ECLI:NL:OGEAC:2024:183

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
CUR202400981
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek om een hulpbestuurderskaart voor een taxi op basis van opleidingsvereisten en vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 30 oktober 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om een hulpbestuurderskaart voor een taxi behandeld. De minister heeft het verzoek afgewezen omdat eiser niet voldoet aan de opleidingsvereisten zoals vastgelegd in de Eilandsverordening Personenvervoer (EPV). Eiser beschikt niet over het vereiste getuigschrift A, dat noodzakelijk is voor het optreden als hulpbestuurder van een taxi. Eiser heeft wel een certificaat op LTS A-stroom niveau, maar dit wordt door de minister niet als gelijkwaardig aan getuigschrift A beschouwd. Eiser heeft ook een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, stellende dat hij erop mocht vertrouwen dat zijn eerdere vergunningen voor het exploiteren van een kleine autobus voldoende zouden zijn voor de aanvraag van de hulpbestuurderskaart. Het Gerecht oordeelt echter dat de afwijzing van het verzoek terecht is, omdat de vereisten voor de hulpbestuurderskaart onafhankelijk zijn van de eerdere vergunningen. Het beroep tegen de eerdere beschikkingen is niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze zijn ingetrokken door de minister. De conclusie is dat het beroep van eiser ongegrond is en de afwijzing van zijn verzoek in stand blijft. Eiser kan echter alsnog voldoen aan de vereisten door de benodigde cursus te volgen en een nieuwe aanvraag in te dienen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[Eiser],

eiser,
gemachtigde: mr. C.S.F. Marshall, advocaat,
en

de Minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning

verweerder,
gemachtigde: mr. L.J. Reenis

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht het beroep van eiser tegen de beslissing van verweerder hem geen hulpbestuurderskaart voor een taxi toe te kennen.
1.1
Verweerder heeft deze beslissing genomen bij beschikking van
12 juli 2024 (de bestreden beschikking).
1.2
Verweerder heeft voorafgaand aan de bestreden beschikking twee andere beschikkingen gegeven op het verzoek van eiser hem een hulpbestuurderskaart voor een taxi toe te kennen. De eerste beschikking is van 22 februari 2024
(beschikking 1). In die beschikking heeft verweerder het verzoek van eiser afgewezen. Bij beschikking van 24 april 2024 (beschikking 2) heeft verweerder beschikking 1 ingetrokken en aangegeven dat hij bereid is mee te werken aan een nieuwe beslissing over een inschrijving van eiser in het register van hulpbestuurders voor taxi’s. Verweerder heeft bij de bestreden beschikking ook beschikking 2 ingetrokken.
1.3
Eiser heeft een beroepschrift tegen beschikking 1 ingediend en hij heeft een aanvullend beroepschrift ingediend tegen de bestreden beschikking, beide met producties. Verweerder heeft een verweerschrift met producties ingediend.
1.4
Het Gerecht heeft het beroep op 21 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [A], waarnemend directeur van de uitvoeringsorganisatie Verkeer en Vervoer. Tijdens de zitting zijn twee getuigen gehoord. Daarvan zijn processen-verbaal opgemaakt. Partijen hebben op deze processen-verbaal schriftelijk gereageerd. Het Gerecht heeft vervolgens de behandeling van de zaak gesloten en bepaald dat zonder verdere zitting uitspraak wordt gedaan.

Beoordeling door het Gerecht

2. Het Gerecht beoordeelt de beslissing van verweerder om eiser geen hulpbestuurderskaart voor een taxi toe te kennen aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1
Het Gerecht komt tot het oordeel dat het beroep tegen beschikking 1 en 2 niet-ontvankelijk is. Nu de bestreden beschikking een afwijzing behelst die inhoudelijk is gemotiveerd door verweerder en het beroep van rechtswege ook daartegen is gericht, heeft eiser geen belang meer bij een beoordeling van zijn beroep gericht tegen de beschikkingen 1 en 2. Verder verklaart het Gerecht het beroep van eiser tegen de bestreden beschikking ongegrond.
