ECLI:NL:OGEAC:2025:56

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
CUR202301285
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bouw en schadevergoeding in grensoverschrijdende situatie tussen buren

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, staat de onrechtmatige bouw van gedaagden op de percelen van de eisers centraal. De eisers, de Evangelische Broedergemeente in Suriname en de Stichting Betsaida di Iglesia Morava Antias Hulandes y Aruba, hebben vorderingen ingesteld tegen de gedaagden, die onrechtmatig op hun percelen hebben gebouwd. Het Gerecht heeft vastgesteld dat gedaagden de grenzen van de percelen hebben overschreden en dat dit onrechtmatig is. De eisers vorderen ontruiming van de onrechtmatig gebouwde structuren en schadevergoeding voor de geleden schade.

Het procesverloop omvat tussenvonnissen van 13 november 2023 en 11 maart 2024, waarin de feiten en de juridische context zijn uiteengezet. De eisers hebben hun vorderingen samengevoegd, wat door het Gerecht als proceseconomisch gunstig is beoordeeld. De onrechtmatige bouw heeft geleid tot een schadevergoeding van Cg 11.000 voor perceel A en een verplichting tot afbraak van de constructies op perceel B. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de gedaagden verantwoordelijk zijn voor de schade en hen veroordeeld tot betaling van de kosten van het geding. Dit vonnis is op 28 april 2025 uitgesproken door rechter P.E. de Kort.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202301285
Vonnis van 28 april 2025
in de zaak van:

1.het rechtspersoonlijkheid bezittend kerkgenootschap

DE EVANGELISCHE BROEDERGEMEENTE IN SURINAME,
gevestigd in Suriname,
2.de stichting
FUNDASHON BETSAIDA DI IGLESIA MORAVA ANTIAS HULANDES Y ARUBA,
gevestigd te Curaçao,
gemachtigde: mr. M.F. Bonapart,
eisers,
tegen:
[GEDAAGDE SUB 1],
wonend in Curaçao,
gemachtigde: […],
[GEDAAGDE SUB 2],
wonend in Sint Maarten,
procederend in persoon,
gedaagden.
Inleiding
Deze zaak gaat over de vraag of gedaagden onrechtmatig hebben gebouwd op terreinen van hun buren. Het Gerecht oordeelt dat dit het geval is. Het eigendomsterrein van Stichting Betsaida moet worden ontruimd. Voor het naastgelegen erfpachtterrein van de Evangelische Broedergemeente moet vanwege de onrechtmatige overbouw schadevergoeding worden betaald.

1.Het procesverloop

Het verdere procesverloop blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 13 november 2023,
  • het tussenvonnis van 11 maart 2024,
  • het deskundigenbericht gedateerd 10 november 2024,
  • de conclusies na deskundigenbericht van partijen.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De tussenvonnissen

