ECLI:NL:OGEAC:2025:146

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
30 juni 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
CUR202403469
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.C.B. Hubben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een hulppersoon in het kader van een vervoersovereenkomst

In deze zaak heeft Dabboussi Motors BV (eiseres) een vordering ingesteld tegen VR Shipping N.V. (gedaagde) wegens aansprakelijkheid in het kader van een vervoersovereenkomst. Dabboussi, die handelt in auto’s van het Chinese merk Changan, had VR ingeschakeld als lokale agent voor de verscheping van 210 auto’s van Shanghai naar Curaçao. Na het accepteren van een offerte van CMA, de containervervoerder, heeft Dabboussi DTHC (Destination Terminal Handling Charges) aan VR betaald, maar betwistte dat deze kosten door VR in rekening waren gebracht in strijd met de gemaakte afspraken. Het gerecht heeft vastgesteld dat VR als hulppersoon een zorgplicht had en deze niet is nagekomen, waardoor Dabboussi schade heeft geleden. Het gerecht oordeelde dat VR aansprakelijk is voor de schade en heeft haar veroordeeld tot betaling van Cg 61.971, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten van Dabboussi. De uitspraak is gedaan op 30 juni 2025.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202403469
Vonnis van 30 juni 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap
DABBOUSSI MOTORS BV,gevestigd te Bonaire,
eiseres,
gemachtigden: mrs. M.J. de Carpentier en A. Schennink,
tegen
de naamloze vennootschap
VR SHIPPING N.V.,
gevestigd te Curaçao,
gedaagde,
gemachtigden: mrs. A.C. van Hoof en L.J.C. Frias.
Partijen worden hierna Dabboussi en VR genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 6 september 2024,
  • de conclusie van antwoord,
  • de mondelinge behandeling van 20 mei 2025,
  • de pleitnotities van Dabboussi.
1.2.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Dabboussi handelt te Curaçao en Bonaire in auto’s van het Chinese merk Changan, afkomstig van fabrikant Changan International Corporation, gevestigd in China (hierna: Changan).
2.2.
VR is de plaatselijke agent van containervervoerder CMA-CMG (hierna: CMA) en is gevestigd in de haven te Curaçao.
2.3.
Op 2 september 2023 heeft Dabboussi een aantal scheepsagenten, waaronder VR, gevraagd om een offerte voor de verscheping van 210 auto’s van Changan in 70 containers van Shanghai naar Curaçao.
2.4.
Op 27 september 2023 heeft VR Dabboussi in kennis gesteld van een aanbod van CMA van een prijs van USD 4.300 per container ‘
including BAF and DTHC’. Dabboussi heeft VR dezelfde dag laten weten dit aanbod goed te keuren. VR heeft tevens diezelfde dag via whatsapp aan Dabboussi berichten gestuurd inhoudende:
“FOB Shanghai-Willemstad $4300,-/40' incl DTHC”en
“(…) Miami office already added CMA Shanghai office as well”en
“Could u advise contact person at shipper whom they can contact to arrange the booking(s)?”
2.5.
Na aankomst van de lading in Curaçao, heeft VR Dabboussi DTHC in rekening gebracht (facturen van 13 december 2023 en 2 februari 2024) voor in totaal NAf (thans en vanaf nu: Cg) 61.971. Dabboussi heeft deze facturen onder protest aan VR betaald.

3.De vordering en de standpunten van partijen

3.1.
Dabboussi vordert – samengevat – dat het gerecht VR veroordeelt tot betaling van Cg 61.971 vermeerderd met de wettelijke rente en met veroordeling van VR in de proceskosten.
3.2.
Dabboussi legt aan de vordering ten grondslag dat VR tekort is geschoten in haar verplichtingen jegens Dabboussi om de juiste vervoersovereenkomst met CMA te sluiten, dat Dabboussi Cg 61.971 onverschuldigd heeft betaald, dan wel schade heeft geleden ter hoogte van dit bedrag.
3.3.
VR heeft verweer gevoerd waarop bij de beoordeling voor zover nodig zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid gerecht
4.1.
