ECLI:NL:OGEAC:2024:66

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
500.00073/24
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor feitelijk leidinggeven aan het niet doen van aangiften winstbelasting over meerdere jaren

In deze strafzaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 20 maart 2024 uitspraak gedaan tegen de verdachte, die als bestuurder van een besloten vennootschap wordt beschuldigd van het niet indienen van aangiften voor de winstbelasting over de jaren 2018 tot en met 2021. De verdachte heeft opdracht gegeven om deze aangiften niet te doen, of heeft feitelijke leiding gegeven aan deze verboden gedragingen. De officier van justitie heeft ter terechtzitting een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden geëist, met bijzondere voorwaarden om de vennootschap aan te zetten tot fiscaal compliant gedrag. De verdediging heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging en heeft vrijspraak bepleit. Het Gerecht heeft echter geoordeeld dat de dagvaarding geldig is en dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met bijzondere voorwaarden die de vennootschap verplichten om tijdig aangiften te doen en een betalingsregeling te treffen voor de belastingschuld. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de verdachte verantwoordelijk is voor het niet indienen van de aangiften en dat er voldoende bewijs is geleverd voor de bewezenverklaring van de tenlastelegging.

Uitspraak

Parketnummer: 500.00073/24
Uitspraak: 20 maart 2024
Tegenspraak
Vonnis van dit Gerecht
in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] te Curaçao,
wonende in Curaçao op het adres [adres]
.

Waar het in deze zaak om gaat

De verdachte is bestuurder van een besloten vennootschap die geen aangiften zou hebben gedaan voor de winstbelasting over de jaren 2018 tot en met 2021. Het verwijt aan de verdachte is dat hij opdracht zou hebben gegeven om deze aangiften niet te doen, of daaraan feitelijke leiding heeft gegeven.

Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2024. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. P.C. Janssen, advocaat in Curaçao.
De officier van justitie mr. Chr. Janssen heeft ter terechtzitting gevorderd dat het gerecht het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden.
Volgens de verdediging is het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de strafvervolging van de verdachte. Daarnaast heeft de verdediging vrijspraak van de verdachte bepleit.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd:
dat [X] BV in de periode van 1 juni 2019 tot en met 29 februari 2024 te Curaçao, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (een) bij de Belastingverordening voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene landverordening Landsbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de winstbelasting over de jaren 2018, 2019, 2020 en 2021
niet of niet binnen de door de Inspecteur der belastingen gestelde termijn heeft gedaan, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Algemene Landverordening Landsbelastingen bepaalde betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(art. 49 lid 1 onder a van de Algemene landsverordening Landsbelastingen)

