ECLI:NL:OGEAC:2024:173

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
4 oktober 2024
Publicatiedatum
7 oktober 2024
Zaaknummer
CUR202403767
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuisverbod in kort geding met betrekking tot omgangsregeling en ondertoezichtstelling van minderjarige

In deze zaak, die op 4 oktober 2024 werd behandeld, vorderde de moeder in kort geding een verbod voor de vader om met hun minderjarige kind naar het buitenland te vertrekken. De ouders hebben een affectieve relatie gehad en de minderjarige is onder toezicht gesteld, met de vader als hoofdverzorger. De ondertoezichtstelling is recentelijk verlengd en de vader heeft het eenhoofdig gezag over het kind. De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking waarin het gezag aan de vader is toegewezen. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de vader aanvankelijk van plan was om met de minderjarige naar Nederland te verhuizen, maar hij heeft zijn voornemen inmiddels ingetrokken. De moeder uitte haar bezorgdheid over de mogelijkheid dat de vader alsnog zou vertrekken zonder haar toestemming. Beide partijen stelden voor om het verhuisverbod te koppelen aan de duur van de ondertoezichtstelling. Het gerecht oordeelde dat het verbod noodzakelijk was zolang de ondertoezichtstelling voortduurt en er geen toestemming van de gezinsvoogd is. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202403767
Vonnis in kort geding van 4 oktober 2024
in de zaak van
[EISERES],
wonende in Curaçao,
eiseres, hierna te noemen: de moeder,
gemachtigde: mr. E.A. Knoppel,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende in Curaçao,
gedaagde, hierna te noemen: de vader,
gemachtigde: mr. M-J. Eisden,
betreffende de minderjarige:
[DE MINDERJARIGE],
geboren op [datum] 2021 in Curaçao,
hierna te noemen: [de minderjarige].

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met producties van de moeder, ingediend op 3 oktober 2024;
  • de brief met producties van de vader, ingediend op 3 oktober 2024;
  • aanvullende producties van de vader, ingediend op 4 oktober 2024;
  • aanvullende producties van de moeder, ingediend op 4 oktober 2024;
  • een e-mailbericht (wijziging petitum) van de moeder, ingediend op 4 oktober 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • de vader, bijgestaan door zijn gemachtigde;
  • de moeder, bijgestaan door haar gemachtigde.
1.3.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders) hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, waaruit [de minderjarige] is geboren.
2.2.
Bij beschikking van 23 februari 2022 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld en bij de vader geplaatst. Sindsdien is de ondertoezichtstelling jaarlijks verlengd, met handhaving van de plaatsing bij de vader. De ondertoezichtstelling is voor het laatst verlengd bij beschikking van 14 februari 2024, met ingang van 23 februari 2024 tot 23 februari 2025.
2.3. [
de minderjarige] woont bij de vader.
2.4.
Bij beschikking van 4 juli 2024 is de vader alleen belast met het gezag over [de minderjarige] en is de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem bepaald. De moeder is in die procedure niet verschenen. Zij heeft hoger beroep ingesteld en gevraagd om schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad-verklaring. Dit is nog aanhangig.

3.De vordering

De moeder vordert, na wijziging van eis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
gedaagde te verbieden om zonder toestemming van eiseres, althans het gerecht naar het buitenland te vertrekken met [de minderjarige], alles onder verbeurte van een dwangsom ter hoogte van NAf 10.000 per dag dat gedaagde zich niet houdt aan het in deze te geven verbod, althans een in goede justitie te nemen beslissing;
kosten rechtens.

4.De beoordeling

4.1.
Een kind en een ouder hebben recht op omgang met elkaar. Dit recht wordt gewaarborgd door, onder meer, artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW. Op de ouder die met het gezag is belast, rust ingevolge artikel 1:247 lid 3 BW de verplichting om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder (door omgang tussen het kind en de andere ouder) te bevorderen. De met het eenhoofdig gezag belaste ouder kan in zijn keuzevrijheid ten aanzien van de woonplaats van het kind worden beperkt, indien deze ouder niet voldoet aan deze verplichting. Op grond van artikel 8 EVRM is de rechter in zodanig g[de minderjarige]l gehouden alle in het gegeven g[de minderjarige]l gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen alsnog medewerking te verlenen aan omgang tussen het kind en de andere ouder. Een verbod aan de met het gezag belaste ouder om te verhuizen kan een passende maatregel zijn.
4.2.
Het gerecht neemt bij dit kort geding als uitgangspunt dat de vader het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] heeft. Daarbij merkt het gerecht op dat, indien de uitkomst van de procedure in hoger beroep is dat de moeder in haar gezag wordt hersteld, er andere uitgangspunten gelden. De vader heeft dan in beginsel instemming nodig van moeder, dan wel vervangende toestemming van het gerecht, om te verhuizen met [de minderjarige].
4.3.
De zaak is er zitting besproken. Dit spoed-kortgeding is enigszins achterhaald door de feiten. De vader heeft gezegd dat hij aanvankelijk veronderstelde dat hij zonder meer gerechtigd was om met [de minderjarige] naar Nederland te verhuizen, maar dat hij inmiddels heeft afgezien van zijn voornemen om morgen met [de minderjarige] te vertrekken. Hij had zich ook niet gerealiseerd dat verhuizen niet mogelijk is zolang de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voortduurt.
4.4.
De moeder heeft gezegd dat zij er niet gerust op is dat de vader op een andere datum niet alsnog onverhoeds zal vertrekken, en dat zij daarom alsnog een beslissing in dit kort geding wil.
4.5.
Beide partijen hebben tijdens de zitting voorgesteld om het verhuisverbod te verbinden aan de duur van de ondertoezichtstelling. Daartoe zal worden beslist. Ook heeft de rechter gezegd een beslissing te zullen nemen die de bij de moeder levende vrees kan wegnemen, en waarbij rekening wordt gehouden met het standpunt van de vader dat hij volgens de regels wil handelen, maar dat hij – als de met het eenhoofdig gezag belaste ouder – niet onnodig rechten wil prijsgeven.
4.6.
Een beslissing als hierna omschreven acht het gerecht passend en geboden. Bij oplegging van een dwangsom bestaat onvoldoende belang, nu de moeder de immigratiedienst in kennis zal kunnen stellen van deze uitspraak en het verbod daarmee zal kunnen afdwingen.
4.7.
De proceskosten zullen, zoals gebruikelijk in dit soort zaken, worden gecompenseerd.

5.De beslissing

Het gerecht, rechtdoende in kort geding:
5.1.
verbiedt de vader met [de minderjarige], geboren op […] 2021 in Curaçao, te vertrekken naar het buitenland zolang:
  • het gerecht nog niet heeft beslist over de omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige] (de lopende procedure met zaaknummer CUR202403621);
  • de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voortduurt en toestemming van de gezinsvoogd ontbreekt;
5.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst af wat verder is gevorderd;
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat partijen de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter, bijgestaan door mr. H.M. Contermans, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2024.