ECLI:NL:OGEAC:2025:258

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
26 november 2025
Publicatiedatum
26 november 2025
Zaaknummer
CUR202503806
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het uitblijven van een beslissing op een handhavingsverzoek door Aditi B.V.

In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao het beroep van Aditi B.V. tegen het uitblijven van een beslissing op haar verzoek aan de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning om handhavend op te treden. Aditi B.V. is eigenaar van een perceel dat wordt geblokkeerd door geparkeerde auto’s van bewoners van een nabijgelegen appartementencomplex, waarvan Aditi stelt dat het illegaal is gebouwd. Op 23 juli 2025 heeft Aditi een handhavingsverzoek ingediend bij de minister, maar deze heeft hierop niet gereageerd. Aditi heeft vervolgens op 16 september 2025 beroep ingesteld bij het Gerecht.

Het Gerecht oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk is omdat het te vroeg is ingesteld. De redelijke termijn waarbinnen de minister moet beslissen op het handhavingsverzoek was op het moment van indienen van het beroep nog niet verstreken. Het Gerecht stelt vast dat Aditi slechts zeven weken en zes dagen na het indienen van het verzoek beroep heeft ingesteld, terwijl de minister nog vijf weken de tijd had om te beslissen. Het Gerecht benadrukt dat Aditi opnieuw beroep kan instellen als de minister niet tijdig beslist, maar dat dit dan niet onredelijk laat moet gebeuren.

De uitspraak is gedaan door mr. drs. S. Lanshage en is openbaar uitgesproken op 26 november 2025. De partijen hebben de mogelijkheid om verzet in te stellen tegen deze uitspraak binnen twee weken na verzending.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

op grond van artikel 79, eerste lid, van de Lar in het geding tussen:

Aditi B.V.,

gevestigd in Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. E.M. van der Meij, directeur,
en

de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning,

verweerder.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als Aditi en de minister.

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht het beroep van Aditi tegen het uitblijven van een beslissing op haar verzoek aan de minister om handhavend op te treden.
1.2
Zonder dat daarvoor een onderzoek op een zitting nodig is, is het voor het Gerecht duidelijk dat het beroep niet-ontvankelijk is. Het Gerecht doet deze uitspraak daarom buiten zitting. Artikel 79, eerste lid, aanhef en onder b, van de Lar biedt die mogelijkheid.

Beoordeling door het Gerecht

Wat is relevant om te weten in deze zaak?
2.1
Aditi is eigenaar van het perceel [A]. Volgens Aditi wordt de toegangsweg naar haar perceel geblokkeerd door auto’s die worden geparkeerd door bewoners van het – volgens Aditi illegaal gebouwde en geëxploiteerde - appartementencomplex op het perceel [B].
2.2
Gezien deze omstandigheden heeft Aditi de minister op 23 juli 2025 om handhaving verzocht. De minister heeft daar niet op gereageerd en daarom heeft Aditi op 16 september 2025 beroep ingesteld bij het Gerecht.
Welke wettelijke bepalingen zijn van toepassing in deze zaak?
3.1
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang.
3.2
Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Lar kunnen natuurlijke personen of rechtspersonen die door een beschikking rechtstreeks in hun belang zijn getroffen, daartegen beroep instellen bij het Gerecht.
3.3
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Lar wordt onder een beschikking verstaan een schriftelijk besluit van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling die niet van algemene strekking is. Op grond van het tweede lid van deze bepaling wordt met een beschikking gelijk gesteld een weigering om een beschikking te geven. Als in de wet geen beslistermijn is opgenomen, is sprake van een weigering als hiervoor bedoeld als niet binnen een redelijke tijd een beschikking is gegeven. Dat volgt uit het derde lid van artikel 3.
3.4
Artikel 16a, tweede lid, van de Lar bepaalt dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een beschikking te geven. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
3.5
Toegepast op deze zaak, komt het Gerecht tot de volgende beoordeling.
Het beroep tegen het uitblijven van een beschikking is te vroeg ingesteld
4.1
Het Gerecht stelt vast dat Aditi op 16 september 2025 beroep heeft ingesteld tegen het uitblijven van een beschikking op het handhavingsverzoek van 23 juli 2025. Gezien de aard en omvang van het handhavingsverzoek, gaat het Gerecht in dit geval uit van een redelijke termijn van drie maanden waarbinnen de minister op het verzoek moet beslissen. Ter vergelijking wijst het Gerecht op de uitspraak van 22 mei 2024, ECLI:NL:OGEAC:2024:285, over een vergelijkbaar verzoek.
4.2
Aditi heeft zeven weken en zes dagen na het indienen van het handhavingsverzoek beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beschikking. Naar het oordeel van het Gerecht is dat te vroeg. De redelijke tijd waarbinnen de minister een beschikking moet geven, als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Lar, was op dat moment nog niet verstreken. De minister had in beginsel nog vijf weken de tijd om tijdig een beschikking te geven. De minister was daarom ten tijde van het instellen van het beroep nog niet in gebreke in de zin van artikel 16a, tweede lid, van de Lar. Dit betekent dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4.3
Ten overvloede overweegt het Gerecht dat de redelijke termijn waarbinnen de minister een beschikking moet geven inmiddels wel verstreken is, namelijk op 23 oktober 2025. Als de minister nog steeds niet heeft beslist op het handhavingsverzoek, kan Aditi opnieuw beroep instellen tegen het uitblijven van een beschikking op haar verzoek. Als dat niet onredelijk laat gebeurt, zal het Gerecht in beginsel vaststellen dat de minister in gebreke is om tijdig te beslissen. Gezien het voorgaande benadrukt het Gerecht dat de minister hoe dan ook gehouden is om op korte termijn te beslissen op het handhavingsverzoek van Aditi. Het Gerecht gaat ervan uit dat de minister dat ook op korte termijn doet, om een onnodige nieuwe procedure over het uitblijven van een beschikking te voorkomen.

Beslissing

Het Gerecht:
verklaarthet beroep
niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. drs. S. Lanshage, rechter in het Gerecht, en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2025 te Curaçao, in tegenwoordigheid van mr. M. Buntjer, griffier.

Informatie als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen verzet instellen bij het Gerecht.
Het verzetschrift moet worden ingediend
binnen twee wekenna de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Het verzet moet worden ingediend bij het Gerecht dat de uitspraak heeft gedaan.
De indiener van het verzet moet in ieder geval:
  • het verzetschrift indienen in tweevoud;
  • een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
  • vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (gronden van verzet).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de verzettermijn te volstaan met een pro-forma verzetschrift. Dit betekent dat de gronden van verzet op een later moment worden ingediend.
Voor het instellen van verzet is geen griffierecht verschuldigd.