ECLI:NL:OGEAC:2024:16

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
16 februari 2024
Zaaknummer
CUR202303866
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging arbeidsovereenkomst met werkster; geschil over loon, vakantiedagen, opzeggingstermijn en cessantia

In deze zaak heeft verzoekster, een werkster, een verzoek ingediend bij het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao om kosteloos te mogen procederen en om verweerder te veroordelen tot betaling van een bedrag van NAf 11.284,62, vermeerderd met 50% vertragingsrente. Verzoekster stelt dat zij in de periode van januari 2021 tot en met oktober 2022 een lager bedrag dan het minimumloon heeft ontvangen en dat haar arbeidsovereenkomst zonder inachtneming van de opzegtermijn is beëindigd. Verweerder betwist deze claims en stelt dat hij meer heeft betaald dan afgesproken en dat verzoekster zelf ontslag heeft genomen.

De feiten van de zaak tonen aan dat verzoekster in november 2017 voor verweerder is gaan werken en dat er verschillende afspraken zijn gemaakt over haar loon en arbeidsuren. Er zijn ook bemiddelingspogingen geweest via het Ministerie van Sociale Ontwikkeling Arbeid en Welzijn (SOAW), maar deze hebben niet geleid tot een definitieve oplossing. De rechter heeft vastgesteld dat er geen beëindigingsovereenkomst is gesloten en dat de arbeidsrechtelijke bepalingen van toepassing zijn.

De rechter heeft verweerder de gelegenheid gegeven om bewijs te leveren dat hij verzoekster maandelijks niet slechts NAf 900 maar (minimaal) NAf 1.200 heeft betaald. Daarnaast kan verzoekster bewijs leveren over het aantal werkuren. De rechter heeft ook voorlopige bedragen toegewezen voor opzegtermijn, cessantia en vakantiedagen, maar de definitieve beslissing over de loonvordering is aangehouden. De zaak zal op 27 februari 2024 verder worden behandeld.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202303866
Beschikking van 25 januari 2024
in de zaak van
[VERZOEKSTER],wonend in Curaçao,
verzoekster,
gemachtigde: mr. E.A. Knoppel,
tegen
[VERWEERDER],
wonende in Curaçao,
verweerder,
gemachtigde: mr. N.F.C. Themen-Cairo.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift, met producties van 30 november 2023,
  • de mondelinge behandeling van 24 januari 2024,
  • de pleitnotities van de gemachtigden.
1.2.
De op voorhand door mr. Themen-Cairo toegezonden producties zijn naar aanleiding van het namens verzoekster ter zitting gemaakte bezwaar als tardief geweigerd en buiten beschouwing gelaten.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Verzoekster is in november 2017 voor verweerder gaan werken als werkster (of: huishoudster, dienstbode, hulp, cleaning lady), aanvankelijk tot september 2019.
2.2.
Per januari 2021 is zij wederom voor verweerder en diens echtgenote komen werken, wederom als werkster.
2.3.
Verzoekster heeft na maart 2023 niet meer bij verweerder gewerkt. Dat was ook de laatste maand dat zij loon betaald heeft gekregen. Daarnaast heeft verweerder verzoekster een bedrag van NAf 750 betaald.
2.4.
Nadat verzoekster zich tot het Ministerie van Sociale Ontwikkeling Arbeid en Welzijn (SOAW) had gewend, is tussen partijen bemiddeld door de heer [SOAW-ambtenaar], werkzaam bij SOAW. Bij brief van 29 mei 2023 aan verweerder schrijft [SOAW-ambtenaar] onder meer het volgende:
“Naar aanleiding van ons gesprek en mijn bemiddeling op donderdag 25 mei 2023 jl. over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen U, als werknemer, wens ik het volgende onder uw aandacht te brengen.
Na ons gesprek en mijn bemiddeling in deze, bent u akkoord gegaan en heeft u ook bevestigd om de werknemer [verzoekster] het volgende uit te betalen wat aangegeven is in kolom 1:
Kolom 1 Kolom 2

Verschil in te weinig betaald loon Fls. 3.408.00 Fls. 3.536,88

Niet genoten vakantie over 2 jaar (30 dagen) Fls. 1.524.00 Fls. 1.443,00

2 weken cessantia over de gewerkte jaren Fls. 508,00 Fls. 507,70

1 maand opzeggingFls. 1.100,00 Fls. 1.100,00
TotaalFls. 5.520,00 Fls. 6.540,00
De betaling zou als volgt geschieden:

De werknemer was op dat moment al in het bezit van Fls. 750,00 die u haar heeft gegeven.