De voor dit eindvonnis relevante overwegingen uit de tussenvonnissen worden hier ingelast:
Uit het tussenvonnis van 13 november 2023
De feiten
2.1.
Deze zaak gaat over percelen aan de [straatnaam] te Curaçao, op deze schets aangeduid als percelen A en B:
2.2.
EBG heeft sinds 1971 het recht van erfpacht op perceel A, groot 515m2. Betsaida is sinds 2003 eigenares van perceel B, groot 200m2. Gedaagde sub 2 is eigenares van perceel C, alwaar gedaagde sub 1 (haar echtgenoot) woont. Gedaagde sub 1 en/of diens dochter hebben bouwwerkzaamheden verricht op perceel D.
2.3.
Vanaf 2010 is begonnen met bouwactiviteiten op eerst perceel C en vervolgens perceel D. Vanuit perceel C is daarbij grensoverschrijdend gebouwd op perceel B van Betsaida en vanuit perceel D is grensoverschrijdend gebouwd op perceel A van EBG.
2.4.
Nadat EBG en Betsaida hun percelen opnieuw door het kadaster hadden laten uitmeten, heeft hun advocaat bij brief van 27 december 2019 gedaagde sub 2 gesommeerd de percelen van EBG en Betsaida te ontruimen. Gedaagden hebben geen gevolg gegeven aan die sommatie.
3. De vordering
3.1.
EBG en Betsaida vorderen – samengevat – dat het gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a) voor recht verklaart dat gedaagden onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld door op de aan hen in erfpacht respectievelijk eigendom toebehorende percelen te bouwen en gehouden zijn de daardoor veroorzaakte schade te vergoeden;
b) gedaagden veroordeelt binnen vier weken over te gaan tot amotie van de door hen gepleegde onrechtmatige (grensoverschrijdende) bouw op de percelen van EBG en Betsaida, althans
c) gedaagden veroordeelt tot vergoeding van de schade, op te maken bij staat, van wege de onrechtmatige inbreuk op de erfpacht- en eigendomsrechten van EBG en Betsaida.
3.2.
De aanvankelijke vordering in het petitum onder 3) strekkende tot schadevergoeding in natura hebben EBG en Betsaida ter zitting naar het gerecht begrijpt laten varen, vanwege de praktische onhaalbaarheid daarvan.
4. De beoordeling
Ontvankelijkheid
4.1.
Gedaagden hebben bezwaar gemaakt tegen de samenvoeging door EBG en Betsaida van hun zaken tegen gedaagden. Volgens hen hadden EBG en Betsaida twee afzonderlijke zaken moeten beginnen. Het gerecht verwerpt dit beroep op niet-ontvankelijkheid. Als EBG en Betsaida de zaken bij afzonderlijke verzoekschriften hadden ingediend, hadden een verzoek en een bevel tot zaaksvoeging wegens verknochtheid als bedoeld in artikel 127 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de rede gelegen. De samenvoeging van de verknochte zaken in één verzoekschrift heeft in deze zaken proceseconomisch gunstig uitgepakt, hetgeen ook al blijkt uit de omstandigheid dat gedaagden gezamenlijk en bij hetzelfde processtuk adequaat op de stellingen en vorderingen hebben geantwoord.
4.2.
Dat EBG een rechtspersoon is naar Surinaams recht blijkt genoegzaam uit de overgelegde notariële akte en de namens haar gegeven toelichting.
Inbreuk op erfpachtrecht en eigendom
4.3.
Niet betwist is dat gedaagden bij de bebouwing van perceel C de grens met perceel B hebben overschreden en dat gedaagde sub 1 bij de bebouwing van perceel D de grens met perceel A heeft overschreden. Daarmee is inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van Betsaida en op het erfpachtrecht van EBG. Daarvoor bestond geen rechtvaardigingsgrond. Dat de percelen van Betsaida en EBG onbebouwd waren, maakt dat niet anders. Dat namens Betsaida of EBG aanvankelijk geen bezwaar is gemaakt tegen de overbouw, hetgeen Betsaida en EBG betwisten, is onvoldoende om te oordelen dat zij hun recht hebben verwerkt aanspraak te maken op verwijdering van de grensoverschrijdende bouw of op schadevergoeding.
4.4.
Ter zitting is door gedaagden wat betreft de grensoverschrijdende bouw (onder meer een oprit) vanuit perceel C op perceel B een beroep gedaan op noodweg. Noodweg is hier echter niet aan de orde, nu perceel C aan de openbare weg is gelegen.
4.5.
Op grond van het voorgaande is het gerecht van oordeel dat de bebouwing op de percelen van EBG en Betsaida jegens hen onrechtmatig is en dat zij aanspraak kunnen maken op ontruiming (amotie) dan wel schadevergoeding.
Uit het tussenvonnis van 11 maart 2024:

Deze zaak gaat in het kort over percelen aan de [straatnaam] te Curaçao, op de hieronder opgenomen schets aangeduid als percelen A en B.

EBG heeft sinds 1971 het recht van erfpacht op perceel A, groot 515m2. Betsaida is sinds 2003 eigenares van perceel B, groot 200m2.

Perceel A = meetbrief 77/1970, maar ook 467/2005.

Perceel B = meetbrief 85/1926, maar ook 85/1925.

Vanuit perceel C is grensoverschrijdend gebouwd op perceel B van Betsaida en vanuit perceel D is grensoverschrijdend gebouwd op perceel A van EBG.
3. De beslissing
Het gerecht:
beveelt dat een deskundigenbericht zal worden uitgebracht ter beantwoording van de volgende vragen:
a.
a) Kunt u kadastrale inzages opvragen met betrekking tot de percelen A en B waaruit de tenaamstelling en kadastrale aanduiding blijkt?
b) Op welk bedrag taxeert u de onderhandse marktwaarde van Perceel A, indien er geen sprake was van overbouw (dus het hele perceel kaal/mondi)?
c) En idem wat betreft perceel B?
d) En idem wat betreft perceel A en B tezamen, in één verkoop?
e) Hoe groot (in m2, globaal) schat u het grensoverschrijdend deel van de bebouwing (bestrating daaronder begrepen) op perceel A?
f) En idem wat betreft perceel B?
g) Op welk bedrag taxeert u de onderhandse marktwaarde van het resterende deel van Perceel A, indien het deel waarop grensoverschrijdend is gebouwd niet wordt meegerekend?
h) En idem wat betreft perceel B?