Formele voorvragen

Het Gerecht stelt vast dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Partiële nietigheid van de dagvaarding
De woorden ‘niet of’ waarmee de zevende regel van de tenlastelegging aanvangt worden geëlimineerd, omdat de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) ‘het niet doen van aangifte’ niet strafbaar stelt.
Ontvankelijkheid
Aangevoerd is dat het openbaar ministerie om de navolgende drie redenen niet ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte.
i. i) Om te beginnen zou vervolging in strijd zijn met het
lex certa-beginsel. Volgens de verdediging wordt de verdachte verweten dat de door hem bestuurde vennootschap in het geheel geen aangiften heeft gedaan. Hoofdstuk VII van de ALL stelt evenwel het niet doen van aangifte niet strafbaar. Van belang daarbij is het onderscheid tussen het niet doen van aangifte, en het niet tijdig doen van aangifte; twee verschillende gedragingen die niet aan elkaar kunnen worden gelijkgesteld. Het niet doen van aangifte kan om de hiervoor genoemde redenen niet als strafbaar feit worden gekwalificeerd.
ii) Daarnaast wijst de verdediging erop dat een proces-verbaal als bedoeld in artikel 55, tweede lid, van de ALL, ontbreekt. Met een dergelijk proces-verbaal geeft de Sectordirecteur Fiscale Zaken (de Directeur) aan de officier van justitie te kennen dat hij de strafvervolging van een bepaalde belastingplichtige wenselijk acht. Dat proces-verbaal markeert de overgang van de bevoegdheid om strafrechtelijk in te grijpen van de Directeur naar de officier van justitie. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat de officier van justitie niet bevoegd is (gemaakt), en dus niet-ontvankelijk is. Dat de Directeur in een beleidsstuk van 10 januari 2024 heeft bekendgemaakt dat hij vervolging wenselijk acht van alle belastingplichtigen die na een aantal aanmaningen niet aan hun aangifteplicht voldoen, verandert daaraan niets.
iii) Ten slotte voert de verdediging aan dat het recht tot strafvervolging voor een deel is verjaard. Daartoe wijst de verdediging erop dat ‘opzet’ geen bestanddeel is van het aan de verdachte gemaakte strafrechtelijke verwijt, en daaraan wordt de conclusie verbonden dat sprake is van een ‘overtreding’ en niet van een misdrijf. Het recht tot strafvervolging van overtredingen vervalt door verjaring in 3 jaren; volgens de verdediging is het recht tot strafvervolging vervallen ter zake van de aangiften Winstbelasting over de jaren 2018, 2019, en 2020.
Het gerecht komt tot de volgende beoordeling.
i. i) De Hoge Raad erkent het
lex certa-beginsel ofwel het bepaaldheidsgebod en noteert:
“(…) Dit houdt in dat de burger moet kunnen weten ter zake van welke gedragingen hij kan worden gestraft. De rechtszekerheid eist dit. Van de wetgever mag worden verlangd dat hij met het oog daarop op een zo duidelijk mogelijke wijze delicten omschrijft. Daarbij moet niet uit het oog worden verloren dat de wetgever soms met een zekere vaagheid, bestaande in het bezigen van algemene termen, delicten omschrijft om te voorkomen dat gedragingen die strafwaardig zijn buiten het bereik van de delictsomschrijving vallen. (…)” (ECLI:NL:HR:2000:AA7954 rov 3.4)
Bij schending van het bepaalbaarheidsgebod ligt het voor de hand dat de rechter de betreffende bepaling buiten toepassing laat.
Aan de orde is artikel 49, eerste lid, aanhef en onderdeel -a- van de ALL, dat luidt:
“ (…) Degene die ingevolge de belastingverordening verplicht is tot:
a. het binnen een gestelde termijn doen van aangifte en dat niet binnen de gestelde termijn, onjuist of onvolledig doet; (…)”
Deze bepaling voldoet aan het bepaaldheidsgebod. Zij verlangt van de belastingplichtige dat hij de aangifte die hij ingevolge de belastingverordening moet doen tijdig, juist, en volledig doet. Laat hij dat na, dan riskeert hij een straf. De bepaling is duidelijk en er is dan ook geen reden om deze buiten toepassing te laten. Wat de verdediging overigens heeft aangevoerd kan hoogstens leiden tot partiële nietigheid van de dagvaarding, tot niet kwalificeerbaarheid van het feit of tot vrijspraak, maar raakt niet de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