Zij zou de volgende dag volgens uw bevestiging Fls. 1500,00 uitbetaald krijgen.

Van het over gebleven bedrag, Fls. 5520,00 minus fls. 750,000 minus Fls. 1500 resteert Fls 3270,00 die zou u in twee uitbetalingen uitkeren nl. eind juni 2023 en eind juli 2023. (…)
Zowel u als de werknemer kwamen pas op dat moment op de hoogte dat de werknemer onderbetaald was! (…)
Om de beëindiging van de arbeidsrelatie te kunnen vaststellen werden de overige maatstaven van een arbeidsovereenkomst, nl. vakantiedagen, de Cessantiaregeling en opzeggingsbepaling volgens haar laatstgenoten loon van Fls. 1.100,00 per maand. Volgens uw verklaring werd afgesproken dat zij Fls. 1500,00 zou verdienen voor 5 dagen per week, maar deze werd verkort met ingang van januari 2023 van vijf (5) naar drie (3) dagen per week. Dit werd ook door u en Alicia bevestigd.
Ook hier bekende en bevestigde u desgevraagd dat zij nog recht heeft op vakantie dagen over 2021 en 2022 daar zij geen vakantie heeft gekregen over vermelde periode.”
2.5.
Bij brief van 19 juni 2023 aan [SOAW-ambtenaar] schreef de gemachtigde van verweerder onder meer het volgende:
“(…) al hetgeen u met cliënt hebt besproken en waarmee hij zou hebben ingestemd – quod non – wordt hierdoor per direct ingetrokken. (…)
Werkneemster was in dienst sinds dato januari 2021 en werkte als oproepkracht in de huishouding voor vijf (5) dagen in de week, vier (4) uren per dag, tegen een maandelijkse betaling van NAf. 1.200,=, welk bedrag contant werd overhandigd daar werkmeester geen bankrekening had. Dit geboden loon is boven het minimumloon, bewust bepaald door cliënt daar hij weldegelijk op de hoogte is van het minimumuurloon, rekeninghoudende met haar persoonlijke omstandigheden.
De maandelijkse betalingen werden niettegenstaande contante betaling aan werkneemster wel op de correcte wijze geboekt in financiële administratie van client.
Werkneemster heeft in ieder geval zeker géén dertig vakantiedagen tegoed. Cliënt is evenwel bereid de werkneemster tegemoet te komen met vergoeding van tien vakantiedagen op grond van het laatste genoten maandsalaris ad NAf. 1.100,=, hetgeen overeenkomt met een dagloon ad NAf. 50,77, zodat tien vakantiedagen gecompenseerd kunnen worden met een geldbedrag ten belope van NAf. 507,70.
Cliënt heeft de werkneemster reeds een voorschot betaald ad NAf. 750, ==.”
2.6.
Bij brief van 11 juli 2023 heeft de gemachtigde van verzoekster als volgt gereageerd:
“Cliënte kan zich niet verenigen met enige stellingen ingenomen in uw brief d.d. 19 juni 2023. Zij is met de uwe afgesproken om 5 uur per dag te werken, gedurende 5 dagen per week tegen een maandelijks salaris van naf. 1.500. De uwe heeft cliënte naf. 900,= per maand voldaan. De uwe heeft aldus naf. 600,= per maand te weinig voldaan. Ook heeft cliënte geen vakantiedagen genomen in de jaren 2021, 2022 en 2023. Daarnaast heeft de uwe de arbeidsovereenkomst niet regelmatig opgezegd en heeft cliënte daarnaast recht op cessantia.
De uwe stelt thans dat hij naf. 1200,= per maand zou hebben afgesproken. Ook op grond van deze stelling heeft de uwe te weinig voldaan, nu cliënte slechts naf. 900,= per maand heeft ontvangen. De uwe is volgens zijn eigen thans gewijzigde stellingen de volgende bedragen verschuldigd:
(…)
Verschuldigd naf. 9.265,39 vermeerderd met vertragingsrente groot 50% van de loonvordering
(…)
(…) Mocht de zaak voor het gerecht komen, dan hanteert cliënte het afgesproken tarief van naf. 1.500,== per maand en beloopt de vordering NAf 18.269,24 vermeerderd met de vertragingsrente op de loonvordering.”

