ECLI:NL:OGEAC:2024:93

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
500.00334/23
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van gekwalificeerde doodslag met psychische overmacht als verweer

In de zaak tegen de verdachte, geboren in Venezuela en thans gedetineerd in Curaçao, heeft het Gerecht in eerste aanleg op 24 mei 2024 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van gekwalificeerde doodslag, waarbij hij samen met anderen een Venezolaans zakenman levend heeft begraven. Het onderzoek ter openbare terechtzitting vond plaats op 26 april 2024, waar de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.B.S. Loth. De officier van justitie, mr. A.K. Tiggelaar, eiste een gevangenisstraf van vijftien jaren, maar het Gerecht kwam tot een andere conclusie. De verdachte heeft verklaard onder dwang te hebben gehandeld, wat leidde tot een beroep op psychische overmacht. Het Gerecht oordeelde echter dat de verdachte niet aan de druk had hoeven toegeven, gezien de ernst van het delict. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van elf jaren. De benadeelde partij, de echtgenote van het slachtoffer, heeft zich gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding, maar deze werd grotendeels niet-ontvankelijk verklaard. Het Gerecht heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij elke partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

Parketnummer: 500.00334/23
Uitspraak: 24 mei 2024
Tegenspraak
Vonnis van dit Gerecht
in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] in Venezuela,
wonende in Venezuela,
thans gedetineerd in het huis van bewaring in Curaçao.

Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2024. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.B.S. Loth, advocaat in Curaçao.
De benadeelde partij (…) (echtgenote van het slachtoffer) heeft zich ter terechtzitting gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie mr. A.K. Tiggelaar heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren, met aftrek van voorarrest. Haar vordering behelst voorts de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van ANG 50.000, de niet-ontvankelijkverklaring van die benadeelde partij in hetgeen zij overigens heeft gevorderd en de oplegging van een bij de toewijsbare vordering behorende schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging en heeft verweer gevoerd ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – ten laste gelegd:
Medeplegen gekwalificeerde doodslag c.q. doodslag
dat hij in of omstreeks de periode van 8 februari 2020 tot en met 19 maart 2020 in Curaçao, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk [het slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben hij, verdachte, en zijn mededader(s) opzettelijk [dat slachtoffer] (met) een riem om de nek gebonden en/of gewurgd en/of vervolgens levend begraven ten gevolge waarvan voornoemd [slachtoffer] is overleden, welke voren omschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten:
het medeplegen van opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving en/of (poging tot) diefstal (met geweld) in vereniging, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat/die feit(en) gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of zijn mededader(s) aan voormeld(e) feit(en) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
(artikel 2:260 jo 2:259 jo 1:123 lid 1 sub a van het Wetboek van Strafrecht)
subsidiair,indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat [A] en/of [B] en/of (een) ander(en) in of omstreeks de periode van 8 februari 2020 tot en met 19 maart 2020 in Curaçao, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk [het slachtoffer] van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben die [A] en/of [B] en/of (een) mededader(s) opzettelijk [het slachtoffer] (met) een riem om de nek gebonden en/of gewurgd en/of vervolgens levend begraven ten gevolge waarvan voornoemd [slachtoffer] is overleden, welke voren omschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten:
het medeplegen van opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving en/of (poging tot) diefstal (met geweld) in vereniging, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat/die feit(en) gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of zijn mededader(s) aan voormeld(e) feit(en) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 8 februari 2020 tot en met 19 maart 2020 in Curaçao opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door met een door hem, verdachte, bediende graafmachine een gat te graven en vervolgens, nadat [het slachtoffer] door die [A] en/of [B] in dit gat was geduwd en/of gegooid, dit gat met behulp van die graafmachine weer te vullen waardoor [het slachtoffer] levend werd begraven
(artikel 2:260 jo 2:259 jo 1:124 lid 1 sub a van het Wetboek van Strafrecht)

Formele voorvragen

Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

Partiele vrijspraak (oogmerk om straffeloosheid te verzekeren)