3.De verdere beoordeling

3.1.
Volhard wordt bij hetgeen in het tussenvonnissen is overwogen en beslist. De benoemde deskundige heeft bericht uitgebracht en partijen hebben daarop bij conclusie gereageerd.
3.2.
Eisers hebben in hun conclusie na deskundigenbericht benadrukt dat het hun primair te doen is om afbraak van de grensoverschrijdende bouw. Zij willen hun plan voor een jeugdcentrum en archief behorend bij hun nabijgelegen kerk kunnen verwezenlijken. Een terrein in dezelfde buurt van dezelfde omvang van 714 m2 zou tussen de Cg 150.000 en 175.000 kosten, dus aan een verkoopprijs/vergoeding ten bedrage van de door de deskundige voor de percelen bepaalde marktwaarde hebben zij niet veel.
3.3.
Gedaagden benadrukken dat eisers niet in de positie zijn (een deel van) het erfpachtperceel A te verkopen. Het Land Curaçao is immers eigenaar. Zij zeggen wel bereid te zijn hierover ‘in conclaaf’ te gaan. Wat perceel B betreft stellen gedaagden dat gedaagde sub 2 bereid is tot koop. Een bedrag is niet genoemd.
3.4.
Over perceel A overweegt het gerecht als volgt. Dit perceel is aan EBG in erfpacht uitgegeven. Het is 515 m2 groot. Uit het deskundigenbericht volgt dat de grensoverschrijdende bebouwing vanuit perceel D ongeveer 113 m2 beslaat. De deskundige taxeert de economische waarde van het gehele perceel (de bebouwing buiten beschouwing gelaten) op Cg 52.000 en van alleen het onbebouwde deel (circa 402 m2) op Cg 41.000. Zoals reeds bij tussenvonnis overwogen, heeft gedaagde sub 1 door op perceel A te bouwen onrechtmatig gehandeld jegens EBG. De vordering van EBG tot afbraak is echter niet toewijsbaar. Daarvoor had EBG ingevolge art. 5:95 Burgerlijk Wetboek (BW) ook de eigenaar van perceel A, het Land Curaçao, in het geding moeten betrekken. Afgezien daarvan is onvoldoende duidelijk geworden wie thans de rechthebbenden zijn met betrekking tot perceel D en het daarop gebouwde, en wat voor hen de gevolgen zouden zijn van gedwongen afbraak door gedaagde sub 1. De subsidiair door EBG gevorderde schadevergoeding is wel toewijsbaar. Gelet op het deskundigenbericht kan de schade in elk geval worden begroot op de waardevermindering van perceel A. Dit is (Cg 52.000 – Cg 41.000 =) Cg 11.000. Dat bedrag zal worden toegewezen. Voor mogelijke verdere schade zullen partijen, zoals gevorderd, worden verwezen naar de schadestaatprocedure.
3.5.
Over perceel B overweegt het gerecht als volgt. Perceel B is eigendom van de Stichting. Het is 199 m2 groot. Volgens het rapport van de deskundige is de marktwaarde (de grensoverschrijdende bebouwing vanuit perceel C buiten beschouwing gelaten) Cg 35.000. Die grensoverschrijdende bebouwing (carport, oprit) beslaat bijna het hele perceel B: er is nog circa 14 m2 over. Zoals reeds bij tussenvonnis overwogen, hebben gedaagden door op perceel B te bouwen onrechtmatig gehandeld jegens de Stichting en is geen sprake van noodweg. De Stichting is gerechtigd afbraak te verlangen. Een vordering als bedoeld in artikel 5:54 lid 1 BW is door gedaagden niet gedaan, daargelaten dat van onevenredig nadeel voor gedaagden als in die bepaling bedoeld niet is gebleken. De primaire vordering tot afbraak zal dan ook worden toegewezen, als hierna omschreven.
3.6.
Gedaagden zullen als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.

4.De beslissing

ten aanzien van Perceel A
4.1.
verklaart voor recht dat gedaagde sub 1 onrechtmatig jegens EBG hebben gehandeld door op het aan EBG in erfpacht toebehorend perceel A te bouwen en dat hij gehouden is om de daaruit voor EBG volgende schade aan EBG te vergoeden;
4.2.
veroordeelt gedaagde sub 1 tot betaling aan EBG van schadevergoeding ten bedrage van Cg 11.000 en voorts op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
Ten aanzien van Perceel B
4.3.
verklaart voor recht dat gedaagden onrechtmatig jegens de Stichting hebben gehandeld door op het aan de Stichting in eigendom toebehorend perceel B te bouwen en dat zij gehouden zijn om de daaruit voor de Stichting volgende schade aan de Stichting te vergoeden;
4.4.
veroordeelt gedaagden om binnen drie maanden na deze uitspraak over te gaan tot afbraak en verwijdering van het door hen op Perceel B gebouwde;
Ten aanzien van beide percelen
4.5.
veroordeelt gedaagden in de kosten van het geding, aan de zijde van eisers tot op heden begroot op Cg 450 aan griffierecht, Cg 445,19 aan oproepingskosten en Cg 3.125 voor salaris gemachtigde;
4.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter, en op 28 april 2025 in het openbaar uitgesproken.