In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, gaat het om een verzetprocedure tegen een dwangschrift dat door de Ontvanger van Curaçao was uitgevaardigd. De eisers, TKC Corporate Services N.V. en Lagun Family Services B.V., stelden dat de Ontvanger onterecht beslag had gelegd op roerende zaken die zich op de bodem van TKC bevonden, terwijl deze niet de schuldenaar was. De Ontvanger betoogde dat de bodem van TKC ook als bodem van de schuldenaar Lagun moest worden aangemerkt, maar het gerecht volgde deze redenering niet. Het vonnis, uitgesproken op 18 maart 2024, concludeerde dat de beslaglegging op de goederen ten onrechte was geschied, omdat TKC als bezitter van de goederen vermoed werd eigenaar te zijn en er geen bewijs was dat Lagun eigenaar was van de goederen die op het kantoor van TKC lagen.
De procedure begon met een verzoekschrift van 24 mei 2023 en de mondelinge behandeling vond plaats op 19 februari 2024. Tijdens de zitting werd duidelijk dat het beslag op de goederen inmiddels was opgeheven, maar dat TKC gegronde redenen had om zich tegen het beslag te verzetten. Het gerecht oordeelde dat de Ontvanger niet bevoegd was om beslag te leggen op de goederen van TKC voor de belastingschulden van Lagun. De Ontvanger werd veroordeeld in de proceskosten van TKC, die op NAf 2.176,64 werden begroot, en de kosten werden gecompenseerd voor het overige.
Het vonnis benadrukt de noodzaak voor de Ontvanger om te kunnen aantonen dat de goederen die in beslag zijn genomen daadwerkelijk eigendom zijn van de belastingschuldige, en dat het kantooradres van TKC niet als bodem van Lagun kan worden aangemerkt. Dit vonnis heeft belangrijke implicaties voor de rechtspositie van trustmaatschappijen en hun rol in belastingzaken.