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte de doodslag heeft gepleegd met het oogmerk om bij betrapping, de straffeloosheid van zijn mededaders te verzekeren. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte op de hoogte was van het feit dat de medeverdachten het slachtoffer hadden ontvoerd met de bedoeling om hem te beroven. De handeling van de verdachte, namelijk het slachtoffer levend begraven, is dan ook verricht met het oogmerk om aan alle deelnemers aan die feiten straffeloosheid te verzekeren, aldus de officier van justitie.
Het Gerecht stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van gekwalificeerde doodslag, de doodslag in onmiddellijk verband moet staan met een ander strafbaar feit. Dat onmiddellijk verband is niet aanwezig als het oogmerk waarmee de doodslag gepleegd wordt bestaat in het verzekeren van straffeloosheid ter zake van een strafbaar feit dat door een ander of anderen is of wordt gepleegd; ter zake van een feit waarvoor de verdachte zelf niet strafrechtelijk aansprakelijk is.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij samen met anderen een man om het leven heeft gebracht, welke doodslag in verband stond met wederrechtelijke vrijheidsberoving en diefstal met geweld. De verdachte droeg kennis van deze twee laatste strafbare feiten, maar hij heeft niet deelgenomen aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving en/of aan de diefstal met geweld. Voor een bewezenverklaring van gekwalificeerde doodslag is dan geen plaats.

Bewezenverklaring

Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande:
dat hij op of omstreeks
de periode van8 februari 2020
tot en met 19 maart 2020in Curaçao, tezamen en in vereniging met
(een)ander
(en
),
althans alleen, opzettelijk [het slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers
heeft/hebben
hij,verdachte, en zijn mededader
(s
)opzettelijk [het slachtoffer]
(met) een riem om de nek gebonden en/of gewurgd en/of vervolgenslevend begraven ten gevolge waarvan voornoemd [slachtoffer] is overleden.
welke voren omschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten:
het medeplegen van opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving en/of (poging tot) diefstal (met geweld) in vereniging, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat/die feit(en) gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of zijn mededader(s) aan voormeld(e) feit(en) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1]
1.Op 26 april 2024 heeft de verdachte ter terechtzitting in het volgende verklaard:
“Het klopt dat ik een kuil had gegraven. [B] had een persoon uit de auto gehaald. Deze persoon was vastgebonden aan zijn handen en zijn voeten en zijn gezicht was bedekt. [A] had [B] geholpen om deze persoon aan de rand van de kuil te zetten. Hierna had [B] deze persoon in de kuil geduwd. De persoon was nog in leven toen hij in de kuil werd geduwd. Ik heb met behulp van een graafmachine het zand dat om de kuil heen lag, gebruikt om de kuil dicht te maken. Ik heb daarna de grond geëgaliseerd. Ik weet zeker dat die persoon dat niet kon overleven.” [2]
2.Een proces-verbaal van forensisch onderzoek naar aanleiding van opgraving van een stoffelijk overschot te Plantage Kunuku op 19 maart 2020 van 17 juli 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren W.S. Schoop, M.L. Kalmez, S.G. Maduro en C.Q.B. Adamus. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
“Op 9 februari 2020 is [het slachtoffer ] als vermist opgegeven. Op 19 maart 2020 begaven wij ons op aanwijzing van [B] naar de plek waar het lichaam van [het slachtoffer] begraven zou zijn, te weten op de Plantage Seru Kunuku. Er werd aangevangen met graafwerkzaamheden met gebruik van een hydraulische graafmachine. Op ongeveer een diepte van 1.3 meter onder werd een menselijk linker boven- en onderarm aangetroffen. Het omliggend zand werd door ons forensisch ter oriëntatie met een schep verwijderd. Hiernavolgend werd met de graafmachine geprobeerd het zand alsnog te verwijderen. De tand van de lepel van de graafmachine raakte een textiel van een kledingstuk/jutezak en tijden de hijsactie zagen wij een hoofd van een mens. Naar alle waarschijnlijkheid was het hoofd gewikkeld in een kledingstuk of een jutezak.
Wij zagen dat de linkerkant van de schedel verbrijzeld was. Er wordt een trauma in de vorm van een schedelfractuur gezien. Het zand werd door ons dusdanig verwijderd waardoor de linker onderarm en de rechteronderarm van het slachtoffer zichtbaar werd. Te zien was dat de onderarmen waren gekruist, met de polsen drukkend op elkaar. Op de armen werd een klein stuk van een van canvas vervaardigde riem aangetroffen. Rond de plek waar de nek/hals moet zijn is een lus van een riem gezien. Deze lus zat in de omgeving van de pols van het stoffelijk overschot. Het bovenlichaam scheidde door loslating van weefsel van de benen. In een sok zat een overblijfsel van een voet van het slachtoffer. Rond de sok zaten twee zwarte kabelbinders aan elkaar gebonden.
Identificatie slachtoffer:
Uit het door de tandarts en forensisch odontoloog verrichte onderzoek naar de röntgenfoto en het rapport van het gebit van [het slachtoffer] en het gebit van het aangetroffen stoffelijk overschot is met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid komen vast te staan dat het stoffelijk overschot [het slachtoffer] is.
Samenvatting van bevindingen/conclusie:
Het is aan te nemen dat de daders een graafmachine of een laad- graafmachine combinatie hebben gebruikt om voorbereiding te doen en het slachtoffer te begraven.
Het slachtoffer werd aan de voeten met kabelbinders vastgebonden.
Aan de nek en handen werd het slachtoffer vastgebonden met eenzelfde van canvas vervaardigde riem. Deze riem was dusdanig aan de onderarmen verbonden dat wanneer het slachtoffer zijn handen naar beneden brengt de lus in de riem dichtgeschoven word rond de has/nek. [3]