3.Het verzoek en de standpunten van partijen

3.1.
Verzoekster verzoekt – samengevat – dat het gerecht haar verlof verleent om kosteloos te procederen en verweerder veroordeelt tot betaling aan haar van NAf 11.284,62, te vermeerderen met 50% vertragingsrente.
3.2.
Verzoekster legt aan het verzoek ten grondslag dat verweerder haar in de periode van januari 2021 tot en met oktober 2022 een bedrag lager dan het minimumloon heeft betaald en vervolgens het dienstverband met haar zonder inachtneming van de opzeggingstermijn van een maand heeft beëindigd. Gedurende de periode dat zij werkzaam was voor verweerder heeft zij naar zij stelt geen (doorbetaalde) vakantie genoten.
3.3.
Verweerder heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Volgens verweerder heeft hij verzoekster (meer) betaald dan was afgesproken en was dat ook meer dan het minimumloon. Volgens verweerder heeft verzoekster zelf vrijwillig ontslag genomen.

4.De beoordeling

Arbeidsovereenkomst
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat verzoekster in haar functie als werkster had te gelden als een werkneemster van verweerder en dat op hun rechtsverhouding de arbeidsrechtelijke bepalingen met betrekking tot minimumloon, vakantie, opzeggingstermijn en cessantia van toepassing waren.
Geen beëindigingsovereenkomst
4.2.
Blijkens de brief van [SOAW-ambtenaar] waren partijen in mei 2023 dichtbij een minnelijke afdoening van de zaak waarbij verweerder verzoekster ruim NAf 5.000 zou voldoen. Verweerder heeft zijn (vermeende) instemming met die afdoening vervolgens ingetrokken.
4.3.
Namens verzoekster is ter zitting aangevoerd dat eerder deze week overeenstemming is bereikt over een afdoening waarbij verweerder ruim NAf 10.000 (netto) aan verzoekster zou betalen. Dat een voorbehoudsloze en verweerder bindende overeenkomst tot stand is gekomen is echter niet gebleken. Uit het onderbouwde standpunt van verweerder ter zitting dat verweerder in het geheel niets aan verzoekster verschuldigd is, moet worden afgeleid dat volgens verweerder geen (beëindigings)overeenkomst is gesloten. Nu verzoekster op dit punt geen specifiek bewijs heeft aangeboden en heeft volhard bij haar oorspronkelijke eis, zal op die eis worden beslist.
Het overeengekomen loon
4.4.
Volgens verzoekster was tussen partijen een loon overeengekomen (voor vijf werkdagen van vijf uren per week) van NAf 900 per maand. Dit betrof de periode januari 2021 tot en met oktober 2022. Verweerder stelt echter dat het overeengekomen loon voor die periode NAf 1.200 per maand bedroeg (voor vijf werkdagen van vier uren per week). Nu dit voor verzoekster gunstig is, zal bij de verdere beoordeling worden aangenomen dat het afgesproken loon tot en met oktober 2022 NAf 1.200 per maand bedroeg.
4.5.
Partijen zijn het erover eens dat het afgesproken loon over november en december 2022 NAf 1.500 per maand bedroeg en dat dit loon ook door verzoekster is ontvangen.
4.6.
Volgens verzoekster gold het maandbedrag van NAf 1.500 ook voor de maanden januari tot en met maart 2023. Niet in geschil is dat zij voor die maanden éénmaal USD 750 (gewisseld voor NAf 1.250) heeft ontvangen en tweemaal in elk geval NAf 1.100 (volgens verweerder meer). Evenmin in geschil is dat het aantal dagen dat zij werkte met ingang van januari 2023 was teruggebracht van vijf naar drie per week. Blijkens de brief van [SOAW-ambtenaar] heeft verzoekster dat in het bemiddelingsgesprek bevestigd. Vastgesteld moet dan ook worden dat verzoekster het verschuldigde loon over januari tot en met maart 2023 heeft ontvangen.