3.2
Hierna legt het Gerecht dit oordeel uit en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is relevant om te weten in deze zaak?
4.1
Eiser is sinds de jaren ’90 bestuurder van een kleine autobus. Hij heeft voor de exploitatie van een kleine autobus een vergunning, die telkens, om de drie jaar, is verlengd. Bij beschikking van 29 mei 2024 is de vergunning met ingang van 1 mei 2024 verlengd tot 1 mei 2027.
4.2
Eiser heeft een aantal jaar in Sint Maarten gewoond. Tijdens de zitting heeft hij toegelicht dat hij daar kennis heeft gemaakt met het toerisme en dat hij graag in Curaçao taxichauffeur wil worden. Op die manier kan hij meer met toeristen in aanraking komen. Eiser heeft op de zitting verder toegelicht dat de switch naar taxichauffeur hem ook financiële voordelen zal opleveren.
4.3
Op 14 maart 2023 heeft eiser een verzoek bij verweerder gedaan als hulpbestuurder van een taxi te mogen optreden. Verweerder heeft vervolgens de besluiten 1 en 2 en de bestreden beschikking genomen.
Waarom is het beroep gericht tegen de beschikkingen 1 en 2 niet-ontvankelijk?
5.1.
Verweerder heeft zowel beschikking 1 als beschikking 2 ingetrokken. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat met de tekst “Ik handhaaf mijn beslissing d.d. 22 februari 2024” in de bestreden beschikking bedoeld is om het rechtsgevolg van die beslissing te handhaven, namelijk de weigering om eiser een hulpbestuurderskaart voor een taxi te verstrekken.
5.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen beschikking 1 en op grond van artikel 9b, eerste lid, van de Lar is dat beroep van rechtswege gericht tegen beschikking 2. Nu de beschikkingen 1 en 2 zijn ingetrokken en niet is gebleken dat eiser nog een belang heeft bij beoordeling van zijn beroep tegen deze beschikkingen, zal het Gerecht het beroep van eiser voor zover gericht tegen de beschikking 1 en 2 niet-ontvankelijk verklaren. Daarbij betrekt het Gerecht dat het beroep van eiser tegen beschikking 1 op grond van artikel 9b van de Lar van rechtswege ook gericht is tegen de bestreden beschikking. Het Gerecht zal eisers argumenten tegen de bestreden beschikking hierna bespreken.
Waarom heeft verweerder eiser geen hulpbestuurderskaart voor een taxi verstrekt?
6. Verweerder heeft eisers verzoek om twee redenen geweigerd. Dat blijkt uit de bestreden beschikking en de daarover door verweerder ter zitting gegeven toelichting.
6.1
In de eerste plaats voldoet eiser niet aan de opleidingsvereisten uit de Eilandsverordening personenvervoer (Epv). Aan artikel 12 van de Epv (A.B. 1969, no.23) is met ingang van 1 januari 1992 onderdeel f toegevoegd (A.B. 1991, 33). In dat artikellid is opgenomen dat een bestuurder van een motorrijtuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b tot en met f, van de Epv (waaronder een taxi), in het bezit moet zijn van een getuigschrift A. Met ingang van 2 september 2009 (A.B. 2009, no. 85) is aan dit artikellid toegevoegd dat een bestuurder ook kan beschikken over een ander getuigschrift dan getuigschrift A, als dit van een daarmee gelijkwaardig of hoger opleidingsniveau is. Eiser beschikt niet over een getuigschrift A. Eiser beschikt over een certificaat op niveau van LTS A-stroom. Dit is volgens verweerder niet van een hoger opleidingsniveau of gelijk te stellen aan getuigschrift A.