Verweer ten aanzien van de strafbaarheid

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvolging. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte geen opzet had op het plegen van het delict. De verdachte was onder zodanige dwang dat hij niet anders kon doen dan meewerken. De plaats delict is een heel groot afgelegen gebied en het is in de nacht gebeurd. Op de plaats delict waren naast de verdachte, alleen [B], [A] en het slachtoffer aanwezig. [B] en [A] zijn gevaarlijke personen en komen uit Coro in Venezuela. Ze behoren bij een van de grootste bendes van Venezuela. Onder bedreiging met een vuurwapen moest de verdachte het gat graven en nadat het slachtoffer erin was geduwd, de kuil weer bedekken en de grond egaliseren. De verdachte weet dat [B] goed een vuurwapen kan bedienen, gezien het feit dat hij in het verleden beroepsmilitair in Venezuela was. Uit vrees voor zijn leven en dat van zijn familie heeft hij ervoor gekozen om met [B] mee te werken, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen objectief bewijs is dat de verdachte met een vuurwapen werd bedreigd. De verklaringen van verdachte en van Montilon wijken te ver van elkaar af. Verder kan er niet worden vastgesteld of er daadwerkelijk een vuurwapen op de
fincawas.
Het Gerecht begrijpt dat de raadsman een beroep doet op de schulduitsluitingsgrond ‘psychische overmacht.’ Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht is vereist dat het bewezen verklaarde handelen van de verdachte voortkwam uit een van buiten komende drang waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. De voorwaarde dat ‘geen weerstand behoefde te worden geboden’ (‘behoorde te bieden’) toont aan dat psychische overmacht is niet alleen een psychologisch begrip is, maar ook een juridisch normatief begrip. De reactie op genoemde drang dient te voldoen aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Des te ernstiger het strafbare feit, des te zwaarder zal de toets zijn of van de verdachte redelijkerwijs geen ander handelen mocht worden gevergd.
Het Gerecht acht aannemelijk dat er ten tijde van het incident een wapen aanwezig was op de
finca. Als aangenomen zou worden dat met dat wapen druk op verdachte zou zijn uitgeoefend en dat er bedreigingen richting zijn familie in Venezuela zouden zijn geuit, dan nog kan niet worden geoordeeld dat de verdachte aan die druk geen weerstand behoefde te bieden. Bij dat oordeel weegt de ernst van het verwijt (het medeplegen van een zeer wrede liquidatie) zwaar mee. Bij zo een zwaar verwijt mocht van de verdachte worden verwacht dat hij anders zou handelen, bij voorbeeld door te trachten zijn bedreiger te overmeesteren of dat hij zou vluchten. Dat dit voor de verdachte niet mogelijk was, of dat hij niet op andere wijze kon weigeren om mee te werken, is niet aannemelijk geworden. De door verdachte aangevoerde druk kan het levend begraven van een slachtoffer dan ook niet rechtvaardigen. Het beroep op een strafuitsluitingsgrond wordt verworpen.

Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:259 juncto artikel 1:123 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

Oplegging van straf

Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
In dat verband kan aansluiting worden gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt voor een ‘doodslag,’ als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 tot 12 jaren gegeven.
Met betrekking tot de ernst van het bewezen verklaarde wordt het volgende in aanmerking genomen. In de maand februari van het jaar 2020 werd [het slachtoffer] als vermist opgegeven. Er werd een politieonderzoek gestart naar deze verdwijning. Uit dat politie onderzoek is gebleken dat het slachtoffer in de nacht van 8 op 9 februari 2020 op een gruwelijke wijze is gedood. Bewezen is verklaard dat de verdachte samen met andere personen deze aan handen en voeten gebonden man, levend in een kuil heeft geduwd, waarna de kuil met een graafmachine met zand werd bedekt zodat het slachtoffer er niet meer uit kon en kwam te overlijden.
Zo een gruwelijk feit gebeurt zelden op Curaçao en dit heeft de maatschappij hevig geschokt. Na zijn handelen heeft de verdachte het eiland verlaten. De politie heeft pas op 19 maart 2020, dus meer dan een maand na de verdwijning, het lichaam van het slachtoffer teruggevonden. Door zijn handelen heeft de verdachte een groot en onherstelbaar leed toegebracht aan de familie en andere naasten van het slachtoffer. De verdachte dacht hiermee weg te komen en heeft niet gedacht aan de pijn die hij heeft veroorzaakt en achtergelaten.
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
De persoonlijke omstandigheden van de verdachte nopen naar het oordeel van het Gerecht niet tot een andere of lagere straf. Het Gerecht is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat de na te noemen straf passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Die straf is lager dan de straf die door het Openbaar Ministerie is gevorderd omdat het Gerecht tot een andere bewezenverklaring komt dan het openbaar ministerie, en omdat het Gerecht meeweegt dat de verdachte onder dwang tot zijn daad is gekomen.

