staaft. Op de minister rust ook de plicht om zijn besluit op het beschermingsverzoek zorgvuldig voor te bereiden en van een deugdelijke motivering te voorzien. Uit die plicht vloeit voort dat de minister gehouden kan zijn om in een voorkomend geval nader onderzoek te verrichten naar de situatie in een land van herkomst. Het Gerecht sluit hiermee aan bij de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van bijvoorbeeld 26 augustus 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2057) en 15 december 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2793).
8.2
Het Gerecht stelt vast dat zowel eiseres (op 26 februari 2024) als eiser (op 11 en 18 maart 2024) in de gelegenheid is gesteld om het beschermingsverzoek middels een gehoor toe te lichten. Daarvan is steeds een gehoorverslag opgemaakt. Het is aan eisers om de hen persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden aannemelijk te maken. Naar het oordeel van het Gerecht spelen er bij eisers geen omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet van hen kan worden verwacht dat zij hun asielrelaas staven.
8.3
De minister heeft op basis van de eigen verklaringen van eisers, de door hen overgelegde stukken en het door de minister voor zover nodig en mogelijk gedane onderzoek uitgebreid gemotiveerd waarom hij het niet geloofwaardig acht dat bij eiser sprake is van problemen als gevolg van het zijn van ex-militair noch van desertie. In wat eisers aanvoeren ziet het Gerecht dus geen grond voor het oordeel dat de geloofwaardigheidsbeoordeling van de minister onzorgvuldig is.
9. Eisers voeren aan dat de minister ten onrechte element 2 ongeloofwaardig heeft geacht. Het is niet gerechtvaardigd om het asielrelaas af te wijzen enkel op basis van administratieve fouten of inconsistenties in verklaringen. De minister had moeten kijken naar de bredere context van de verklaringen van eisers.
10. Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van het Gerecht heeft de minister element 2 niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. De minister mag daarbij betekenis toekennen aan het feit dat de overgelegde stukken kopieën betreffen die niet op echtheid kunnen worden onderzocht. Ook inconsistenties in verklaringen kunnen van belang zijn bij de geloofwaardigheidsbeoordeling. De minister heeft verder uitgebreid gemotiveerd waarom hij element 2 ongeloofwaardig acht. Het Gerecht wijst op wat is overwogen onder 4.4.1 tot en met 4.4.4.
11. Eisers voeren ten slotte aan dat de minister onredelijk streng naar hun beschermingsverzoek heeft gekeken. Zij wijzen erop dat in Curaçao nog nooit een beschermingsverzoek is toegewezen. Onder verwijzing naar rechtspraak van het Europese Hof van de Rechten van de Mens betogen zij dat daaruit volgt dat de Curaçaose autoriteiten onredelijk streng naar beschermingsverzoeken kijken of dat mogelijk politieke motieven een rol spelen bij het nemen van beslissingen op beschermingsverzoeken.
12. Deze beroepsgrond slaagt niet. Gelet op wat het Gerecht hiervoor over de beroepsgronden van eisers heeft overwogen, bestaat geen grond voor het oordeel dat de minister onredelijk streng heeft gekeken naar hun zaken. Dat tot op heden nog geen enkel beschermingsverzoek zou zijn toegewezen, vormt op zichzelf onvoldoende grond voor het oordeel dat de minister in zijn algemeenheid een te strenge beoordelingsmaatstaf hanteert. Een verklaring voor het uitblijven van toewijzingen kan immers ook worden gevonden in het – absoluut gezien – beperkte aantal verzoeken dat in Curaçao is ingediend, waarvan het merendeel afkomstig is van Venezolaanse vreemdelingen. Tussen partijen is niet in geschil – en ook het Gerecht stelt vast – dat in Venezuela geen sprake is van een situatie waarbij alleen al door iemands aanwezigheid sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM.

Conclusie en gevolgen

13. Omdat de beroepsgronden van eisers tegen de bestreden beschikkingen niet slagen, zijn hun beroepen ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing door de minister van de beschermingsverzoeken van eisers in stand blijven.
14. Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het Gerecht:
-
verklaartde beroepen van eisers tegen de bestreden beschikkingen
ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. drs. S. Lanshage, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2025, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Schaft, griffier.

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend
binnen zes wekenna de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Het hoger beroep moet worden ingediend bij het Gerecht dat de uitspraak heeft gedaan.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
  • het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
  • een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
  • vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment worden ingediend.
Voor het instellen van het hoger beroep is griffierecht verschuldigd.