ECLI:NL:OGEAC:2025:139

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
CUR202302998
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.C.B. Hubben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap goederen

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, betreft het de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap tussen een vrouw en een man, die op 16 juni 1980 in Nederland zijn getrouwd. De echtscheiding werd uitgesproken op 28 maart 2006. De vrouw heeft na de echtscheiding in de echtelijke woning gewoond, terwijl de man daar sinds 2002 niet meer verblijft. De vrouw en de man hebben beide vorderingen ingediend met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, waarbij de vrouw ook toestemming vroeg om kosteloos te mogen procederen. Het gerecht heeft de vrouw toegestaan om kosteloos te procederen, gezien haar financiële situatie. De verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap werd vastgesteld op basis van de waarde van de woning, de inboedel en een auto. De vrouw werd de woning, de inboedel en de auto toegewezen, met de verplichting om een overbedelingsvergoeding aan de man te betalen. De man had ook aanspraak gemaakt op een gebruiksvergoeding voor het gebruik van de woning door de vrouw, maar deze werd gematigd door het gerecht. De man had daarnaast een vordering ingediend voor teveel betaalde alimentatie, maar deze werd afgewezen omdat de alimentatieverplichting nog steeds doorloopt. De vrouw had ook vorderingen op de man ter zake pensioenuitkeringen en levensverzekeringen, die verrekend zouden worden met de overbedelingsvergoeding. Het gerecht heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202302998
Vonnis van 28 april 2025
in de zaak van
[eiseres],wonende in [woonplaats],
eiseres in conventie, gedaagde in reconventie,
gemachtigde: mr. B.L. Lie Atjam, voorheen: mr. N.B. Louisa,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats],
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. A.C. Small.
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 20 september 2023,
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie,
  • de mondelinge behandeling van 26 juni 2024,
  • de akte tevens eisvermindering in reconventie van 16 september 2024 van mr. Small,
  • de akte van mr. Lie Atjam van 18 november 2024,
  • de akte van mr. Small van 3 februari 2025.
1.2.
Vonnis is nader bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 16 juni 1980 binnen gemeenschap van goederen met elkaar getrouwd in Nederland.
2.2.
De echtscheiding is bij beschikking van dit gerecht van 28 maart 2006 uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
De vrouw is na de echtscheiding in de echtelijke woning aan de [woning] (hierna: de woning) blijven wonen. De man woont daar sinds 2002 niet meer.

3.De vordering en de standpunten van partijen

3.1.
Partijen vorderen in conventie en reconventie over en weer dat de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap wordt verdeeld en dat het gerecht die verdeling op grond van artikel 3:185 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) vaststelt, waarbij het gerecht tevens dient te beslissen op diverse vorderingen die partijen over en weer stellen te hebben. Deze vorderingen worden gelijktijdig beoordeeld. De vrouw verzoekt tevens toestemming om kosteloos te mogen procederen.