De forumkeuze in de bij de bill of lading behorende voorwaarden waarnaar wordt verwezen door VR geldt alleen met betrekking tot geschillen inzake een vervoersovereenkomst waarbij beide partijen geen partij zijn en waarover het onderhavige geschil overigens ook niet gaat. Het gerecht acht zich bevoegd kennis te nemen van het onderhavige geschil op grond van artikel 95 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
De vordering
4.2.
Dabboussi en Changan hebben een reeds langer durende zakenrelatie. Dabboussi neemt met enige regelmaat auto’s af van Changan en laat deze transporteren in containers over zee vanuit China naar Curaçao. In dat kader hebben zij een distributieovereenkomst gesloten met daarin de voorwaarden waaronder een en ander plaatsvindt. Dabboussi heeft ter terechtzitting onweersproken gesteld dat in deze (niet in het geding gebrachte) distributieovereenkomst tussen haar en Changan is bepaald dat de Destination Terminal Handling Charges (oftewel afhandelingskosten: hierna: DTHC) bij iedere aankoop van auto’s voor rekening komen van Dabboussi. Daarmee staat dus vast dat ook in dit geval de DTHC door Dabboussi (en niet door Changan) betaald dienden te worden.
4.3.
CMA heeft op 27 september 2023 een offerte heeft uitgebracht via VR, die door Dabboussi via VR nog dezelfde dag is aanvaard, waarin door CMA een vrachtprijs is aangeboden van USD 4.300 per container
inclusiefDTHC.
4.4.
Door Dabboussi is onweersproken gesteld dat Changan USD 4.300 per container heeft betaald aan CMA en naderhand in rekening heeft gebracht bij Dabboussi. In dit bedrag waren de (voor Dabboussis rekening komende) DTHC verdisconteerd, aldus Dabboussi.
4.5.
Vervolgens heeft VR aan Dabboussi op 13 december 2023 en 2 februari 2024 DTHC in rekening gebracht, hetgeen feitelijk bezien neerkomt op een van de (aanvaarde) offerte afwijkende prijs, namelijk van USD 4.300 per container
exclusiefDTHC. Dit is gebaseerd op de door (de hierna te noemen expediteur van) Changan en CMA gesloten vervoersovereenkomst waarvan de belangrijkste condities zijn neergelegd in de bill of lading, aldus VR. Daarin staat, zo is niet in geschil tussen partijen, opgenomen: “
THC at destination payable by merchant (…)”.
4.6.
De vraag in de onderhavige procedure, waarin Changan noch CMA in rechte zijn betrokken, is of VR aansprakelijk is voor het door CMA berekenen van een hogere prijs per container dan aanvankelijk door haar is geoffreerd aan Dabboussi. Volgens Dabboussi is dit het geval omdat VR enerzijds een bemiddelende rol heeft gehad in het contact tussen Dabboussi en CMA, en anderzijds heeft zorggedragen voor het naar aanleiding daarvan tot stand komen van de vervoersovereenkomst tussen CMA en de expediteur van Changan (genaamd Trans-Union Intl Logistics Co, hierna: de expediteur).
4.7.
In dit verband heeft Dabboussi gesteld dat door een werknemer van VR, E. Corsen genaamd, op 23 oktober 2023 en 14 november 2023 – dus nadat de offerte van CMA door Dabboussi was aanvaard - namens CMA voorstellen zijn gestuurd (producties 12 en 14 verzoekschrift) aan de expediteur met daarin, mogelijk abusievelijk, een van de offerte afwijkende vrachtprijs namelijk USD 4.300
exclusiefDTHC. Volgens Dabboussi wist VR, althans moest zij weten, dat zij op dit moment een voorstel deed dat lijnrecht in strijd was met de aanvaarde offerte. En in elk geval, zo heeft Dabboussi gesteld, is VR via de daarna door CMA aan haar verstrekte ‘Booking Confirmations’ (producties 11 en 13 verzoekschrift) op de hoogte geraakt van het feit dat CMA (vermoedelijk daardoor) een ander dan het met Dabboussi afgesproken tarief is overeengekomen met (de expediteur van) Changan voor het containervervoer namelijk een tarief van USD 4.300
exclusiefDTHC. Uiterlijk op dat moment had VR zich kunnen en moeten realiseren dat Dabboussi en CMA ieder uitgingen van een andere (vrachtprijs/DTHC-)afspraak. Door dat niet te communiceren of anderszins in te grijpen is Dabboussi pas ná ontvangst van de eerste bill of lading op 13 december 2023 geconfronteerd met deze andere prijsafspraak in de vervoersovereenkomst, inhoudende dat USD 4.300
exclusiefDTHC zou worden gerekend, welk tarief ook via de genoemde facturen aan Dabboussi in rekening is gebracht.