6.2
In de tweede plaats volgt uit artikel 12, aanhef en onder g, van de Epv dat een persoon niet als bestuurder van een taxi kan optreden als die persoon reeds inkomen heeft uit hoofde van een andere dienstbetrekking. Nu eiser ook reeds inkomen heeft uit hoofde van de exploitatie van een kleine autobus, kan eiser niet ook als (hulp)bestuurder van een taxi optreden.
6.3
Verweerder heeft overigens ter zitting toegelicht dat eiser deze tweede weigeringsgrond niet wordt tegengeworpen als hij zijn vergunning voor de kleine autobus zou inleveren. Eiser heeft toegelicht dat hij dat wil en ook daarom heeft verzocht bij verweerder, maar op zijn verzoek geen beslissing heeft gekregen. Eiser wil switchen van de kleine autobus naar de taxi, dus hij is ook bereid om zijn vergunning voor de kleine autobus in te leveren als hij een hulpbestuurderskaart voor een taxi krijgt. Verweerder heeft ter zitting gewezen op de risico’s die een hulpbestuurder van een taxi loopt. De hulpbestuurder moet namelijk een overeenkomst hebben met de bestuurder van de taxi. Als die overeenkomst eindigt om welke reden dan ook, heeft de hulpbestuurder een probleem. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat hij zich bewust is van deze risico’s.
6.4
Gelet op deze toelichtingen van partijen is met hen ter zitting vastgesteld dat het beroep van eiser zich dus met name richt tegen de weigeringsgrondslag dat eiser niet beschikt over een getuigschrift A dan wel een hoger of een daaraan gelijk te stellen getuigschrift.
Wat voert eiser aan over het getuigschrift A?
7. Eiser betoogt dat hij gelet op zijn bestuurderservaring getuigschrift A niet nodig heeft. Hij wijst hiervoor ook op zijn opleidingsniveau. Verder stelt hij dat hij getuigschrift A in bezit heeft. Hij kan dat getuigschrift alleen niet overleggen, omdat het is kwijtgeraakt. Ten slotte betoogt eiser dat hij erop mocht vertrouwen dat hem niet zou worden tegengeworpen dat hij getuigschrift A niet kan overleggen. Het Gerecht zal deze argumenten hierna achtereenvolgens bespreken.
Heeft eiser getuigschrift A nodig?
8.1.
Eiser wijst erop dat in de Evp, zoals die tot 1 januari 1992 gold, het getuigschrift vereiste niet werd gesteld. In de Memorie van Toelichting (A.B. 1991, no. 20) is het getuigschrift vereiste in artikel 12, aanhef en onder f, als volgt toegelicht. Met de voorgestelde uitbreiding van de voorwaarden waaronder iemand als bestuurder mag optreden is onder meer de mogelijkheid geschapen dat bestuurders met een vreemde nationaliteit die al jaren op Curaçao wonen ook kunnen optreden als bestuurder. Het is volgens die toelichting verder wenselijk, ter bevordering van de communicatie en verstandhouding tussen de bestuurder en de te vervoeren personen, dat bestuurders van de desbetreffende voertuigen zich de Papiamentse, Spaanse en Engelse taal en de geschiedenis van Curaçao enigszins eigen maken. Eiser heeft al meer dan 25 jaar ervaring met het vervoeren van personen in een kleine autobus. Hij beschikt al over de vereiste vaardigheden voor een bestuurder en heeft al jaren een vergunning. Volgens eiser valt hij dus voor het verkrijgen van een hulpbestuurderskaart voor een taxi niet onder de bestuurders voor wie het getuigschrift A vereiste geldt. Bovendien voldoet eiser met zijn opleiding LTS A-stroom aan het opleidingsvereiste in de Epv. Eiser heeft in dit kader uiteengezet dat de cursus voor getuigschrift A, “cursus voor bus en taxichauffeurs” ziet op kennis en vaardigheden van bestuurders die vereist zijn voor de interactie met de te vervoeren personen. De cursus wordt gegeven gedurende twee maanden, twee lessen van drie uur per week. De gegeven vakken bestaan uit de geschiedenis van Curacao, persoonlijke ontwikkeling en de talen Engels, Spaans en Nederlands. Eiser heeft er verder op gewezen dat de LTS A-stroom een tweejarige, technische opleiding is die meer diepgaande kennis en vaardigheden vereist dan de basiskennis die in de cursus voor getuigschrift A wordt aangeboden.
