ECLI:NL:OGEAC:2024:210

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
26 augustus 2024
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
CUR202304280
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van voormalige werkgever op ex-werknemer wegens onrechtmatige onttrekking van gelden en schuldbekentenis

In deze zaak vordert de naamloze vennootschap CEC CURACAO N.V. (hierna: CEC) betaling van een bedrag van NAf 210.830,20 van haar ex-werknemer [gedaagde], die in dienst was als Financieel Manager. De vordering is gebaseerd op onrechtmatige onttrekking van gelden door [gedaagde] en het niet nakomen van haar verplichtingen als werknemer. CEC stelt dat [gedaagde] in de periode van 1 januari 2018 tot en met 4 september 2020 onterecht hogere betalingsopdrachten heeft gedaan, waardoor zij een bedrag van NAf 157.544 voor eigen gebruik heeft onttrokken. Daarnaast vordert CEC een bedrag van NAf 26.317 voor overschrijding van het telefoonabonnement en NAf 6.805,20 voor kosten van een onderzoek door Grant Thornton Curaçao. De zaak is behandeld op 26 juni 2024, en het vonnis is op 26 augustus 2024 uitgesproken. Het gerecht heeft geoordeeld dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld en heeft de vordering van CEC grotendeels toegewezen. [gedaagde] is veroordeeld tot betaling van in totaal NAf 190.666,20, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten zijn eveneens voor rekening van [gedaagde].

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202304280
Vonnis van 26 augustus 2024
in de zaak van
de naamloze vennootschap
CEC CURACAO N.V.,gevestigd in Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. L.N. Asjes,
tegen
[Gedaagde],
wonend in [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. E.A. Knoppel.
Partijen worden hierna CEC en [gedaagde] genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 28 december 2023, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • de nadere producties van CEC,
  • de nadere producties van [gedaagde],
  • de mondelinge behandeling van 26 juni 2024,
  • de pleitnotities.
1.2.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
CEC verleent advies aan klanten inzake civiele techniek. De bestuurder van CEC is dhr. [bestuurder] (hierna: [bestuurder]).
2.2. [
bestuurder] en [gedaagde] waren vanaf 7 december 2010 met elkaar gehuwd. Het gerecht heeft op 6 september 2022 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
2.3. [
gedaagde] is op 1 juli 2014 in dienst van CEC getreden in de functie van Financieel Manager tegen een maandloon van NAf 5.113,94 op basis van een 20-urige werkweek. Zij was verantwoordelijk voor onder meer de boekhouding, waaronder de betaling van de facturen van CEC.
2.4.
Gedurende het dienstverband heeft [gedaagde] van CEC een maandelijkse telefoonabonnement met een bedrag NAf 178,30 (exclusief omzetbelasting) tot haar beschikking gehad.
2.5.
Op 1 september 2020 hebben [bestuurder] en [gedaagde] het volgende WhatsApp-gesprek gevoerd, voor zover van belang:

(…)
[bestuurder]: Kijk net naar uts
Hoe kan je zo iets doen met mij
[gedaagde]: Was niet express gamal
(…)
[bestuurder]: Totaal 2017t/m2020 ba kostami 20k naf
Niet consistent
Ipv afgerond 5000
[gedaagde]: Klopt
[bestuurder]: Sorry hoor. Abusu gewoon
[gedaagde]: I know. K weet dat k je het nu niet kan terug betalen
Maar stel een schuldbekentenis op
[bestuurder]: Niet eens naar me toe komen
Wtf man
Serio ik krijg pijn in me hart en buik hiervan
ik ben gewoon gebruikt
[gedaagde]: K bedoel dat je dan iets hebt dat zegt hoeveel k je terug moet betalen gamal
(…)
2.6.
Per 1 juli 2022 is het dienstverband van [gedaagde] beëindigd.
2.7.
Bij brieven van 19 augustus en 30 september 2022 aan [gedaagde] heeft (de gemachtigde van) CEC haar vordering ten bedrage van NAf 293.830 onderbouwd en [gedaagde] tevergeefs verzocht om tot een voorstel ter afwikkeling daarvan te komen.