Het aantal uren
4.7.
Volgens verzoekster werkte zij vijf uren per dag, volgens verweerder hooguit vier. Voor de loonvordering is dat echter niet van belang. Uitgegaan wordt immers van een overeengekomen loon van NAf 1.200 per maand, welk bedrag hoger is dan het minimumloon van NAf 1.047,37 bij een vijfurige werkdag.
4.8.
Het aantal uren per dag is wel van enig belang bij de hierna onder 4.17 te bespreken vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen.
Het daadwerkelijk betaalde loon
4.9.
Zoals hiervoor gezegd, is het overeengekomen loon over de maanden november 2022 tot en met maart 2023 voldaan. Over die periode heeft verzoekster geen loon meer te vorderen. Het terzake door haar gevorderde bedrag van (3 x 400 =) NAf 1.200 zal worden afgewezen.
4.10.
Verzoekster stelt en heeft desgevraagd ter zitting bevestigd dat zij over de periode januari 2021 tot en met oktober 2022 steeds slechts NAf 900 per maand ontving, en steeds in contanten die haar werden overhandigd door een neef van de echtgenote van verweerder, […]. Verzoekster verwijst hierbij naar een schriftelijke verklaring van tuinman […].
4.11.
Verweerder heeft ter zitting gezegd dat verzoekster maandelijks minimaal NAf 1.200 ontving, maar vaak ook meer. In zijn verweerschrift heeft verweerder tien maanden genoemd in de hier relevante periode met vermelding van bedragen die steeds uitgaan boven de NAf 1.200 (oplopend van NAf 1.400 tot NAf 2.000). Verweerder stelt daarvan bewijsstukken te hebben (die als te laat overgelegd ter zitting zijn geweigerd). Verweerder, op wie de bewijslast rust met betrekking tot de door hem gestelde betalingen, zal in de gelegenheid worden gesteld bij akte bewijsstukken over te leggen waaruit blijkt dat hij verzoekster maandelijks niet slechts NAf 900 maar (minimaal) NAf 1.200 heeft betaald. Verweerder kan daarbij ook opgave doen van eventuele andere bewijsmiddelen.
4.12.
Als verweerder afziet van bewijslevering of daarin niet slaagt, moet het ervoor worden gehouden dat verzoekster nog 22 maanden x NAf 300 (het overeengekomen loon van NAf 1.200 min de erkende betaling van NAf 900) aan loon te vorderen heeft. In dat geval is de loonvordering van verzoekster van NAf 6.600 toewijsbaar.
4.13.
Bij het voorgaande wordt opgemerkt dat incidentele betalingen door verweerder (genoemd zijn busgeld, een bijdrage na een woningbrand, een bijdrage na het overlijden van verzoeksters vader, een ticket en andere uitgaven voor verzoeksters zeven kinderen) niet als loon zijn aan te merken.
Opzegtermijn en cessantia
4.14.
Verweerder heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat verzoekster niet door hem is ontslagen, maar dat zij zelf ontslag heeft genomen en dus geen recht heeft op een opzegtermijn en cessantia. Het gerecht volgt verweerder hierin niet. In de eerste plaats heeft verweerder dit niet aangevoerd in het bemiddelingsgesprek met [SOAW-ambtenaar] en wordt dit ook niet gesteld in de brief van zijn gemachtigde van 11 juli 2023. Bovendien kan ook in de lezing die verweerder nu geeft van de gang van zaken (een meningsverschil met verweerders echtgenote), in redelijkheid niet worden gesproken van een vrijwillige ontslagneming door verzoekster waardoor zij haar aanspraak op een opzegtermijn en cessantia heeft verspeeld.
4.15.
Voor de bedragen van opzegloon en cessantia sluit het gerecht zich aan bij de berekening en toelichting door [SOAW-ambtenaar] (kolom 2). Toewijsbaar is dus NAf 1.100 en NAf 507,70.
Vakantiedagen
4.16.