8.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het Gerecht motiveert dit als volgt.
8.2.2.
Allereerst is het getuigschrift A-vereiste in artikel 12, aanhef en onder f, van de Evp een wettelijke eis waaraan eiser op grond van artikel 12b van de Epv bij zijn aanvraag voor een hulpbestuurderskaart voor een taxi dient te voldoen. Deze eis staat los van het ervaringsniveau en de vaardigheden van een bestuurder. Dat deze eis tot 1 januari 1992 niet in de wet stond, is niet relevant. Eisers verzoek dateert van
14 maart 2023 en moet aan de op dat moment geldende wet worden getoetst.
8.2.3.
Het Gerecht is het met verweerder eens dat eiser met zijn certificaat LTS A-stroom niet voldoet aan het opleidingsvereiste uit de Epv. In de Memorie van Toelichting (A.B. 2009, no.28) bij de aanvulling op het getuigschrift vereiste per 2 september 2009, worden als voorbeelden van een getuigschrift van een hoger opleidingsniveau dan getuigschrift A genoemd: een M.A.V.O, H.A.V.O of M.B.O. diploma. Verweerder heeft verder nog toegelicht dat de opleiding LTS T-stroom gelijk wordt gesteld aan de M.A.V.O. Eiser heeft geen LTS T-stroom diploma, maar een certificaat in verband met een gevolgde, maar niet afgeronde tweejarige opleiding LTS A- stroom.
8.2.4.
Uit de uiteenzetting van eiser volgt dat de LTS A-stroom een opleiding is die alleen gericht is op het ontwikkelen van de praktische technische vaardigheden van studenten ter voorbereiding op het uitoefenen van technische beroepen. Daartegenover staat dat de cursus die leidt tot getuigschrift A ziet op sociale, culturele en klantgerichte vaardigheden van bestuurders van een autobus en taxi in meerdere talen. Getuigschrift A ziet dus op de specifieke competenties die de wetgever voor bestuurders in het personenvervoer noodzakelijk heeft geacht. Anders dan de in de Memorie van Toelichting genoemde opleidingen is de LTS A-stroom een puur vaktechnische opleiding. Dit betekent dat een certificaat van een niet afgeronde LTS A-stroom niet hoger is dan getuigschrift A en ook niet daaraan gelijk is te stellen.
8.2.5.
De stelling van eiser dat een diploma VSBO-PKL, waarmee LTS A-stroom gelijk te stellen is, wel wordt geaccepteerd door verweerder, heeft eiser verder niet onderbouwd. Deze stelling brengt het Gerecht daarom niet tot een ander oordeel.
Beschikt eiser over certificaat A?
9.1.
Volgens eiser heeft hij voldoende bewijs geleverd dat hij in het bezit is van getuigschrift A.
9.2.
Het Gerecht volgt dit standpunt niet en motiveert dit als volgt.
9.2.1.