4.De beoordeling in conventie en reconventie

4.1.
De vrouw wordt toegestaan kosteloos te procederen gelet op het overgelegde bewijs van onvermogen.
4.2.
In zaken als de onderhavige geldt als uitgangspunt dat partijen niet gehouden zijn om in een onverdeelde huwelijksgoederengemeenschap te blijven.
4.3.
Beide partijen hebben als deelgenoten in beginsel (behoudens wettelijke uitzonderingen) recht op de helft van de waarde van de huwelijksgoederengemeenschap (artikel 1:100 BW). Op grond van artikel 3:179 lid 1 BW kan een deelgenoot verlangen dat ook de voor rekening van de gemeenschap komende schulden in de verdeling worden begrepen.
4.4.
Als de deelgenoten in een gemeenschap geen overeenstemming over de verdeling van een gemeenschap kunnen bereiken kan de rechter de verdeling daarvan op grond van artikel 3:185 lid 1 BW vaststellen. Daarbij dient, zoals in dat artikel is bepaald, naar billijkheid rekening te worden gehouden met de belangen van partijen en het algemeen belang. De rechter die de verdeling vaststelt, geniet een mate van vrijheid en is niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd en hij behoeft niet expliciet in te gaan op hetgeen partijen aanvoeren (HR 17 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2631).
4.5.
Als peildatum voor de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap geldt naar Curaçaos recht de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding. Deze datum is echter in dit geval niet gemakkelijk te achterhalen en dus zijn partijen overeengekomen de peildatum vast te stellen op 28 maart 2006, de datum van de echtscheidingsbeschikking. Het gerecht zal hier ook vanuit gaan.
4.6.
Tot de gemeenschap behoort de woning, de inboedel en een auto van het merk [auto] en het bouwjaar 1990 (hierna: de auto). De woning is getaxeerd op een waarde van NAf 410.000. De vrouw wenst deze toebedeeld te krijgen. Net als de inboedel en de auto. De man heeft zich hiertegen niet verzet, maar heeft de kanttekening gemaakt i) dat hij zijn persoonlijke spullen, zoals foto’s en glasstukken van zijn moeder, wil hebben die nog in het huis staan en ii) dat hij vreest dat de vrouw hem de overbedelingsvergoeding niet zal kunnen betalen. Indien dat het geval is wil hij de woning toebedeeld krijgen, zodat deze niet verkocht hoeft te worden. De vrouw heeft ter terechtzitting aangegeven de financiële middelen te hebben, komende uit haar directe kennissenkring, om de man een overbedelingsvergoeding te kunnen betalen. Zij persisteert dan ook bij haar wens de woning toebedeeld te krijgen. Het gerecht zal gelet op deze toelichting haar wens honoreren en haar de woning toebedelen, omdat zij hier sinds 2002 tot op heden onafgebroken alleen in heeft gewoond. Aan haar zal eveneens worden toebedeeld de inboedel, met uitzondering van de persoonlijke spullen van de man, en de auto. De inboedel en de auto hebben partijen getaxeerd op nihil.
4.7.
De vrouw wordt als gevolg van deze verdeling overbedeeld voor een bedrag van NAf 205.000, dat zij aan de man zal moeten vergoeden. Dit geldt eveneens voor de helft van de woonlasten die de man na de peildatum is blijven voldoen. De man heeft deze lasten (her)berekend (productie 5) op een bedrag van NAf 134.308,41. De vrouw heeft dit bedrag niet betwist, maar in dit verband slechts opgemerkt dat de man er zelf voor gekozen heeft deze lasten te blijven doorbetalen. Wat daar verder van zij, dit ontslaat haar niet van haar terugbetalingsverplichting aan de man nu het gaat om lasten van de overdeelde gemeenschap waarvoor beide deelgenoten gezamenlijk tot aan de verdeling verantwoordelijk blijven. Dit betekent dat de vrouw tevens een bedrag van NAf 134,308,41 aan de man moet vergoeden. Hetzelfde geldt voor de door de man betaalde onroerendezaakbelasting (ozb). De man heeft het aandeel van de vrouw hierin, onbetwist, vastgesteld op NAf 5.290, zodat dit bedrag eveneens vergoed moet worden aan de man.
4.8.
De man maakt voorts aanspraak op een huurderving (het gerecht begrijpt een gebruiksvergoeding) voor het door de vrouw sinds de peildatum met uitsluiting van de man bewonen van de woning. De man berekent deze vergoeding op NAF 188.734. De man is daarbij uitgegaan van 5% van de marktwaarde per jaar. Het gerecht hanteert doorgaans een lager percentage van 2%. Dat zou neerkomen op een bedrag (dat het gerecht eveneens heeft gehalveerd net als de man) van NAf 75.508,33.
4.9.