3.De vordering

3.1.
CEC vordert – samengevat – dat het gerecht [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan CEC van NAf 210.830,20, te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van [gedaagde] in de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of CEC, zijnde de voormalige werkgever van [gedaagde], een vordering op haar ex-werknemer [gedaagde] heeft. De stellingen van CEC zullen hierna afzonderlijk worden beoordeeld.
Onrechtmatige onttrekkingen
4.2.
CEC stelt, onder verwijzing naar het rapport van Grant Thornton Curaçao van 11 december 2023, allereerst dat [gedaagde] een bedrag van NAf 157.544 voor haar eigen gebruik van CEC heeft onttrokken door in de periode van 1 januari 2018 tot en met 4 september 2020 hogere betalingsopdrachten op te maken in de online banking van CEC voor het betalen van de maandelijkse facturen van CEC dan die facturen bedroegen. De desbetreffende facturen kwamen binnen op het e-mailadres van [gedaagde], waardoor [bestuurder] die facturen niet kreeg in te zien. Hij gaf in goed vertrouwen elke maand deze reeds door [gedaagde] opgemaakte en online ingevoerde betalingen vrij. [gedaagde] maakte bewust hogere betalingen op voor de facturen van CEC om zodoende deze additionele gelden voor haar eigen gebruik te kunnen wenden. [gedaagde] heeft in genoemde periode een totaalbedrag van
NAf 342.284 naar de gezamenlijke bankrekening van haar en [bestuurder] laten overmaken terwijl de facturen van CEC over die periode in totaal NAf 184.740 waren. Het verschil van NAf 157.544 is door [gedaagde] voor eigen gebruik zonder dat [bestuurder] daarvan op de hoogte was onrechtmatig van CEC onttrokken, althans is zij ten koste van CEC ongerechtvaardigd verrijkt. Dit bedrag dient [gedaagde] aan CEC terug te betalen, net als de kosten van het door Grant Thornton Curaçao gedane onderzoek, aldus steeds CEC.
4.3. [
gedaagde] voert daartegen aan dat zij niet bij machte was om voor en namens CEC overboekingen te doen. [gedaagde]kon sec de betalingsopdrachten klaarmaken en [bestuurder] voerde deze dan uit. Zonder de medewerking van [bestuurder] kon [gedaagde] geen gelden overmaken naar hun gezamenlijke privérekening. Zij heeft dus met goedkeuring en instemming van [bestuurder] gehandeld. Het overschot is kennelijk opgegaan aan hun huishouding en niet alleen aan [gedaagde] in privé.
4.4.
Het gerecht stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de maandelijkse facturen van CEC op een gegeven moment via de zogenaamde Kompa Leon creditcard van [gedaagde] werden betaald (om Air Miles te kunnen sparen). [gedaagde] maakte daartoe in de online banking van CEC de betalingsopdrachten op en verzocht [bestuuder] om deze vrij te geven. De gelden om de facturen te kunnen betalen werden vervolgens overgeboekt naar de gezamenlijke privérekening van [bestuurder] en [gedaagde], waarna deze op de Kompa Leon rekening van [gedaagde] werden overgemaakt zodat [gedaagde] met haar Kompa Leon creditcard de facturen van CEC bij een Pagafasil betaalde. [gedaagde] heeft ter zitting erkend dat de betalingsopdrachten die zij opmaakte een hoger bedrag betroffen dan het totaalbedrag aan facturen van CEC die betaald moesten worden. Dat overschot werd volgens haar verklaringen ter zitting aangewend voor het betalen van tickets, verjaardagsfeestjes en andere extra kosten (voor de kinderen van [gedaagde] en [bestuurder]). Door aldus te handelen, is het gerecht van oordeel dat [gedaagde] in haar functie van Financieel Manager onrechtmatig heeft gehandeld jegens CEC. Zij heeft immers op een onrechtmatige wijze gelden onttrokken die aan CEC toekomen. [gedaagde] heeft gesteld dat [bestuurder] in zijn functie als directeur van CEC daarvan op de hoogte was, maar zij heeft haar stelling tegenover de gemotiveerde betwisting van CEC onvoldoende onderbouwd. In het verlengde hiervan kan CEC dan ook niet worden tegengeworpen dat de door [gedaagde] opgemaakte betalingsopdrachten door [bestuurder] werden vrijgegeven. CEC heeft als gevolg van voornoemd handelen van [gedaagde] schade geleden, door CEC begroot op NAf 157.544. Nu [gedaagde] de hoogte van deze schade niet, althans niet voldoende, heeft betwist, zal de vordering in zoverre worden toegewezen.
4.5.
De door CEC in dit verband gemaakte kosten voor het door Grant Thornton Curaçao gedane onderzoek en de hoogte van deze kosten ad. NAf 6.805,20 zijn evenmin door [gedaagde] betwist en acht het gerecht redelijk. Daarom zal deze vordering van CEC, als zijnde vermogensschade als bedoeld in artikel 6:96, tweede lid aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek, eveneens worden toegewezen.
Telefoonabonnement
4.6.
CEC stelt verder dat [gedaagde] zonder enige instemming van CEC ver boven de limiet van het aan haar gedurende haar dienstverband toekomend maandelijks telefoonabonnement van NAf 178,30 (exclusief omzetbelasting) telefoonkosten heeft gemaakt. [gedaagde] heeft dit bedrag gedurende de periode september 2018 tot en met juli 2022 met NAf 26.317 overschreden. Zij is derhalve voor eigen gebruik ten koste van CEC ongerechtvaardigd verrijkt. Nadat CEC [gedaagde] hiermee heeft geconfronteerd, heeft [gedaagde] erkend dat zij structureel zonder instemming van CEC hoge telefoonkosten op de zaak heeft gemaakt. Zij wilde zelfs daarvoor een schuldbekentenis tekenen. [gedaagde] dient het bedrag van NAf 26.317 dan ook volgens CEC aan haar terug te betalen.