4.8.
VR heeft zich op het standpunt gesteld dat haar geen blaam treft voor deze gang van zaken, nu zij slechts een offerte van CMA heeft doorgestuurd en Changan vervolgens buiten haar medeweten en invloed om er kennelijk voor gekozen heeft andere vervoerscondities af te spreken met CMA. Dat is een risico dat niet door haar werd beheerst en Dabboussi zou zich in dit verband dan ook tot CMA of Changan moeten wenden, aldus samengevat VR.
4.9.
Het gerecht volgt VR hierin niet en motiveert dit als volgt. VR is een lokale agent van CMA en daarmee te beschouwen als hulppersoon in de zin van artikel 6:76 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). VR heeft dit ook ter terechtzitting bevestigd. Een hulppersoon heeft een zorgplicht op grond van artikel 7:401 BW. Dit betekent dat hij de zorg dient te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. De zorgplicht hangt samen met de taak en de aard van de werkzaamheden die de hulppersoon voor de opdrachtgever verricht.
4.10.
Voor een hulppersoon als VR, een lokale agent in de Cariben van een grote internationale vervoerder die zelf in Marseille is gevestigd, geldt in dit geval – zo blijkt uit de feitelijke gang van zaken en in het bijzonder de eigen gedragingen van VR– dat het tot haar takenpakket behoort dat zij ten behoeve van de vervoerder (CMA) zorgdraagt voor het tot stand komen van de benodigde vervoersovereenkomst tussen de shipper tevens verkoper (in dit geval Changan) en de vervoerder zelf (CMA). In de praktijk worden in een vervoersovereenkomst voor transport over zee vervoerscondities opgenomen waarover koper (in dit geval Dabboussi) en verkoper (Changan) het eens zijn. Beiden moeten het bijvoorbeeld eens zijn over onder meer de te hanteren Incoterms (betrekking hebbend op zaken die koper en verkoper rechtstreeks raken zoals transportkosten, -verzekeringen en -risico’s). Dit betekent – en dat leek ook de bedoeling van VR in de onderhavige zaak – dat VR ten behoeve van CMA een vervoersovereenkomst sluit met de (expediteur van de) shipper (Changan) maar niet dan nadat duidelijk is welke condities daarin opgenomen dienen te worden die gelden tussen verkoper (Changan) en koper (Dabboussi). In dat verband diende dus allereerst voor VR duidelijk te zijn welke wensen Dabboussi en Changan over en weer hebben.
4.11.
VR heeft bovenomschreven taak voor CMA ook op zich genomen en uitgevoerd. Zij heeft de door Dabboussi beschreven feitelijke gang van zaken, die onderbouwd is met de overlegde producties, onvoldoende gemotiveerd betwist. Het enkele stellen als ‘doorgeefluik’ te hebben gefunctioneerd, is niet voldoende. Uit de gang van zaken op 27 september 2023 blijkt dat VR eerst overeenstemming tot stand heeft gebracht tussen Dabboussi en CMA over de vrachtprijs en de DTHC, waarna zij Dabboussi uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat zij reeds contact heeft gelegd met Changan (“
Shanghai office added CMA”) en dat zij de verdere afwikkeling met Changan (“
they(gerecht: CMA)
will arrange the bookings”) op zich zal nemen. Uit de boekingen die vervolgens bij de expediteur gedaan zijn door haar eigen medewerker [medewerker], de daarna van CMA ontvangen ‘Booking Confirmations’ en de ‘draft bill of lading’ die aan VR is toegestuurd en door haar is afgestempeld, volgt dat VR deze (bemiddelende) taak ook daadwerkelijk heeft uitgevoerd en de vervoersovereenkomst naar aanleiding van de door Dabboussi geaccepteerde offerte tot stand heeft gebracht voor CMA.
4.12.