ii) Het Ministerie van Financiën en het openbaar ministerie hebben beleid geformuleerd over de wijze waarop het strafrecht moet worden ingezet bij de handhaving van fiscale wetgeving (de Aanmeldings-, Transactie- en Vervolgingsrichtlijnen voor fiscale delicten en douanedelicten 2019; hierna: ATV-richtlijnen). Volgens deze beleidsregels is strafrechtelijke vervolging geboden van belastingplichtigen die na een aantal waarschuwingen, betrekking hebbend op verschillende tijdvakken, hun fiscale verplichting niet binnen de gestelde termijn volledig naleven (‘hardnekkige weigeraars’). Ingevolge artikel 55, tweede lid, laatste volzin, van de ALL geeft de Directeur aan dat hij strafrechtelijke vervolging wenselijk acht door een proces-verbaal te doen toekomen aan de officier van justitie. Volgens de ATV-richtlijnen wordt ‘na inzending van het proces-verbaal in beginsel steeds tot dagvaarding overgegaan.’ In het dossier ontbreekt een dergelijk proces-verbaal van de Directeur.
In het dossier bevinden zich naast de dagvaarding onder meer (a) een debiteurenlijst van de ontvanger met een overzicht van de belastingaanslagen opgelegd aan de door de verdachte bestuurde vennootschap, (b) de aan deze vennootschap gestuurde aanmaningen tot het doen van aangifte, (c) en een overzicht van de door de ontvanger ondernomen invorderingsactiviteiten in de periode 2019-2023. Aangenomen mag worden dat deze documenten door medewerkers van een onder het Ministerie van Financiën ressorterende dienst rechtstreeks aan de officier van justitie zijn toegezonden.
In de stellingname van de officier van justitie ligt besloten dat hij de door de verdachte bestuurde vennootschap aanmerkt als een ‘hardnekkige weigeraar’ in de hiervoor bedoelde zin, en dat vervolging materieel in overeenstemming is met de ATV-richtlijnen.
Behoudens aanwijzingen van het tegendeel mag dan worden aangenomen dat, in geval ambtenaren van het Ministerie van Financiën processen-verbaal betreffende fiscale delicten aan de officier van justitie hebben ingezonden met inachtneming van de Richtlijnen, die inzending plaatsvond met instemming van de Directeur, en dat dientengevolge is voldaan aan het bepaalde in artikel 55, tweede lid, van de ALL.
Aanwijzingen van het tegendeel ontbreken. Bovendien biedt het door de verdediging aangehaalde beleidsstuk van 10 januari 2024 steun aan de opvatting dat de Directeur vervolging van de verdachte wenselijk acht. Het openbaar ministerie was dan ook bevoegd om over te gaan tot vervolging van de verdachte.
iii) Artikel 49, eerste lid onderdeel a, van de ALL bedreigt het niet binnen een gestelde termijn doen van aangifte waartoe ingevolge de belastingverordening de verplichting bestaat, met een gevangenisstraf. Volgens artikel 53 van de ALL is een bij die landsverordening strafbaar gesteld feit waarop gevangenisstraf is gesteld, een misdrijf.
De door de verdediging aangevoerde gronden dwingen niet tot de conclusie dat de wetgever zich heeft vergist door artikel 49, eerste lid, van de ALL als misdrijf te kwalificeren. Het is goed mogelijk dat de wetgever in Curaçao bewust een andere keuze heeft gemaakt dan de wetgever in jurisdicties waar het niet tijdig doen van aangifte als overtreding wordt beschouwd. Bovendien kent de wet meerdere strafbepalingen die als misdrijf worden gekwalificeerd terwijl ‘schuld’ daarvan geen delictsbestanddeel is (vgl. hoofdstuk XXI WvSr, en artikel 2:99 WvSr, artikel 11, eerste lid, onderdeel b, Opiumlandsverordening). Ook in zoverre wordt het verweer verworpen.
Conclusie
De slotsom is dat de dagvaarding voor het overige geldig is, en dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging

Bewijsmiddelen

Het gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring.
Opgemerkt zij dat in de bewijsmiddelen geen expliciete landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Curaçao.

1. Een schriftelijk bescheid, houdende een brief van de Stichting Belasting Accountants Bureau gedagtekend 24 maart 2023, met voor zover van belang de volgende inhoud (los stuk):

“(…) [X]s BV
Att.: [verdachte]
(…)
Onderwerp: indiening aangifte(n) en/of betaling(en) (…)
Ons nummer: 99573 (…)
Geachte heer/mevrouw,
Uit informatie van de inspectie blijkt dat uw onderneming, handelend onder de naam [X] BV niet alle aangifte(n) en/of betaling(en) heeft gedaan. Ik verwijs hiervoor naar de volgende pagina.
Op grond van de artikelen 6 lid 4, 14 lid 1, en 15 lid 4 van de ALL (…) bent u verplicht om uw aangiften duidelijk, stellig en zonder voorbehoud ingevuld en ondertekend (…) in te dienen bij de Inspecteur der Belastingen (…). Het niet of onjuist doen van de aangifte(n) (…) is strafbaar gesteld bij de genoemde landsverordeningen.
U krijgt tot twee (…) weken na de datum van ontvangst van deze brief de gelegenheid om de door u in te dienen aangifte(n) voor het (/de ) bovengenoemde middel(en) over de hierna genoemde periode(n) in te dienen bij de Inspecteur der Belastingen (…).
Indien u van mening bent dat het bovenstaande niet op u van toepassing is, dan verzoek ik u vriendelijk doch dringend om zo spoedig mogelijk contact op te nemen op onderstaand telefoonnummer of via onderstaand adres. (…)
Hoogachtend,
[ondertekend door M. Juliana]
Hierbij verklaart ondergetekende een enveloppe met als inhoud brief nummer 99573 in ontvangst te hebben genomen op vrijdag 24 maart 2023 (…)
Voor ontvangst:
[ondertekend door [medewerker] e-mail (…)] (…)
Belastingmiddelen:
(…)
Winstbelasting
jaar
2018
BT
2019
BT
2020
BT
2021
X
(…)
BT = Betaling Aanslag/boete ontbreekt, X= Aangifte(n) en betaling(en) ontbreken (…)”

2. Een schriftelijk bescheid, houdende een brief van de Stichting Belasting Accountants Bureau gedagtekend 8 juni 2023, met voor zover van belang de volgende inhoud (los stuk):

“(…) [X] BV
Att.: [verdachte] (…)
Onderwerp: indiening aangifte(n) en/of betaling(en) (…)
Geachte heer/mevrouw,
Op 27/3/2023 heb ik met u besproken dat u een kopie van de aangifte(n) (…) bij de Stichting Belasting Accountants Bureau moet indienen. Dit diende u uiterlijk drie weken na datum van ontvangst van de eerste brief te doen. Tot op heden heeft u dit echter niet gedaan. (…)
In de tabellen op de volgende pagina wordt nogmaals aangegeven welke aangifte(n) (…) ontbreken (ontbreekt). Indien u de aangifte(n) (…) niet binnen drie weken na datum van deze brief door u worden (wordt) gedaan, kan ik u aanmelden bij het Team Inlichtingen en Opsporing en de Ontvanger.
Tevens kunt u door middel van het alsnog indienen van de aangifte(n) bewerkstelligen dat de reeds aan u opgelegde aanslag(en) in overeenstemming kunnen (kan) worden gebracht met de werkelijk door u verschuldigde bedragen.
Langs deze weg wil ik u nogmaals in de gelegenheid stellen om een kopie van de aangifte(n) (…) bij mij in te leveren en wel uiterlijk binnen drie weken na datum ontvangst van deze brief.
Indien u van mening bent dat het bovenstaande niet op u van toepassing is, dan verzoek ik u vriendelijk doch dringend om zo spoedig mogelijk contact op te nemen op onderstaand telefoonnummer of via onderstaand adres. (…)
Hoogachtend,
[ondertekend door M. Juliana] (…)
Voor ontvangst:
[ondertekening niet leesbaar] (…)
Datum 8-6-2023 (…)
Belastingmiddelen:
(…)
Winstbelasting
Jaar
2018
BT
2019
BT
2020
BT
2021
X
(…)
BT = Betaling Aanslag/boete ontbreekt, X= Aangifte(n) en betaling(en) ontbreken (…)”

3. Een schriftelijk bescheid, houdende een brief van de Stichting Belasting Accountants Bureau gedagtekend 7 augustus 2023, met voor zover van belang de volgende inhoud (los stuk):

“(…) [X] BV
Att.: [verdachte] (…)
Onderwerp: indiening aangifte(n) en/of betaling(en) (…)
Geachte heer/mevrouw,
Op 27/3/2023 en 8/6/2023 heb ik u medegedeeld dat u een kopie van de aangifte(n) (…) bij de Stichting Belasting Accountants Bureau moet indienen binnen een periode van 3 weken na ontvangst van de brief. Tot op heden heeft u dit echter niet gedaan. (…)
Ik stel u hierbij voor de derde en laatste keer in de gelegenheid stellen om de kopie aangifte(n) (…) bij mij in te dienen en wel binnen drie weken na datum ontvangst van deze brief.
Op de volgende pagina wordt nogmaals aangegeven welke aangifte(n) (…) ontbreken (ontbreekt). Ik wijs u erop dat ik, indien ik op deze datum nog geen aangifte(n) (…) van u heb ontvangen, de mogelijkheid heb om: (…)
- u aan te melden bij het Team Inlichtingen en Opsporing van de Stichting Belasting Accountants Bureau en bij de Ontvanger. De aanmelding kan tot gevolg hebben dat u op grond van artikel 49 van de Algemene Landsverordening Landsbelastingen strafrechtelijk wordt vervolgd. Een strafrechtelijke vervolging kan bij veroordeling door de rechter, leiden tot een gevangenisstraf van ten hoogste 4 jaar of een geldboete van maximaal ANG 100.000 en/of, indien dit meer bedraagt, maximaal tweemaal het bedrag van de verschuldigde belasting
Hoogachtend,
[ondertekend door S. Anthony]
Voor ontvangst:
[ondertekend door de verdachte] (…)
Belastingmiddelen:
(…)
Winstbelasting
jaar
2018
BT
2019
BT
2020
BT
2021
BT
(…)
BT = Betaling Aanslag/boete ontbreekt, X= Aangifte(n) en betaling(en) ontbreken (…)”

4. Een schriftelijk bescheid, houdende een brief van de Stichting Belasting Accountants Bureau gedagtekend 28 november 2023, met voor zover van belang de volgende inhoud (los stuk):

“(…) [X] BV
Att.: [verdachte] (…)
Onderwerp: indiening aangifte(n) en/of betaling(en) (…)
Ons nummer: 2023/17689 (…)
Geachte heer/mevrouw,
Uit informatie van de inspectie blijkt dat uw onderneming, handelend onder de naam [X] BV niet alle aangifte(n) en/of betaling(en) heeft gedaan. Ik verwijs hiervoor naar de volgende pagina.
Op grond van de artikelen 6 lid 4, 14 lid 1, en 15 lid 4 van de ALL (…) bent u verplicht om uw aangiften duidelijk, stellig en zonder voorbehoud ingevuld en ondertekend (…) in te dienen bij de Inspecteur der Belastingen (…). Het niet of onjuist doen van de aangifte(n) (…) is strafbaar gesteld bij de genoemde landsverordeningen.
U krijgt tot drie (…) weken na de datum van ontvangst van deze brief de gelegenheid om de door u in te dienen aangifte(n) voor het (/de ) bovengenoemde middel(en) over de hierna genoemde periode(n) in te dienen bij de Inspecteur der Belastingen (…).
Indien u van mening bent dat het bovenstaande niet op u van toepassing is, dan verzoek ik u vriendelijk doch dringend om zo spoedig mogelijk contact op te nemen op onderstaand telefoonnummer of via onderstaand adres. (…)
Hoogachtend,
[ondertekend door S. Anthony]
Hierbij verklaart ondergetekende een enveloppe met als inhoud brief nummer 2023/17689 in ontvangst te hebben genomen op 28 november 2023 (…)
Voor ontvangst:
[ondertekend door de verdachte] (…)
Belastingmiddelen:
(…)
Winstbelasting
jaar
2018
BT
2019
BT
2020
BT
2021
BT
(…)
BT = Betaling Aanslag/boete ontbreekt, X= Aangifte(n) en betaling(en) ontbreken (…)”

5. Een schriftelijk stuk, houdende een uittreksel uit het Handelsregister van Curaçao, met onder meer de navolgende inhoud (los stuk):

“(…) Dossiernummer: (…)
In het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en Nijverheid te Curaçao is ingeschreven onder nummer (…): [X] B.V.
Handelsnaam [X] B.V.
Rechtsvorm Besloten Vennootschap
Officiële benaming [X] B.V.
Statutaire zetel Curaçao
Datum oprichting 5 december 2017
Datum vestiging 5 december 2017 (…)
Adres [adres]
Land Curacao
Correspondentie adres idem (…)
Funcionaris(sen)
1
Functie Bestuurder
Naam [verdachte]
Geboortedatum [datum] (…)”

5. De verdachte heeft ter terechtzitting het volgende verklaard:

“(…) Ik weet niet of de aangiften Winstbelasting over de jaren 2018 tot en met 2021 inmiddels zijn ingediend. Ik heb vanaf het begin veel problemen gehad met mijn administratief personeel. De administratie heeft niets ingevuld in het portaal van de belastingdienst. Er zijn nog geen jaarrekeningen van het bedrijf opgemaakt. Sinds twee weken heb ik een goede accountant. Het bedrijf is constant bezig met mensen voor schoonmaakwerkzaamheden (…)”

Bewijsoverwegingen

Aangevoerd is dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de gehele tenlastelegging omdat niet vaststaat dat de door de verdachte bestuurde vennootschap is uitgenodigd tot het doen van aangifte, en dat niet kan worden vastgesteld dat de aanmaningen tot het doen van aangifte afkomstig zijn van een daartoe door de Inspecteur der Belastingen gemandateerde ambtenaar. Ten slotte is vrijspraak bepleit omdat het niet doen van aangifte iets anders is dan het niet tijdig doen van aangifte.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Uit de debiteurenlijst van de Ontvanger van Curaçao volgt dat de door de verdachte bestuurde vennootschap sinds 2018 bij de belastingdienst bekend is als inhoudingsplichtige voor de loonbelasting en de sociale volks- en werknemersverzekeringen, en als belastingplichtige voor de omzetbelasting en de winstbelasting. Volgens deze debiteurenlijst heeft de vennootschap vanaf haar oprichting nog nooit een gulden omzetbelasting of winstbelasting aan de Ontvanger betaald. Verder blijkt er een intensief en langdurig contact te bestaan tussen de Stichting Belasting Accountantsbureau en de belastingplichtige gericht op het nakomen van de aangifte- en overige fiscale verplichtingen door de laatstgenoemde. In diverse aanmaningsbrieven is de vennootschap uitgenodigd om contact op te nemen als zij meent dat de belastingdienst van verkeerde feiten uitgaat. Op de terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat het bedrijf constant bezig is met schoonmaakwerkzaamheden.
Aan de verdachte kan worden toegegeven dat de officier van justitie niet een afschrift uit het mandaatregister heeft overgelegd waaruit blijkt dat de medewerkers van de Stichting Belasting Accountantsbureau bevoegd waren om de vennootschap namens de inspecteur aan te manen. Ook heeft de officier van justitie nagelaten een afschrift te overleggen van de aan de vennootschap verzonden uitnodiging tot het doen van aangifte Winstbelasting 2018 en volgende, als die al in papieren vorm bestaat - of anders een ambtsedige verklaring van de Inspecteur der Belastingen.
Gelet echter op de inhoud van het intensieve contact tussen de Stichting Belasting Accountantsbureau en de vennootschap, in combinatie met de inhoud van de debiteurenlijst van de ontvanger, is evenwel een begin van bewijs geleverd dat de betreffende uitnodigingen tot het doen van aangifte aan de vennootschap zijn verzonden. Door of namens de verdachte is dat niet weersproken. Bij deze stand van zaken staat voldoende vast dat de betreffende uitnodigingen aan de vennootschap zijn verzonden.
Eveneens staat vast dat de aanmaningen tot het doen van aangifte de vennootschap hebben bereikt, er is immers telkens voor ontvangst getekend. Verder bevatten de brieven een opsomming van de aangiften die nog moeten worden ingediend, de termijn waarbinnen dat behoort te worden gedaan, de wettelijke basis daarvoor en de strafdreiging. De vennootschap is daarmee op de voorgeschreven wijze aangemaand om aangifte te doen. Dat er geen afschrift uit het mandaatregister is overgelegd waaruit volgt dat de medewerkers van de Stichting Belasting Accountantsbureau dat namens de inspecteur hebben gedaan, verandert daaraan niets.
Ten slotte overweegt het gerecht dat de begrippen ‘niet doen van aangifte’ en ‘niet tijdig doen van aangifte’ elkaar in zekere mate overlappen. Die mate van overlap is in dit geval voldoende om te kunnen vaststellen dat de vereiste aangiften niet tijdig zijn gedaan.
Ten overvloede wordt vastgesteld dat het door de verdachte bestuurde bedrijf sinds haar oprichting en tot op heden lak heeft gehad aan fiscale plichten. Die laakbare fiscale moraal staat in fel contrast met het normbesef dat zij van de autoriteiten verwacht, blijkens het louter formele verweer van de verdediging.