4.7. [
gedaagde] voert daartegen aan dat zij sedert jaar en dag een telefoon van de zaak had zonder enige beperking in gebruik. CEC heeft haar nimmer op de hoogte gesteld van enige beperking noch heeft zij [gedaagde] gewaarschuwd voor excessief verbruik.
4.8.
Onder verwijzing naar rechtsoverweging 2.5. stelt het gerecht vast dat, wat verder ook zij van wat partijen over de (extra) telefoonkosten zijn overeengekomen, [gedaagde] deze vordering van CEC heeft erkend. Zij heeft [bestuurder] immers gevraagd een schuldbekentenis op te stellen met daarin het bedrag dat zij moet terugbetalen. Gelet op de erkenning van [gedaagde] komt deze vordering, waarvan de hoogte niet door [gedaagde] is betwist, voor toewijzing in aanmerking.
Kosten inhaalwerk boekhouding
4.9.
Voorts heeft [gedaagde] volgens CEC nagelaten om haar functie van Financieel Manager naar behoren uit te voeren. De externe accountant van CEC heeft vastgesteld dat de administratieve werkzaamheden met betrekking tot het inboeken van de administratie van verschillende entiteiten van CEC in Quickbooks over de periode van 2016 tot en met 2019 niet zijn gedaan. Ook zijn de aangiften bij de Belastingdienst niet tijdig door [gedaagde] gedaan, met alle consequenties van dien. Deze achterstand is bijgewerkt door een ingehuurde derde partij en de extra kosten die daarmee gemoeid waren bedragen NAf 20.164. CEC heeft voor dit bedrag schade geleden waarvoor [gedaagde] aansprakelijk is, aldus CEC.
4.10. [
gedaagde] heeft jaarrekeningen van CEC overgelegd waaruit volgt dat deze tijdig zijn afgerond en ingediend bij de Belastingdienst. Er was derhalve geen inhaalslag te maken, daargelaten dat [gedaagde] maar een deel van de boekhouding deed. Verder kwam het vaak voor dat [bestuurder] [gedaagde] uit het systeem gooide als zij ruzie hadden, waardoor zij niet kon inloggen in Quickbooks. [gedaagde]kon daardoor haar werkzaamheden niet altijd verrichten. Daarnaast voert [gedaagde] aan dat er ook kosten voor andere bedrijven, zoals CEC Aruba en CEC Real Estate in rekening worden gebracht, terwijl zij niet in dienst was bij die bedrijven. Deze kosten komen voor rekening van CEC, omdat volgens [gedaagde] een rechtsgrond ontbreekt om haar voor de boekhoudkundige kosten te laten opdraaien.
4.11.
Gelet op het gemotiveerde verweer van [gedaagde], lag het op de weg van CEC deze vordering nader te onderbouwen. Dat heeft zij nagelaten. Door CEC is onvoldoende weersproken dat de jaarrekeningen steeds tijdig zijn ingediend en tegen het verweer van [gedaagde] dat hetgeen haar thans verweten wordt geen onderdeel uitmaakte van haar takenpakket heeft CEC evenmin voldoende ingebracht. Daarom kan naar het oordeel van het gerecht hetgeen door CEC is aangevoerd, in het licht van de gemotiveerde betwisting, niet leiden tot het oordeel dat
[gedaagde] gehouden is de kosten die CEC in dit verband heeft gemaakt aan haar terug te betalen. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
Conclusie
4.12.
De slotsom is dat [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling aan CEC van een bedrag van (NAf 157.544 + NAf 6.805,20 + NAf 26.317 =) NAf 190.666,20, vermeerderd met de niet betwiste wettelijke rente daarover vanaf 28 december 2023, zijnde de datum van het verzoekschrift, tot aan de dag van volledige betaling.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.13.
De door CEC gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn voldoende onderbouwd, maar komen het gerecht bovenmatig voor en worden daarom gematigd tot 1,5 punt van het conform het Procesreglement 2023 toepasselijke liquidatietarief. Dit komt neer op een bedrag van NAf 3.000.
Proceskosten
4.14.
Omdat [gedaagde] (grotendeels) in het ongelijk wordt gesteld, wordt zij veroordeeld in de proceskosten. De kosten van CEC worden tot aan deze uitspraak begroot op NAf 2.110 aan griffierecht, NAf 311,50 aan oproepingskosten en
NAf 4.000 aan gemachtigdensalaris.
4.15.
De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen zoals hierna onder de beslissing vermeld.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.16.
De veroordelingen in deze uitspraak gaan meteen in en kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van de partijen deze beslissing voorlegt aan het Hof.

5.De beslissing

Het gerecht:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan CEC van een bedrag van NAf 190.666,20, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 december 2023 tot aan de dag van betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan CEC te voldoen NAf 3.000 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van CEC van NAf 6.421,50;
5.4.
bepaalt dat de proceskosten moeten worden betaald binnen veertien dagen en dat die kosten worden verhoogd met de wettelijke rente als niet op tijd wordt betaald;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. KA.M. Lasten, rechter, bijgestaan door
mr. H. Akbuz, griffier, en in het openbaar uitgesproken.