De precieze reikwijdte van een zorgplicht van een hulppersoon is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, en met name van de aard en inhoud van de werkzaamheden. In elk geval mag hiertoe in dit specifieke geval, gelet op de hierboven omschreven werkzaamheden, gerekend worden de taak van VR om te waarborgen en te bewaken dat overeenstemming bestaat (en blijft bestaan) tussen de betrokken partijen (in dit geval Dabboussi en Changan) over de in de te sluiten vervoersovereenkomst opgenomen condities die hen raken. VR wist dat Dabboussi een vrachtprijs van CMA inclusief DTHC had geaccepteerd. Het lag vervolgens op de weg van VR om dit niet alleen te communiceren met CMA maar ook met (de expediteur van) Changan en te verifiëren dat deze partijen ook hiermee instemden, en indien dit niet het geval zou zijn, dit opnieuw onder de aandacht van Dabboussi te brengen. Dit is niet gebeurd. Integendeel, VR heeft ten tijde van het doen van de boekingen bij de expediteur onjuiste informatie verstrekt als gevolg waarvan vervolgens een vervoersovereenkomst tot stand is gekomen met een andere (onjuiste) vrachtprijs en afspraak met betrekking tot de DTHC. Immers, VR heeft boekingen voor CMA gedaan bij de expediteur voor een vrachtprijs van USD 4.300
exclusiefDTHC. Dit is lijnrecht in strijd met de bij haar bekende afspraak tussen Dabboussi en CMA. Dit had zij op dat moment kunnen en moeten weten. In elk geval moet dit haar duidelijk zijn geworden bij het van CMA ontvangen van de ‘Booking Confirmations’. VR heeft echter nagelaten Dabboussi hierover op enig moment in kennis te stellen en heeft evenmin contact met CMA of Changan gezocht hierover. Sterker nog, zij heeft Dabboussi de DTHC, in weerwil van de tussen CMA en Dabboussi gemaakte afspraken, separaat in rekening gebracht en aangegeven dat Changan kennelijk voor andere voorwaarden heeft gekozen. Dit is nu echter juist datgene dat VR had behoren te bewaken, signaleren en – toen bleek dat dit zo was- moeten terugkoppelen aan Dabboussi. Zij heeft zich als hulppersoon van CMA opgeworpen ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst tussen Dabboussi en Changan om te bezien of er een goede deal wat betreft het vervoer voor CMA uit kon komen. Zij heeft deze deal ook gerealiseerd. Het behoorde tot haar taak om te zorgen dat de overeengekomen vrachtprijs en afspraak omtrent de DTHC correct in de door CMA te sluiten vervoersovereenkomst met Changan terecht zou komen. Immers, VR zelf sloot die overeenkomst ook voor CMA met de expediteur. Zij heeft, wellicht abusievelijk, onjuiste informatie aangaande de prijs doorgegeven aan de expediteur als gevolg waarvan een overeenkomst tot stand kwam met een andere prijsafspraak. Deze feitelijke gang van zaken levert zonder meer een schending op van de zorgplicht van VR als hulppersoon. Niet gesteld of gebleken is dat dit haar niet kan worden toegerekend. Zij is dan ook aansprakelijk voor de schade die als gevolg hiervan is ontstaan voor Dabboussi.
4.13.
De schade, waarvan de hoogte niet betwist is, betreft de aan VR betaalde DTHC en wordt door het gerecht vastgesteld op Cg 61.971. De primaire vordering kan in zoverre worden toegewezen.
4.14.
Omdat VR in het ongelijk wordt gesteld, wordt VR veroordeeld in de proceskosten. De kosten van Dabboussi worden tot aan deze uitspraak begroot op Cg 750 aan griffierecht, Cg 354,73 aan oproepingskosten en Cg 3.000 (2 punten x tarief 6) aan gemachtigdensalaris.
4.15.
De veroordelingen in deze uitspraak gaan meteen in en kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van de partijen deze beslissing voorlegt aan het Hof.

5.De beslissing

Het gerecht:
5.1.
veroordeelt VR tot betaling aan Dabboussi van een bedrag van Cg 61.971, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 september 2024 tot aan de dag van betaling;
5.2.
veroordeelt VR in de proceskosten van Dabboussi van Cg 4.104,73;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.B. Hubben, rechter, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken.