ECLI:NL:OGEAC:2025:11

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
CUR202402407
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de weigering van de Gouverneur om de optieverklaring van eiseres te bevestigen

In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao het beroep van eiseres tegen de weigering van de Gouverneur om haar optieverklaring tot verkrijging van het Nederlanderschap te bevestigen. Eiseres, die op 4 december 2023 een verklaring tot verkrijging van het Nederlanderschap heeft afgelegd, kreeg op 22 mei 2024 te horen dat de Gouverneur deze weigerde. Het Gerecht heeft op 15 januari 2025 geoordeeld dat het beroep ongegrond is, omdat de beroepsgronden van eiseres niet slagen. De Gouverneur had de bevoegdheid om zelfstandig onderzoek te verrichten naar de rechtmatigheid van het verblijf van eiseres in Curaçao, en het Gerecht oordeelt dat het onderzoek dat de Gouverneur heeft uitgevoerd niet onzorgvuldig was. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij zich aan de voorwaarden van haar verblijfsvergunningen heeft gehouden, en het Gerecht volgt haar niet in haar betoog dat zij aan deze voorwaarden voldeed.

Eiseres, geboren in Haïti, is sinds 15 juli 2002 ingeschreven in Curaçao en heeft verschillende verblijfsvergunningen gehad. De Gouverneur stelde vast dat eiseres vanaf 1 juli 2013 niet meer voldeed aan de voorwaarden van haar vergunning, omdat haar werkgever naar Nederland was verhuisd. Eiseres voerde aan dat de Gouverneur niet bevoegd was om zelfstandig onderzoek te doen, maar het Gerecht oordeelde dat de Gouverneur beoordelingsruimte heeft bij de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Het Gerecht concludeert dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen en dat de bestreden beschikking in stand blijft.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[naam eiseres],

eiseres,
wonende in Curaçao,
gemachtigde: mr. I.E.A. Doorstam,
en

de Gouverneur van Curaçao,

verweerder,
gemachtigde: drs. R.V. van der Zeeuw.
Partijen worden hierna aangeduid als Eiseres en de Gouverneur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht het beroep van eiseres tegen de weigering van de Gouverneur om de optieverklaring van eiseres te bevestigen.
1.1
Eiseres heeft op 4 december 2023 een verklaring tot verkrijging van het Nederlanderschap door optie afgelegd. Bij beschikking van 22 mei 2024 heeft de Gouverneur geweigerd om de optieverklaring te bevestigen (de bestreden beschikking).
1.2
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking.
1.4
De Gouverneur heeft met een verweerschrift op het beroep gereageerd.
1.5
Het Gerecht heeft het beroep op 4 december 2024 op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde waren hierbij aanwezig. De Gouverneur heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die werd vergezeld door [naam medewerkster (medewerkster consulaire zaken allroud).