Eiser stelt dat hij in 1994 bij het opleidingsinstituut Feffik (Fundashon pa Edukashon i Formashon di Fishi i Kapasitashon (Stichting voor Educatie en Vorming voor Vakbekwaamheid en Capaciteitsontwikkeling) de cursus voor bus en taxichauffeur heeft gevolgd, waarna hem het getuigschrift A is uitgereikt. Hij is dit getuigschrift daarna kwijtgeraakt. Het Feffik is in 2018 opgeheven. De Uitvoeringsorganisatie Verkeer & Vervoer, afdeling Openbaar Vervoer (Openbaar Vervoer), had de dossiers van vergunninghouders moeten bewaren, wat volgens eiser niet is gebeurd. De broers [B] en [C] en hun moeder [D] hebben schriftelijk bevestigd dat zij samen met eiser de cursus hebben gevolgd en met succes hebben afgerond. [D] heeft de cursus voor eiser betaald. [B] heeft zijn getuigschrift A van 30 juni 1994 overgelegd. [D] is of was vergunninghoudster van de autobus waarin eiser als hulpbestuurder optrad. Eiser heeft [D] en [E], destijds docent bij het Feffik, als getuigen meegenomen naar de zitting. Het Gerecht heeft deze getuigen gehoord, waarvan een proces-verbaal is opgemaakt. De getuigen hebben onder ede het volgende, samengevat weergegeven, verklaard.
[D] heeft verklaard dat zij de tante is van eiser en dat eiser voor haar een kleine autobus reed. [D] denkt dat zij ongeveer 40 jaar geleden het getuigschrift A heeft gehaald. Zij ging daarvoor naar de cursus, samen met eiser en haar twee zonen. Zij heeft gezien dat eiser het getuigschrift kreeg.
[E] heeft verklaard dat hij vanaf 1992 tot 2018 als parttime docent bij Feffik heeft gewerkt. [E] heeft daar onder andere de cursussen voor getuigschrift A georganiseerd. Hij heeft eiser daar ontmoet als cursist. [E] weet zich echter niet meer te herinneren welke cursus eiser bij het Feffik heeft gevolgd en of hem het getuigschrift A is uitgereikt. Verder heeft [E] verklaard dat hij uit hoofde van zijn functie van waarnemend directeur Openbaar Vervoer weet dat alle stukken die bij een aanvraag om een vergunning werden overhandigd werden bewaard in een map. Hij heeft later klachten gehoord dat medewerkers van Openbaar Vervoer stukken en dossiers hebben opgeruimd. [E] heeft verder nog verklaard dat hij niet heeft meegemaakt dat een verzoek voor een vergunning werd toegewezen zonder dat aan de vereisten daarvoor werd voldaan.
9.2.2
Eiser heeft met de getuigenverklaringen niet aannemelijk gemaakt dat hij over het getuigschrift A beschikt. [D] is familie van eiser en bovendien doet het tijdsverloop vanaf 1994 afbreuk aan de precisie en betrouwbaarheid van haar verklaring. Dit blijkt al uit het feit dat eiser stelt dat hij in 1994 getuigschrift A heeft ontvangen en dat uit de verklaring van [D] niet precies is op te maken wanneer zij heeft gezien dat eiser getuigschrift A werd uitgereikt. Bovendien is er geen objectieve onderbouwing voor haar verklaring. Het overgelegde getuigschrift van haar zoon [B]van 30 juni 1994 is daarvoor onvoldoende. Aan de hand van de verklaring van [E] is evenmin met zekerheid vast te stellen dat eiser de cursus voor getuigschrift A heeft gevolgd en dat hem dit getuigschrift is uitgereikt.
9.2.3.
Verder stelt eiser dat uit het gegeven dat verweerder hem een vergunning voor het exploiteren van een kleine autobus heeft verleend direct volgt dat hij beschikt over getuigschrift A. Voor deze vergunning gold immers vanaf januari 1992 ook het getuigschrift A vereiste.
9.2.4.
Het Gerecht volgt eiser hierin niet. Anders dan eiser stelt, is het niet ondenkbaar dat bij het verlenen van de vergunning om een kleine autobus te exploiteren door de vingers is gezien dat eiser destijds niet in bezit was van getuigschrift A. De getuigenverklaring van [E] op dit punt sluit dit ook niet uit. Bij de verlengingen van de vergunning per 1 mei 2021 en 1 mei 2024 heeft verweerder ook onderkend dat niet is nagegaan of eiser over de vereiste getuigschriften beschikt. Gelet op de in het verleden toegekende verlengingen is de volgende verlenging steeds verleend, aldus de toelichting van verweerder ter zitting.