Een gebruiksvergoeding vindt zijn grondslag in art. 3:169 BW. Dit artikel bepaalt dat tenzij een regeling anders bepaalt, iedere deelgenoot bevoegd is tot het gebruik van een gemeenschappelijk goed, mits dit gebruik met het recht van de overige deelgenoten te verenigen is. Deze wettelijke bepaling heeft mede tot strekking de deelgenoot (in dit geval de vrouw) die het goed met uitsluiting van de andere deelgenoot (de man) gebruikt, te verplichten de deelgenoot die aldus verstoken wordt van het gebruik en/of genot waarop hij uit hoofde van het deelgenootschap recht heeft, schadeloos te stellen, bijvoorbeeld door het betalen van een gebruiksvergoeding. De grondslag voor die schadeloosstelling is gelegen in het gemiste rendement doordat de mede-eigenaar verstoken blijft van zijn aandeel in de waarde van de woning (gemist rendement), maar ook in het gemiste genot van (het gebruik van) de eigendom. Het voorbehoud aan het gebruik van een gemeenschapsgoed (“mits dit gebruik met het recht van de overige deelgenoten te verenigen is”) is zo ruim geformuleerd om voldoende ruimte te laten voor toepassing van de beginselen van redelijkheid en billijkheid.
4.10.
Toetsing aan de redelijkheid en billijkheid maakt dat het gerecht de vergoeding in dit geval, mede gelet op de zeer lange duur van het gebruik sinds de peildatum en het feit dat de man dit eerst nu pas in deze procedure vordert van de vrouw, matigt tot een bedrag van NAf 50.000.
4.11.
De taxatie die heeft plaatsgevonden komt voor rekening van beide partijen, zo is dit ook besproken ter terechtzitting. De helft van de kosten daarvan,
NAf 217,30, komt dus voor rekening van de vrouw.
4.12.
De man stelt een vordering te hebben op de vrouw voor teveel betaalde alimentatie. Hij heeft daartoe gesteld te lang, namelijk langer dan de wettelijke maximale duur van 12 jaar, alimentatie aan de vrouw te hebben betaald en berekent dit op een bedrag van NAf 49.000. De man miskent echter dat artikel 1:157 lid 4 BW waarop hij zijn vordering grondt, ingevolge artikel 25 van het overgangsrecht inzake het BW niet geldt voor huwelijken gesloten in 1980 zoals het huwelijk van partijen. Voor de man geldt dus geen termijn voor wat betreft zijn verplichting tot het betalen van alimentatie. Deze verplichting loopt dus nog steeds door. De man kan deze pretense vordering dus niet verrekenen in de verdeling.
4.13.
Partijen zijn het erover eens dat de vrouw vorderingen op de man heeft ter zake pensioenuitkeringen en uitkeringen van een levensverzekering ten bedrage van NAf 69.657,90 respectievelijk NAf 6.133. Dit zal dus verrekend worden met de uit te betalen overbedelingsvergoeding.
4.14.
Samenvattend komt de door de vrouw te betalen overbedelingsvergoeding neer op het volgende bedrag:
NAf 205.000 (woning)
NAf 134.308,41 (lasten)
NAf 5.290 (ozb)
NAf 50.000 (gebruiksvergoeding)
NAf 217,30 (taxatie)+
NAF 394.815,71
NAF 394.815,71
NAf 69.657,90 (pensioenuitkeringen)
NAf 6.133 (levensverzekering)-
Totaal:
NAf (thans Cg) 319.024,81
4.15.
De vrouw heeft gevorderd te bepalen dat bij weigering van de man om mee te werken aan de verdeling dit vonnis in de plaats zal treden van de vereiste medewerking en handtekening van de man voor het passeren van de notariële akte(s). De man heeft daartegen geen bezwaar gemaakt, zodat dit zal worden opgenomen in het dictum.
4.16.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing in conventie en reconventie

Het gerecht in conventie en reconventie:
5.1.
staat de vrouw toe kosteloos te procederen;
5.2.
stelt vast de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen, op de volgende wijze:
De echtelijke woning gelegen te [woning] in Curaçao, de inboedel daarin (met uitzondering van de persoonlijke spullen van de man zoals foto’s en glasstukken van zijn moeder) en de auto van het merk [auto] en van het bouwjaar 1990 worden toegedeeld aan de vrouw, zulks onder de gehoudenheid van de vrouw om aan de man een overbedelingsvergoeding te betalen van Cg 319.024,81;
5.3.
veroordeelt de vrouw tot betaling van Cg 319.024,81 aan de man;
5.4.
beveelt partijen mee te werken aan de notariële akte van verdeling en levering, waarvan zij elk de helft van de kosten voor hun rekening moeten nemen;
5.5.
bepaalt voor het geval een van partijen daaraan niet zijn medewerking verleent, dat dit vonnis in de plaats treedt van diens noodzakelijke rechtshandeling als bedoeld in artikel 3:300 lid 1 BW;
5.6.
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.B. Hubben, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.