Beoordeling door het Gerecht

2. Het Gerecht beoordeelt de bestreden beschikking aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.1
Het Gerecht komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is omdat de beroepsgronden van eiseres niet slagen. De Gouverneur was bevoegd om zelfstandig onderzoek te verrichten naar de rechtmatigheid van het verblijf van eiseres in Curaçao. Het onderzoek dat de Gouverneur heeft uitgevoerd, was niet onzorgvuldig. Dit onderzoek omvatte terecht geen onderzoek naar de juistheid van de door de minister van Justitie aan de verblijfsvergunningen verbonden voorwaarden. Eiseres wordt ten slotte niet gevolgd in haar betoog dat zij zich wél aan deze voorwaarden heeft gehouden.
2.2
Hierna legt het Gerecht uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is relevant om te weten in deze zaak?
3.1
Eiseres is op [geboortedatum eiseres] geboren in Haïti en heeft de Haïtiaanse nationaliteit. Op [datum] is zij 65 jaar geworden.
3.2
Eiseres staat vanaf 15 juli 2002 ingeschreven in Curaçao en beschikt vanaf 11 juli 2002 over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Sinds die datum zijn meerdere vergunningen voor bepaalde tijd aan eiseres verleend.
3.3
Aan eiseres is op 19 april 2011 een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend waarin als voorwaarde is opgenomen dat zij in loondienst arbeid verricht als dienstbode bij “de heer [naam werkgever] e.a.” (nummer verblijfsvergunning/1).
Deze [naam werkgever] woonde te [adres werkgever] in Curaçao en is op 1 juli 2013 naar Nederland verhuisd.
3.4
Aan eiseres is op 7 mei 2014 een nieuwe vergunning tot tijdelijk verblijf verleend met als voorwaarde dat zij als dienstbode arbeid in loondienst verricht bij “de heer [naam werkgever]”(nummer verblijfsvergunning/2).
3.5
Op 1 september 2015 is aan eiseres een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd verleend.
3.6
Op 4 december 2023 heeft eiseres een verklaring tot verkrijging van het Nederlanderschap afgelegd in de zin van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder h, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN).
Welke wettelijke bepalingen zijn van belang in deze zaak?
4. De relevante wettelijke bepalingen in deze zaak zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
4.1
Kortgezegd komt het toetsingskader in deze zaak op het volgende neer.
4.2
In het Koninkrijk is het mogelijk om op verschillende manieren de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen. Deze wettelijke mogelijkheden zijn neergelegd in de RWN. Eén daarvan is via een optieverklaring waarin de aanvrager verklaart dat hij of zij Nederlander wil worden. Dit is een snellere en eenvoudiger procedure dan bijvoorbeeld naturalisatie, maar hiervoor komt slechts een limitatief in de wet genoemd aantal categorieën personen in aanmerking. Eén van deze categorieën betreft personen die ten tijde van het afleggen van hun verklaring 1) de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt en 2) een onafgebroken periode van ten minste vijftien jaar toegang en verblijf in Curaçao hebben gehad (artikel 6, eerste lid, aanhef en onder h, van RWN).
4.3
In deze zaak staat tussen partijen niet ter discussie, en ook het Gerecht stelt vast, dat eiseres aan hiervoor onder 1 genoemde voorwaarde voldoet. De vraag die moet worden beantwoord is of de Gouverneur zich terecht op het standpunt stelt dat eiseres niet voldoet aan de tweede voorwaarde van een onafgebroken rechtmatig verblijf van vijftien jaar.
Waarom vindt de Gouverneur dat er geen sprake is van een onafgebroken verblijf van 15 jaar?
5. Volgens de Gouverneur voldeed eiseres vanaf 1 juli 2013 niet meer aan de vergunningvoorwaarde dat zij werkzaam diende te zijn als dienstbode voor [naam werkgever]. [Naam werkgever] is namelijk per 1 juli 2013 naar Nederland vertrokken. Tot de datum waarop aan eiseres een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is verstrekt (1 september 2015), had eiseres om deze reden geen rechtmatig verblijf in Curaçao. Gelet op dit ‘verblijfsgat’ voldoet eiseres niet aan de voorwaarde van vijftien jaren onafgebroken rechtmatig toelating en hoofdverblijf in Curaçao zoals neergelegd in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder h, van de RWN.
Waarom is eiseres het daarmee oneens?
6. Eiseres voert een aantal beroepsgronden aan tegen de bestreden beschikking. Het Gerecht zal deze nu achtereenvolgens bespreken.
7. Eiseres voert allereerst aan dat de Gouverneur niet bevoegd was om zelfstandig onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van haar verblijf. Op grond van artikel 7 van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) wordt de vergunning tot tijdelijk verblijf verleend door of namens de minister van Justitie. De minister van Justitie is daarom bevoegd om de rechtmatigheid van het verblijf te beoordelen, en niet de Gouverneur. Dat betekent dat de Gouverneur moet uitgaan van de rechtmatigheid van de door de minister van Justitie verleende vergunningen en hiernaar geen eigen onderzoek mag verrichten, aldus eiseres.
7.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het Gerecht motiveert dit als volgt.
7.2
Over de vraag of de Gouverneur bevoegd is om zelfstandig onderzoek te verrichten naar de rechtmatigheid van het verblijf in het kader de beoordeling van een optieverklaring, heeft het Gerecht eerder geoordeeld, namelijk in zijn uitspraak van 2 mei 2024 (zaaknummer CUR202303749). In rechtsoverweging 8 van die uitspraak heeft het Gerecht geoordeeld dat de Gouverneur beoordelingsruimte toekomt bij de toepassing van artikel 6 van de RWN en dat de invulling daarvan primair tot de verantwoordelijkheid van de Gouverneur behoort. Daarbij past dat de Gouverneur zelf kan onderzoeken of sprake is van een onafgebroken verblijfsperiode van ten minste vijftien jaar in Curaçao. De Gouverneur hoeft daarbij niet uit te gaan van de door de minister steeds verleende verblijfsvergunningen. De Gouverneur kan zelf toetsen of aan de voorwaarden die zijn verbonden aan de verblijfsvergunningen is voldaan, aldus het Gerecht in zijn uitspraak van 2 mei 2024.
8.3
Het Gerecht ziet in wat eiseres aanvoert, geen reden om hierover nu anders te oordelen. Het Gerecht verwijst daarom naar de hiervoor weergegeven overweging van zijn eerdere uitspraak van 2 mei 2024. Dat betekent dat de Gouverneur zelfstandig onderzoek mocht doen naar de vraag of eiseres zich aan de voorwaarden heeft gehouden van de aan haar afgegeven verblijfsvergunningen.
9. Eiseres voert verder aan dat de bestreden beschikking onzorgvuldig tot stand is gekomen. De Gouverneur heeft namelijk ten onrechte nagelaten bij de Toelatingsorganisatie het onderliggende dossier van de verblijfsvergunningen op te vragen die aan eiseres zijn verleend onder de voorwaarde dat zij in loondienst arbeid diende te verrichten als dienstbode bij [naam werkgever] e.a. Als de Gouverneur dit wél had gedaan, had hij kennis genomen van de garantieverklaring die de heer [naam werkgever 2] ten behoeve van eiseres had afgegeven. Eiseres heeft in de desbetreffende periode behalve voor [naam werkgever] ook voor [naam werkgever 2] gewerkt. In de verblijfsvergunningen had behalve [naam werkgever] ook [naam werkgever 2] vermeld moeten staan. Als dat wel goed zou zijn vermeld, had dat tot de conclusie geleid dat eiseres zich wel steeds aan de vergunningsvoorwaarden heeft gehouden.
9.1
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Hierbij is het volgende van belang.
9.2
Dat de Gouverneur in het kader van de beoordeling van de optieverklaring zelfstandig onderzoek uitvoert naar de rechtmatigheid van het verblijf, betekent niet dat de Gouverneur ook zelf de juistheid van de aan de verblijfsvergunning verbonden voorwaarden moet beoordelen. Het vaststellen van de vergunningen en de daaraan te verbinden voorschriften valt immers (juist en alleen) onder de bevoegdheid van de minister van Justitie. De door de minister van Justitie afgegeven verblijfsvergunningen staan inmiddels in rechte vast. Als eiseres het niet eens was met de daarin gestelde vergunningvoorschriften, had zij tegen deze verblijfsvergunningen binnen de wettelijke termijn bezwaar moeten maken bij de minister van Justitie, of beroep moeten indienen bij het Gerecht. Dat heeft zij niet gedaan. De Gouverneur is daarom terecht uitgegaan van de voorwaarden zoals opgenomen in de door de minister van Justitie afgegeven – en inmiddels onherroepelijk geworden - vergunningen. Hij hoefde het onderliggende dossier niet om deze reden op te vragen.
9.3
Overigens staat in de vergunning [nummer verblijfsvergunning] /2 die op 7 mei 2014 aan eiseres is afgegeven, als werkgever [naam werkgever] vermeld. De toevoeging ‘e.a.’ die in de eerdere vergunning nog was opgenomen, staat in deze vergunning niet langer vermeld. Ook als [naam werkgever 2] een garantieverklaring voor eiseres zou hebben afgegeven, zou dat eiseres dus niet baten. Het opvragen van het dossier bij de Toelatingsorganisatie had ook daarom geen meerwaarde gehad.
9.4
Dat de Gouverneur dit dossier niet heeft opgevraagd, leidt om deze redenen niet tot de door eiseres bepleite conclusie dat de bestreden beschikking onzorgvuldig tot stand is gekomen.
10. Eiseres voert nog aan dat de Gouverneur haar niet mag tegenwerpen dat zij niet gedurende de gehele periode voor [naam werkgever] heeft gewerkt. Volgens eiseres is op grond van de Ltu bepalend of aan het middelenvereiste is voldaan. Eiseres voldeed aan dit vereiste.
10.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals het Gerecht hiervoor heeft overwogen, zijn bepalend de voorwaarden zoals neergelegd in de inmiddels rechtens onaantastbaar geworden door de minister van Justitie afgegeven verblijfsvergunningen. Als eiseres zou worden gevolgd in haar betoog, dan zou dat betekenen dat de Gouverneur had moeten onderzoeken of eiseres in de desbetreffende periode aan het middelenvereiste voldeed. Dat voert te ver en kan niet van de Gouverneur worden gevergd.
11. Eiseres voert ten slotte aan dat zij steeds heeft voldaan aan de voorwaarde van de vergunning, omdat zij ook na het vertrek van [naam werkgever] naar Nederland op 1 juli 2013 is blijven werken voor de nieuwe bewoners van de woning waar [naam werkgever] voor zijn vertrek woonachtig was. Zij verwijst in dit kader naar een schriftelijke verklaring van de nieuwe bewoners [namen nieuwe bewoners], die zij in het geding heeft gebracht. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Op grond van de aan de verblijfsvergunning verbonden voorwaarde is immers (de naam van de) werkgever bepalend en niet het adres waar de werkzaamheden zijn uitgevoerd.