9.2.5.
De veronderstelling van eiser dat zijn getuigschrift kwijt is geraakt door een opruimactie bij Openbaar Vervoer is verder niet feitelijk onderbouwd. Het Gerecht volgt eiser hierin dan ook niet.
Mocht eiser erop vertrouwen dat hij een vergunning zou krijgen?
10. Eiser heeft een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Eiser voert als eerste daarover aan dat bij de verlengingen van zijn exploitatievergunning van een kleine autobus hem niet is tegengeworpen dat hij niet in het bezit is van het getuigschrift A. Eiser mocht er dan ook op vertrouwen dat hem dat bij zijn aanvraag om een hulpbestuurderskaart voor een taxi evenmin tegengeworpen zou worden.
10.1.
Deze grond slaagt niet. Het Gerecht motiveert dit als volgt.
10.1.1.
Uit de Epv volgt dat personenvervoer alleen mogelijk is op grond van een vergunning voor exploitatie van motorrijtuigen (artikelen 3 tot en met 11) of op grond van een hulpbestuurderskaart (artikel 12b). Een vergunninghouder kan een overeenkomst met een hulpbestuurder sluiten die ingeschreven staat in het register voor hulpbestuurders. De voorwaarden om als hulpbestuurder ingeschreven te worden zijn vermeld in artikel 12b van de Epv. Voor zowel de vergunninghouder als de hulpbestuurder geldt dat zij moeten voldoen aan de vereisten uit artikel 12 van de Epv, waaronder het getuigschrift A vereiste. Voorop staat dat op elke aanvraag een zelfstandige beslissing volgt. Het enkele feit dat de vergunning voor exploitatie van een autobus aan eiser is verleend en verlengd zonder dat hij in bezit is van getuigschrift A rechtvaardigt niet de conclusie dat eiser er zonder meer op kon vertrouwen dat hem een hulpbestuurderskaart voor een taxi zou worden verstrekt. Zoals verweerder nog terecht heeft opgemerkt was het de eerste keer dat eiser een hulpbestuurderskaart voor een taxi heeft aangevraagd. Bovendien is deze aanvraag niet gelijk te stellen met een aanvraag om een vergunning voor exploitatie van een kleine autobus of een verlenging daarvan.
10.2.
Als tweede wijst eiser bij zijn beroep op het vertrouwensbeginsel op de volgende passage van verweerder in beschikking 2 van 24 april 2024:
“Het feit dhr. [eiser] een eerste vergunning heeft gekregen, is gebaseerd op de gevolgde procedures in het verleden, een sterke indicatie dat hij bij de eerste aanvraag voor een vergunning over het certificaat zou hebben beschikt. Indien dit niet het geval zou zijn geweest, zou de aanvraag zijn geweigerd. Onder deze omstandigheden acht ik het redelijk om aan te nemen c.q. wordt het als zeer aannemelijk geacht dat er in het verleden een certificaat A zou zijn verleend aan betrokkene.”
10.3.
Hieruit leidt eiser af dat verweerder ervan uitgaat dat hij beschikt over getuigschrift A zodat hem niet langer wordt tegengeworpen dat hij dit getuigschrift niet kan overleggen bij zijn aanvraag om een hulpbestuurderskaart voor een taxi. In dat licht ziet eiser ook de afsluitende tekst van verweerder in beschikking 2 die volgt op de in 10.2 vermelde passage:
“Op grond van het voorgaande:
-vernietig ik de beschikking d.d. 22 januari 2024;
-ben ik bereid mee te werken aan een nieuwe beslissing naar aanleiding van het verzoek van uw client(lees: eiser)
die neerkomt op een inschrijving van [eiser] in het register van hulpbestuurders voor taxi’s onder de voorwaarde en nadat advies is ingewonnen van de commissie voor taxi’s. Immers is er voor een dergelijke beslissing advies nodig.”
