ECLI:NL:OGEAC:2024:181

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
CUR202403615
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van beslag wegens ontbreken eis in de hoofdzaak

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, hebben eiseressen, bestaande uit Frederik Investments B.V. en twee andere partijen, een kort geding aangespannen om het op 8 maart 2024 gelegde conservatoir beslag op de BV op te heffen. Dit beslag was gelegd door de gedaagden, die deelgenoten zijn in de nalatenschap van hun ouders. De eiseressen stelden dat er geen eis in de hoofdzaak was ingediend, wat volgens de wet vereist is voor het voortbestaan van het beslag. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 oktober 2024 werd duidelijk dat er geen hoofdzaak aanhangig was gemaakt na het beslagverlof, en dat de BV niet als partij in de verdelingszaak was betrokken, maar slechts als object. De rechter oordeelde dat het beslag op grond van artikel 700 lid 3 BW was vervallen, omdat er geen rechtsgrond was voor het beslag. De rechter heeft het beslag opgeheven en de gedaagden veroordeeld in de proceskosten van de eiseressen. Het vonnis is uitgesproken op 23 oktober 2024.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202403615
Vonnis in kort geding van 23 oktober 2024
in de zaak van
[EISERESSEN SUB 1 T/M 3]
4. FREDERIK INVESTMENTS B.V.,
eiseressen sub 1 en 4 wonend en gevestigd in Curaçao,
eiseressen sub 2 en 3 wonend in Nederland
,
eiseressen,
gemachtigde: mr. E. Bokkes,
--tegen—
[GEDAAGDEN SUB 1 T/M 3],
allen wonend in Curaçao
,
gedaagden,
gemachtigde: mr. A.K.E. Henriquez.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties van 18 september 2024,
  • de producties van mr. Henriquez,
  • de op 15 oktober 2024 per mail toegestuurde producties,
  • de mondelinge behandeling van 16 oktober 2024, waar aanwezig waren: eisers, bijgestaan door mr. Bokkes, en namens gedaagden mr. Henriquez,
  • de pleitnotities.
1.2.
Vonnis is bepaald op vandaag.
De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten:
a. a) Eiseressen 2 en 3 en gedaagden zijn tezamen deelgenoten in de nalatenschappen van hun ouders. Over de verdeling daarvan zijn zij al jaren in geschil en wordt veelvuldig geprocedeerd.
b) Tot de nalatenschap behoren de (certificaten in) aandelen in eiseres sub 4, hierna ‘de BV’. Eiseres sub 1 is de enig bestuurder van de BV.
c) Op 8 maart 2024 is door gedaagden rechterlijk verlof gevraagd en verkregen voor conservatoir derdenbeslag onder Orco Bank N.V. ten laste van de BV voor een op NAf 3.750.000 begrote vordering. Bij proces-verbaal van diezelfde dag is op verzoek van gedaagden het vergunde beslag gelegd (voor NAf 348.769,40), met daarbij de aanzegging dat de eis in de hoofdzaak binnen vier weken na het beslag aanhangig zal worden gemaakt bij dit gerecht.

3.De vordering

Eiseressen vorderen primair de opheffing van het ten laste van de BV gelegde beslag, en subsidiair een bevel tot opheffing.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang hoeft niet bij opheffingskortgeding
4.1.
Spoedeisendheid van de vordering is voor een opheffingskortgeding als hier aan de orde niet vereist (artikel 705 lid 1 Rv). Het daarop betrekking hebbend verweer van gedaagden slaagt dus niet. Het voor elke rechtsvordering vereiste belang (artikel 3:303 BW) bij de vordering, is bij een vordering tot opheffing van een beweerdelijk onrechtmatig beslag op een vermogensbestanddeel van de eiser in de regel, en ook hier, zonder meer aanwezig. In aanvulling daarop hebben eiseressen nog aangevoerd dat de BV dringend betalingen moet doen, waaronder betalingen aan gedaagden sub 2 en 3 van NAf 50.000 voor ieder van hen.
Belang mede-eiseressen
4.2.
De vordering van eiseressen richt zich slechts op het ten laste van de BV gelegd beslag, niet ook op het ten laste van de andere eiseressen gelegd beslag. Dat brengt echter niet mee dat die andere eiseressen niet in hun vordering kunnen worden ontvangen. Zij hebben, mede gelet op hun gerechtigdheid in de nalatenschap waarvan de (certificaten van) aandelen in de BV deel uitmaken en gelet op de hierna te noemen beslissing van het Hof in de verdelingsprocedure, er voldoende belang bij om naast de BV als eisende partij op te treden.
Voorgeschreven vormen
4.3.
Ingevolge artikel 705 lid 2 Rv wordt een beslag onder meer opgeheven bij verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen. Eiseressen hebben zich op goede grond op het standpunt gesteld dat hiervan sprake is.
Geen eis in de hoofdzaak
4.4.
Het belangrijkste gebrek - en daarmee houdt het voor dit beslag al op - is dat geen sprake is van een eis in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 700 lid 3 BW. Vaststaat dat er na het beslagverlof geen zaak tegen de BV aanhangig is gemaakt. Evenmin was er (anders dan het beslagrekest vermeldt) al een hoofdzaak aanhangig. De zaak waarnaar gedaagden in dit verband verwijzen is de verdelingszaak tussen de vijf kinderen (eiseressen 2 en 3 en gedaagden) met zaaknummer CUR201500988 – CUR2019H00414. De BV is in die verdelingszaak weliswaar betrokken, maar als object, als boedelbestanddeel, niet als partij, en die procedure zal niet kunnen leiden tot een veroordeling van de BV tot betaling aan gedaagden. Daar komt bij dat in het beslagrekest geen grondslag is gegeven voor enig vorderingsrecht van gedaagden als schuldeisers op de BV als schuldenaar. Ook in het verweer van gedaagden in dit kort geding is dat niet gebeurd. De stelling van gedaagden ter zitting dat ‘door de BV heen moet worden gekeken’ is daarvoor in dit verband onvoldoende. De overgelegde uitspraken van het Hof bieden voor die stelling – althans in het kader van deze beslagkwestie, in de context van de verdeling van de boedel kan dat anders zijn – geen steun. Dit alles brengt met zich dat het beslag ingevolge artikel 700 lid 3 laatste zin inmiddels is vervallen. Duidelijkheidshalve zal het beslag bij dit vonnis worden opgeheven.
Slotsom en kosten
4.5.
Beslist zal worden als hierna omschreven. De overige stellingen van eiseressen en verweren van gedaagden behoeven geen bespreking en kunnen niet tot een andere beslissing leiden. Gedaagden zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing in kort geding

Het gerecht:
5.1.
heft op het op 8 maart 2024 op verzoek van eiseressen onder Orco Bank N.V. ten laste van de BV gelegd conservatoir derdenbeslag;
5.2.
veroordeelt gedaagden in de aan de zijde van eiseressen gerezen proceskosten, tot aan deze uitspraak begroot op NAf 450 aan griffierecht, Naf 373,50 aan oproepingskosten en NAf 1.500 voor salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter, bijgestaan door M.D.M. Connor, griffier, en in het openbaar uitgesproken.