Conclusie en gevolgen

12. De beroepsgronden van eiseres slagen niet. Het beroep is daarom ongegrond. Dat betekent dat de bestreden beschikking waarin de optieverklaring van eiseres is geweigerd, in stand blijft.
13. Het Gerecht is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

Het Gerecht:
-
verklaarthet beroep van eiseres tegen de bestreden beschikking
ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. drs. S. Lanshage, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2025, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Schaft, griffier.

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend
binnen zes wekenna de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Het hoger beroep moet worden ingediend bij het Gerecht dat de uitspraak heeft gedaan.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
  • het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
  • een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
  • vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment worden ingediend.
Voor het instellen van het hoger beroep is griffierecht verschuldigd.

Bijlage: het wettelijk kader

RWN
Artikel 6, eerste lid aanhef en onder h
Na het afleggen van een daartoe strekkende verklaring verkrijgt door een bevestiging als bedoeld in het derde lid het Nederlanderschap:
De vreemdeling die de leeftijd van vijf en zestig jaar heeft bereikt en gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijftien jaren toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Artikel 6, derde lid
De autoriteit die de verklaring in ontvangst neemt, beoordeelt aan de hand van de haar overgelegde stukken de gronden waarop de verklaring berust. (…) Indien aan de vereisten is voldaan, bevestigt zij schriftelijk de verkrijging van het Nederlanderschap.