ECLI:NL:OGEAC:2025:54

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
CUR202500637
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldvordering van een verzekeraar tegen een scheepseigenaar na het verlaten van een schip in de haven van Curaçao

In deze zaak heeft QBE EUROPE SA/NV H.O.D.N. BRITISH MARINE, een maritieme verzekeraar, een kort geding aangespannen tegen BALDAWIN MARINE CORP, de eigenaar van het schip 'WATERMARK ST. GEORGE'. De eiseres vordert betaling van verschillende bedragen, in totaal USD 257.652,85, als gevolg van kosten die zijn ontstaan na het 'abandonment' van het schip door de gedaagde. De gedaagde is niet verschenen op de zitting, die plaatsvond op 29 april 2025, en heeft de vorderingen van de eiseres niet betwist.

De eiseres heeft de bemanning van het schip hun achterstallige lonen betaald en heeft kosten gemaakt voor voedsel, water, en bewaking van het schip. De rechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van de eiseres gegrond zijn, gezien het ontbreken van verweer van de gedaagde en het spoedeisend belang van de zaak. De rechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de gedaagde ook veroordeeld in de proceskosten.

Het vonnis is uitgesproken door mr. P.E. de Kort, met mr. P. Stubbe als griffier, en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De gedaagde is in het ongelijk gesteld en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202500637
Vonnis in kort geding van 29 april 2025
in de zaak van
QBE EUROPE SA/NV H.O.D.N. BRITISH MARINE,
gevestigd te Brussel, België,
eiseres,
gemachtigde: mr. E.M. Pennings,
tegen
BALDAWIN MARINE CORP,
gevestigd te Majuro, Marshall Islands,
gedaagde,
niet verschenen.

1.Het procesverloop

1.1.
Op 21 februari 2025 heeft eiseres een verzoekschrift in kort geding ingediend, gevold door nadere producties.
1.2.
Gedaagde is bij exploot opgeroepen. Op verzoek van de Londense advocaat van gedaagde is de aanvankelijk bepaalde zitting uitgesteld. In een nader uitstel, waartegen namens eiseres bezwaar is gemaakt, is niet bewilligd.
1.3.
De behandeling van het kort geding heeft plaatsgehad op 29 april 2025. Namens gedaagde is niemand ter zitting verschenen. De beoogde videoverbinding met een vertegenwoordiger van eiseres is niet tot stand gekomen. De gemachtigde van eiseres was wel aanwezig. De rechter heeft aangezegd meteen uitspraak te doen.

2.De beoordeling

2.1.
Eiseres vordert, na vermindering tijdens de mondelinge behandeling van de gevorderde rente, samengevat, veroordeling van gedaagde tot betaling van verschillende bedragen, tezamen groot USD 257.652,85, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van indiening van haar verzoekschrift, met beslagkosten en met proceskosten.
2.2.
Eiseres legt aan de vorderingen samengevat het volgende ten grondslag:
  • Gedaagde is de eigenaar van het schip genaamd "WATERMARK ST. GEORGE", met IMO No. 9139634, dat nu in de haven van Curaçao ligt;
  • Eiseres is een maritieme verzekeraar;
  • In 2017 heeft gedaagde voor het schip een Protection en Idemnity (P&I)- verzekering bij eiseres afgesloten, met daaronder begrepen de onder de Maritime Labour Convention 2006 verplicht gestelde dekking voor kosten voorkomend uit het verlaten (‘abandonment’) van een schip door de scheepseigenaar;
  • In december 2024 werd duidelijk dat gedaagde het schip ‘abandoned’ had;
  • Eiseres heeft op grond van de verzekering de bemanningsleden hun achterstallige lonen uitbetaald tot 3 februari 2025, de datum dat zij gerepatrieerd zijn;
  • Eiseres heeft, voorafgaand aan de repatriëring van de crew, het schip voorzien van voedsel, water en bunkers, en heeft zij betaald voor het verhaal van het schip naar een andere ligplaats op last van de havenautoriteiten;
  • Eiseres draagt sinds de repartiering van de bemanning de kosten van bewaking van het schip;
  • Eiseres en andere schuldeisers van gedaagde hebben conservatoir beslag gelegd op het schip;
  • Eiseres wenst snel over een executoriale titel te beschikken om tot veiling van het schip te kunnen overgaan en om daarmee het verder oplopen van haar kosten te stoppen en om haar vorderingen op gedaagde te verhalen.
2.3.
Gedaagde heeft de stellingen die eiseres aan de vordering ten grondslag legt niet betwist. Die stellingen kunnen de vordering dragen. Het vereiste spoedeisend belang is aanwezig. De vordering zal dan ook worden toegewezen zoals hierna omschreven.
2.4.
Gedaagde wordt in het ongelijk gesteld. Daarom wordt gedaagde veroordeeld in de beslag- en proceskosten.

3.De beslissing in kort geding

Het gerecht:
3.1.
veroordeelt gedaagde tot betaling aan eiseres van
( i) USD 8,012.91 (voor kosten van water, provisie en vuilafvoer);
(ii) USD 24,976.14 (voor kosten van bunkers);
(iii) USD 21,238.64 (voor kosten van verplaatsing schip);
(iv) USD 13,437.02 per maand, vanaf 3 februari 2025 tot aan de dag dat het schip in eigendom zal zijn overgegaan (voor kosten van bewaking);
( v) USD 189,925.16 (voor kosten van lonen en repatriëring);
alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2025 tot aan de dag van betaling;
3.2.
veroordeelt gedaagde tot betaling van Cg 3.546,15 aan beslagkosten, Cg 4590 aan griffierecht, Cg 416,92 aan oproepingskosten en Cg 1.500 voor gemachtigdensalaris;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter, bijgestaan door mr. P. Stubbe, griffier, en in het openbaar uitgesproken.