ECLI:NL:OGEAC:2024:160

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
CUR202303262
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. S. Lanshage
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep van omwonenden tegen het uitblijven van een beschikking van de minister van Economische Ontwikkeling inzake handhaving tegen hondenopvang

In deze zaak hebben eisers, 32 omwonenden van Stichting Dog Center in Curaçao, beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beschikking van de minister van Economische Ontwikkeling (de minister) op hun verzoek om handhavend op te treden tegen de stichting, die honden opvangt. Eisers ervaren geluidsoverlast door blaffende honden en hebben op 12 januari 2023 een verzoek ingediend om te achterhalen of de stichting een vestigingsvergunning heeft. Na te hebben vernomen dat deze vergunning niet is verleend, hebben zij op 11 april 2023 een handhavingsverzoek ingediend bij de minister en de hoofdinspecteur. Omdat zij geen reactie ontvingen, hebben zij op 13 september 2023 beroep ingesteld bij het Gerecht.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de minister niet tijdig heeft beslist op het handhavingsverzoek van eisers. De minister betoogde dat het verzoek geen kans van slagen had, maar het Gerecht volgde deze redenering niet. Het Gerecht oordeelde dat de minister verplicht was om op het verzoek te beslissen, ongeacht de kans van slagen. De afwezigheid van een beschikking van de minister werd als een schending van de rechtsbescherming gezien. Het Gerecht verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de weigering van de minister om te beschikken. De minister werd opgedragen om binnen één maand na de uitspraak alsnog op het handhavingsverzoek te beslissen. Tevens werd bepaald dat de minister het door eisers betaalde griffierecht van NAf 150,- aan hen moest vergoeden.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

op grond van artikel 79, eerste lid, van de Lar in het geding tussen:

[namen eisers 1 tot en met 32]

allen wonende in Curaçao,
eisers,
en

de minister van Economische Ontwikkeling (de minister)

verweerder,
gemachtigde: mr. M.R. Hammoud.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als eisers en de minister.

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht het beroep van eisers tegen het uitblijven van een beslissing op hun verzoek aan de hoofdinspecteur en de minister om handhavend op te treden (de bestreden beschikking).
1.2
De minister heeft met een verweerschrift op het beroep gereageerd.
1.3
Zonder dat daarvoor een onderzoek op een zitting nodig is, is het voor het Gerecht duidelijk dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven. Het Gerecht doet deze uitspraak daarom buiten zitting. Artikel 79, eerste lid, aanhef en onder b, van de Lar biedt deze mogelijkheid.

Beoordeling door het Gerecht

Wat is relevant om te weten in deze zaak?

2.1
Stichting Dog Center (de stichting) is gevestigd te Rio Magdalena 79 in Banda Abou. Op deze locatie vangt de stichting honden op. Eisers wonen allemaal in de directe omgeving van de stichting en ervaren geluidsoverlast vanwege blaffende honden.
2.2
Eisers hebben op 12 januari 2023 een verzoek ingediend op grond van de Landsverordening openbaarheid van bestuur om te weten te komen of er aan de stichting een vestigingsvergunning is verleend. Per brief van 1 maart 2023 zijn eisers geïnformeerd dat zo’n vergunning niet aan de stichting is verleend.
2.3
Eisers hebben vervolgens op 11 april 2023 een brief gestuurd aan zowel de hoofdinspecteur [naam hoofdinspecteur] als aan de minister met het verzoek om handhavend op te treden, omdat de stichting niet over een vestigingsvergunning beschikt. Omdat eisers op deze brief geen reactie hebben ontvangen, hebben zij op 13 september 2023 beroep ingesteld bij het Gerecht.
Welke wettelijke bepalingen zijn van toepassing in deze zaak?
3.1
Bij de beantwoording van die vraag zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
3.2
Op grond van artikel 7, eerste lid, kunnen natuurlijke personen of rechtspersonen die door een beschikking rechtstreeks in hun belang zijn getroffen, daartegen beroep instellen bij het Gerecht.
3.3
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Lar wordt onder een beschikking verstaan een schriftelijk besluit van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling die niet van algemene strekking is. Op grond van het tweede lid van deze bepaling wordt met een beschikking gelijk gesteld een weigering om een beschikking te geven. Als in de wet geen beslistermijn is opgenomen, is sprake van een weigering als hiervoor bedoeld als niet binnen een redelijke tijd een beschikking is gegeven. Dat volgt uit het derde lid van artikel 3.
3.4
Artikel 16a, tweede lid, van de Lar bepaalt dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een beschikking te geven. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
3.5
Toegepast op deze zaak, komt het Gerecht tot de volgende beoordeling.
Staat tegen het uitblijven van een reactie van de hoofdinspecteur beroep open?
4. Tegen het uitblijven van een reactie van de hoofdinspecteur staat geen beroep open bij het Gerecht, omdat de hoofdinspecteur geen bestuursorgaan is. Aangezien een beschikking altijd afkomstig moet zijn van een bestuursorgaan, had de reactie van de hoofdinspecteur dus ook geen beschikking kunnen opleveren. Het achterwege blijven van deze reactie kan daarom ook niet worden gelijkgesteld met een beschikking. Het Gerecht is dan ook in zoverre onbevoegd om van het beroep van eisers kennis te nemen.
Staat beroep open tegen het uitblijven van een reactie van de minister?
5.1
In het verweerschrift stelt de minister zich op het standpunt dat het beroep tegen het uitblijven van een reactie van de minister ongegrond moet worden verklaard. De redenering van de minister komt er in de kern op neer dat de stichting niet valt onder de reikwijdte van de vestigingsregeling, waardoor het ontbreken van een vestigingsvergunning niet kan worden aangemerkt als een overtreding. Volgens de minister bestaat er daarom geen grondslag om handhavend op te treden tegen de stichting.
5.2
Het Gerecht stelt voorop dat eisers beroep hebben ingesteld tegen het uitblijven van een reactie van de minister op hun handhavingsverzoek. Het Gerecht stelt vast dat de minister niet heeft beslist op het handhavingsverzoek van eisers. Voor zover de minister heeft willen betogen dat niet op het handhavingsverzoek hoefde te worden beslist omdat dit verzoek geen kans van slagen heeft, volgt het Gerecht deze redenering niet. Ook als de minister vindt dat een verzoek geen kans van slagen heeft, zal hij daarop moeten beslissen. De afwijzing van een verzoek of aanvraag levert namelijk ook een beschikking op in de zin van de Lar. Dat volgt uit vaste rechtspraak van dit Hof. De minister moet de afwijzing van het verzoek dus neerleggen in een beschikking. Tegen die afwijzende beschikking kunnen eisers bezwaar of beroep instellen en op die manier is de rechtsbescherming van eisers gewaarborgd. Dat de minister inmiddels in zijn verweerschrift op het verzoek heeft gereageerd, maakt het voorgaande niet anders. Een verweerschrift is immers geen beschikking en biedt niet de rechtsbescherming die een beschikking biedt.
5.3
Het Gerecht stelt vast dat eisers ongeveer vijf maanden na hun verzoek beroep hebben ingesteld tegen het uitblijven van een beschikking op dit verzoek. Gelet hierop en op de inhoud en aard van het verzoek is het Gerecht van oordeel dat het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een beschikking te geven en dat eisers hun beroepschrift niet onredelijk laat hebben ingediend.
5.4
Het Gerecht is van oordeel dat deze met een beschikking gelijkgestelde weigering kennelijk niet in stand kan blijven. Het Gerecht zal het beroep van eisers voor zover gericht tegen het uitblijven van een beschikking van de minister op hun handhavingsverzoek daarom gegrond verklaren en de weigering om te beschikken vernietigen. De minister dient alsnog binnen een termijn van één maand na deze uitspraak op het verzoek om handhaving te beschikken.
5.5
Omdat het beroep gegrond is, zal het Gerecht bepalen dat de minister het door eisers betaalde griffierecht ter hoogte van NAf 150,- aan eisers dient te vergoeden.

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaart zich onbevoegdom van het beroep kennis te nemen, voor zover het beroep betrekking heeft op het uitblijven van een reactie van de hoofdinspecteur op het handhavingsverzoek;
  • verklaarthet beroep
    gegrondvoor zover het betrekking heeft op het uitblijven van een reactie van de minister op het handhavingsverzoek;
  • vernietigtde weigering van de minister om te beschikken op het handhavingsverzoek;
  • bepaaltdat de minister binnen één maand alsnog op het handhavingsverzoek moet beschikken;
  • draagtde minister
    ophet betaalde griffierecht van NAf 150,- (zegge: honderdvijftig Nederlands-Antilliaanse guldens) aan eisers te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. drs. S. Lanshage, rechter in het Gerecht, en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2024 te Curaçao, in tegenwoordigheid van
mr. H. van der Schaft, griffier.
Tegen deze beslissing staat verzet open binnen
twee wekenna de dag van bekendmaking van de uitspraak. Zie artikel 80 van de Lar.