Bewezenverklaring

Het Gerecht acht op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande:
dat [X] BV in de periode van 1 juni 2019 tot en met 29 februari 2024 te Curaçao,
(telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (een)bij de Belastingverordening voorziene aangifte
(n
),als bedoeld in de Algemene landverordening Landsbelastingen, te weten
(een)aangifte
(n
)voor de winstbelasting over de jaren 2018, 2019, 2020 en 2021
niet binnen de door de Inspecteur der belastingen gestelde termijn heeft gedaan,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan welaan welke bovenomschreven verboden gedraging
(en
)verdachte
(telkens)feitelijke leiding heeft gegeven;
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 49 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen en wordt als volgt gekwalificeerd:
een bij de belastingverordening voorziene aangifte niet binnen de daarvoor gestelde termijn doen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

Oplegging van straf

De besloten vennootschap [X] BV heeft over een periode van meerdere jaren geen aangiften voor de winstbelasting gedaan en de verdachte is daarvoor als feitelijke leidinggevende verantwoordelijk.
Volgens de officier van justitie is daarvoor een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden passend, met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden die moeten waarborgen dat de vennootschap zich fiscaal compliant gaat gedragen.
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum.
Het gerecht kan zich (grotendeels) vinden in de vordering van de officier van justitie en zal (met uitzondeling van de termijn waarbinnen de belastingschuld van de vennootschap moet zijn voldaan) een overeenkomstige straf opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op artikelen 1:19, 1:20, 1:21, en 1:136 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het Gerecht:
verklaart de dagvaarding partieel nietig;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
3 maanden;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijdvan
3 jarenaan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd;
als bijzondere voorwaarden worden gesteld dat:
- de na te noemen aan [X] BV uitgereikte aangiften bij de Inspecteur der Belastingen worden ingediend binnen 8 maanden na onherroepelijk worden van dit vonnis:
  • omzetbelasting over alle tijdvakken vanaf september 2018 tot en met juli 2023;
  • loonbelasting over alle tijdvakken vanaf augustus 2018 tot en met juli 2023;
  • winstbelasting over de jaren 2018 tot en met 2021;
  • premies AOV/AWW, BVZ, en AVBZ over alle tijdvakken vanaf april 2018 tot en met juli 2023;
- zolang de verdachte bestuurder is van [X] BV hij erop toe zal zien dat de vennootschap tijdens de proeftijd de aan haar ingevolge de belastingwetten uitgereikte aangiftebiljetten tijdig zal indienen;
- dat [X] BV binnen 4 maanden na onherroepelijk worden van dit vonnis met de Ontvanger een betalingsregeling zal treffen en dat de verdachte, zolang hij leiding geeft aan de door de vennootschap gedreven onderneming, erop zal toezien dat deze regeling gedurende de proeftijd zal worden nagekomen.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. J. Snitker, bijgestaan door mr. O.H.M. Leito, (zittingsgriffier), en op 20 maart 2024 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.