10.4.
Volgens eiser is het inwinnen van het advies aan de commissie voor taxi’s gelet op het onder 10.2 verwoorde standpunt van verweerder een formaliteit. Daarbij moet er immers vanuit gegaan worden dat eiser in het bezit is van getuigschrift A. Uit het advies van de Commissie voor taxi’s van 30 mei 2024 volgt echter dat eiser niet voldoet aan het getuigschrift A vereiste. Verweerder heeft de bestreden beschikking gebaseerd op dit advies en daarmee gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel.
10.5.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Het Gerecht motiveert dit als volgt.
10.5.1.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in dit geval allereerst vereist dat eiser aannemelijk maakt dat verweerder een toezegging heeft gedaan waaruit hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat verweerder hem niet meer zou tegenwerpen dat hij niet in het bezit is van getuigschrift A.
10.5.2.
Eiser is daarin niet geslaagd. Uit het onder 10.2 en 10.3 vermelde standpunt van verweerder is op te maken dat verweerder het zeer aannemelijk vindt dat eiser over getuigschrift A beschikt. Uit dit standpunt volgt echter niet dat verweerder het verzoek van eiser om een hulpbestuurderskaart voor een taxi toewijst. Verweerder heeft immers aan de op zijn standpunt te baseren beslissing een voorwaarde verbonden. Deze voorwaarde bestaat uit een in te winnen advies over een beslissing op het verzoek van eiser bij de Commissie voor taxi’s. Het stond verweerder vrij dit advies in te winnen, los van de vraag of hij dat op grond van artikel 14 van de Epv verplicht was. Anders dan eiser stelt was de Commissie bij zijn uit te brengen advies over een beslissing op het verzoek van eiser om een hulpbestuurderskaart niet gebonden aan het door verweerder ingenomen standpunt over het getuigschrift A vereiste. Indien dat het geval zou zijn geweest zou verweerder het advies zonder enig doel hebben ingewonnen.
10.5.3.
Dit betekent dat eiser uit het in beschikking 2 verwoorde standpunt van verweerder niet ondubbelzinnig kon en mocht afleiden dat hem bij zijn verzoek om een hulpbestuurderskaart voor een taxi niet meer tegengeworpen zou worden dat hij niet voldoet aan het getuigschrift A vereiste. Verweerder heeft de bestreden beschikking dan ook mogen baseren op het negatieve advies van de commissie voor taxi’s. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

11. De conclusie is dat het beroep van eiser tegen beschikking 1 en beschikking 2 niet ontvankelijk is. Het beroep tegen de bestreden beschikking slaagt niet. Verweerder heeft het verzoek van eiser hem een hulpbestuurderskaart voor een taxi toe te kennen mogen afwijzen op de grond dat eiser niet voldoet aan het getuigschrift A vereiste. De afwijzing van het verzoek van eiser blijft dan ook in stand. Ter informatie aan eiser merkt het Gerecht nog op dat eiser alsnog zou kunnen voldoen aan het getuigschrift A vereiste door de verplichte cursus daarvoor te volgen. Daarna zou hij nogmaals bij verweerder een aanvraag kunnen doen om een hulpbestuurderskaart.
12. Verweerder hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaarthet beroep voor zover gericht tegen de beschikkingen 1 en 2
    niet-ontvankelijk;
  • verklaarthet beroep voor zover gericht tegen de bestreden beschikking
    ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. drs. S. Lanshage, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2024, in tegenwoordigheid van mr. M.F.G. Maes, griffier.

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend
binnen zes wekenna de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Het hoger beroep moet worden ingediend bij het Gerecht dat de uitspraak heeft gedaan.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
  • het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
  • een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
  • vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment worden ingediend.
Voor het instellen van het hoger beroep is griffierecht verschuldigd.