Volgens verzoekster heeft zij nooit vakantie genoten. Verweerder noemt een vakantie van twee weken toen een minderjarig zoontje overkwam en een aantal vrije dagen om dingen te regelen na het overlijden van haar vader en de brand in haar huis in Jamaica. Geen van partijen heeft op dit punt bewijs overgelegd of aangeboden. Administratie ontbreekt (ook) hier. Mede gelet op de brief van [SOAW-ambtenaar], zal het gerecht het aantal niet-opgenomen vakantiedagen schatten op 25.
4.17.
Voor de daarmee corresponderende vergoeding lijkt voorshands van belang of tussen partijen is overeengekomen dat verzoekster, zoals zij stelt, niet vier maar vijf uur per dag werkte. De bewijslast op dit punt rust op verzoekster. Het gerecht betrekt hierbij de omstandigheid dat dit geen arbeidsovereenkomst betreft met een professionele werkgever, maar overeenkomst met een particulier voor schoonmaakwerkzaamheden in diens huis. Dergelijke overeenkomsten hebben doorgaans - zoals ook hier – een informeel karakter, zonder administratie en zonder schriftelijke vastlegging van afspraken, uren, vakantie etc. Verzoekster zal in de gelegenheid worden gesteld bij akte bewijsstukken over te leggen waaruit blijkt dat werkdagen van vijf (en niet van vier) zijn overeengekomen. Verzoekster kan daarbij ook opgave doen van eventuele andere bewijsmiddelen.
4.18.
Als verzoekster afziet van bewijslevering of daarin niet slaagt, moet het ervoor worden gehouden dat verzoekster aanspraak kan maken op een vergoeding voor niet-opgenomen vakantiedagen op basis van vier uur per dag. Tenzij partijen in hun aktes met een betere berekening komen, zal in dat geval een bedrag van afgerond NAf 1.250 aan verzoekster worden toegewezen.
Slotsom
4.19.
De zaak kan nog niet definitief worden beslist. Verweerder krijgt de gelegenheid te bewijzen dat hij (minimaal) NAf 1.200 per maand aan loon heeft betaald, en niet slechts NAf 900. Daarbij staat in totaal een bedrag van maximaal NAf 6.600 op het spel dat al dan niet alsnog aan verzoekster moet worden betaald. Verzoekster zal bewijs kunnen leveren over het aantal werkuren. Partijen kunnen aktes nemen en op elkaars aktes reageren.
4.20.
Terzake de overige onderdelen van de vordering van verzoekster zijn reeds toewijsbaar geoordeeld NAf 1.100 (opzegtermijn), NAf 507,70 (cessantia) en - voorlopig begroot - NAf 1.250 (vakantiedagen).
4.21.
Het oordeel over de gevorderde 50% vertragingsrente over de loonvordering ex artikel 7A:1614q BW zal worden aangehouden.
4.22.
Gelet op het overgelegd bewijs van onvermogen zal verzoekster toestemming worden verleend kosteloos te procederen.

5.Beslissing

5.1.
verleent verzoekster verlof kosteloos te procederen;
5.2.
laat verweerder toe te bewijzen dat hij verzoekster maandelijks niet slechts NAf 900 maar (minimaal) NAf 1.200 heeft betaald en stelt verweerder daartoe in de gelegenheid tot het nemen van een akte als bedoeld onder 4.11, en wel op de EJ-rolzitting van 27 februari 2024, peremptoir (P1, in beginsel geen uitstel mogelijk);
5.3.
laat verzoekster toe te bewijzen dat werkdagen van vijf (en niet van vier) zijn overeengekomen en stelt verzoekster daartoe in de gelegenheid tot het nemen van een akte als bedoeld onder 4.17, en wel op de EJ-rolzitting van 27 februari 2024, peremptoir (P1, in beginsel geen uitstel mogelijk);
5.4.
bepaalt dat partijen vervolgens op een door de rolrechter te bepalen datum ieder een antwoordakte zullen kunnen nemen;
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.E. de Kort, en in het openbaar uitgesproken.