In deze zaak betreft het de minderjarige die sinds 18 juli 2024 onder toezicht staat. Op 9 juli 2025 is de ondertoezichtstelling verlengd en is de minderjarige geplaatst in de Justitiële Jeugd Inrichting Curaçao (JJIC). Op 18 september 2025 verzocht de maatschappelijk werkster van JJIC om tijdelijke plaatsing op de gesloten afdeling vanwege ernstig onhandelbaar gedrag. Het gerecht gaf toestemming voor maximaal 24 uur, maar op 22 oktober 2025 werd opnieuw om toestemming gevraagd voor een langere periode. Op 23 oktober 2025 vroeg het hoofd van JJIC om de minderjarige voor drie maanden in een gesloten setting te plaatsen. De minderjarige is gehoord en heeft bezwaar gemaakt tegen de gesloten plaatsing, maar het hoofd van JJIC besloot zelfstandig om de plaatsing te continueren na de 24-uurstermijn.
Het gerecht oordeelt dat de plaatsing van de minderjarige in JJIC noodzakelijk is voor zijn verzorging en opvoeding, maar dat er geen wettelijke grondslag is voor de gesloten plaatsing. De directeur van JJIC heeft geen zelfstandige bevoegdheid om minderjarigen civielrechtelijk op een gesloten afdeling te plaatsen. De rechterlijke beslissingen tot ondertoezichtstelling bieden geen grondslag voor gesloten plaatsing. De gesloten plaatsing wordt aangemerkt als onrechtmatige vrijheidsontneming, in strijd met artikel 5 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en artikel 37 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Het gerecht gelast dat de minderjarige met onmiddellijke ingang wordt ontheven van elke vorm van afzondering en insluiting en toegang krijgt tot reguliere programma's.