Schadevergoeding

De benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt in totaal ANG 133.757, inhoudende een bedrag van ANG 113.757 ter zake van materiele schade van kosten gemaakt aan reiskosten, verzoek bij de toelatingsorganisatie Curaçao tot familiehereniging, verlenging van het toeristisch verblijf, verblijfkosten op Curaçao, aanschafwaarde van een auto, en levensonderhoud van de twee kinderen van het slachtoffer. Verder vordert de benadeelde partij ANG 20.000 aan immateriële schade.
De verdediging heeft de vordering betwist.
Het Gerecht komt tot de volgende beoordeling.
De benadeelde partij heeft niet gesteld dat en waarom de kosten van de reis van Venezuela naar Curaçao op 13 februari 2020 (retour op 27 februari 2020, beide data liggen ruim voor het moment waarop het misdrijf werd ontdekt) in een rechtstreeks verband staan tot het bewezenverklaarde gedrag. In zoverre is de vordering niet genoegzaam gemotiveerd, zodat de benadeelde partij voor dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Hetzelfde geldt voor de kosten van het verzoek familiehereniging, verlenging van het toeristisch verblijf, de verblijfkosten op het eiland, en de schade voor wat betreft de auto: de motivering dat dit kosten zijn die in rechtstreeks verband staan met het bewezenverklaarde gedrag ontbreekt, zodat de benadeelde partij ook voor dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Het Gerecht is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de levensonderhoud van de twee kinderen ten bedrage van ANG 60.300 en ANG 28.980 niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor beslissing in de strafzaak. Voor de beoordeling is het van essentieel belang dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest hun stellingen en onderbouwingen met betrekking tot de (betwisting van de) toewijsbaarheid van die vordering genoegzaam naar voren te brengen. Omdat het hierbij gaat om informatie die zich doorgaans geheel in het domein van de benadeelde partij bevindt, kan het voor de verdediging moeilijk zijn haar betwisting van deze feiten en omstandigheden en de bij de selectie daarvan gemaakte keuzes, te voorzien van een nadere inhoudelijke onderbouwing. Het Gerecht acht dat partijen niet in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest hun stellingen en onderbouwingen met betrekking tot de toewijsbaarheid genoegzaam naar voren te brengen. De benadeelde partij kan daarom in zoverre niet worden ontvangen en dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ook voor wat betreft het immaterieel gevorderde (shockschade) zal de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. De pijn en het verdriet van de benadeelde partij die op gruwelijke wijze een geliefde heeft verloren is invoelbaar, maar uit de vordering komt niet naar voren dat sprake is van geestelijk letsel als gevolg van de hevige emotionele schok bij de confrontatie van de benadeelde partij met de doodslag op haar echtgenoot. Daarbij weegt mee dat deze confrontatie geruime tijd na de doodslag plaatsvond en niet onverhoeds was. Ook in zoverre is de vordering niet voldoende onderbouwd.
Het Gerecht zal de proceskosten compenseren in die zin dat elk van de partijen de eigen proceskosten draagt. Vaststaat namelijk dat de verdachte onrechtmatig heeft gehandeld, maar onduidelijk is of dat tot de gestelde schade heeft geleid.
BESLISSING
Het Gerecht:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
11 (elf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
compenseert de proceskosten aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. J. Snitker, bijgestaan door mr. N.R.H. Marsera, (zittingsgriffier), en op 24 mei 2024 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Curaçao d.d. [datum], geregistreerd onder proces-verbaalnummer 202008191530.DOS en de onderzoeksnaam “Bari”, doorgenummerde dossierpagina’s 1 – 1224.
2.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 26 april 2024, zoals die eventueel later – indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld – in het proces-verbaal van die terechtzitting zal worden weergegeven.
3.Proces-verbaal van forensisch onderzoek naar aanleiding van opgraving ven een stoffelijk overschot te plantage Kunuku op 19 maart 2020, pagina 87 e.v.