ECLI:NL:OGEAC:2024:152

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
CUR202401757 en CUR202401758
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beslissing tot verwijdering en ongewenstverklaring van een vreemdeling door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Op 10 juli 2024 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan in de zaak tussen een vreemdeling en de minister van Justitie. De vreemdeling, geboren in Venezuela, was op 16 november 2016 als toerist Curaçao binnengekomen. Na het verstrijken van haar toeristische verblijfsvergunning is zij in Curaçao gebleven en werkzaam geweest als huishoudster. De minister heeft op 12 april 2024 besloten de vreemdeling als ongewenste vreemdeling te beschouwen en haar te verwijderen uit Curaçao, met een verbod op binnenkomst voor drie jaar. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 26 juni 2024 heeft de vreemdeling, bijgestaan door haar gemachtigde, haar situatie toegelicht. De minister was vertegenwoordigd door mr. La Croes-Virginia. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de vreemdeling geen gronden heeft aangevoerd die de beslissing van de minister konden weerleggen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd door het Gerecht gepasseerd, omdat dit pas ter zitting was ingediend en in strijd met de goede procesorde was. Het Gerecht oordeelde dat de minister bevoegd was om de vreemdeling te verwijderen en haar ongewenst te verklaren, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit besluit onredelijk maakten.

Het Gerecht heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en het beroep ongegrond verklaard. De bestreden beschikking van de minister blijft in stand, wat betekent dat de vreemdeling binnen drie jaar Curaçao niet mag binnenkomen. De uitspraak is gedaan door rechter N.M. Martinez en bekendgemaakt op 10 juli 2024. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

op het verzoek om voorlopige voorziening en met toepassing van artikel 95 van de Lar, op het beroep in de zaak tussen:

[eiseres],

verblijvende in Curaçao,
eiseres in de bodemzaak, verzoekster in de voorlopige voorziening,
hierna: de vreemdeling,
gemachtigde: S.R. Winklaar,
en

de minister van Justitie,

verweerder, hierna: de minister,
gemachtigden: mrs. S.M. La Croes-Virginia en J.J.J.M. Suares.

Inleiding

De minister heeft bij beschikking van 12 april 2024 (de bestreden beschikking) bepaald dat de vreemdeling als ongewenste vreemdeling wordt beschouwd en uiterlijk 12 mei 2024 uit Curaçao wordt verwijderd en haar gedurende drie jaar de binnenkomst in Curaçao ontzegd. Ook heeft de minister de vreemdeling op grond van de bestreden beschikking in vreemdelingenbewaring gesteld ter verzekering van haar vertrek uit Curaçao.
De vreemdeling heeft op 24 mei 2024 beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking en op dezelfde datum een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. De minister heeft daarop gereageerd met een verweerschrift.
Het Gerecht heeft het verzoek om voorlopige voorziening op 26 juni 2024 ter zitting behandeld. De vreemdeling is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. La Croes-Virginia voornoemd. Ter zitting was ook aanwezig M. Demei, tolk, die het verhandelde ter zitting in de Spaanse taal heeft vertaald voor de vreemdeling. Verder waren aanwezig in de zittingszaal de heren [A] en [B], beiden werkzaam bij de Unit Vreemdelingen van het Korps Politie Curaçao.

De beoordeling door het Gerecht

Wettelijk kader
1. Op grond van artikel 85, eerste lid, van de Lar kan een beschikking waartegen een beroepschrift bij het Gerecht is ingediend, of waaromtrent een bestuurlijke heroverweging plaatsvindt als bedoeld in hoofdstuk 4, op verzoek van de indiener van het beroepschrift onderscheidenlijk de bezwaarde geheel of gedeeltelijk door het Gerecht worden geschorst op grond dat de uitvoering van de beschikking voor hem een onevenredig nadeel met zich mee zal brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van de beschikking te dienen belang. Ook kan op zijn verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen ter voorkoming van onevenredig nadeel als in de eerste volzin bedoeld.
1.1.
Op grond van artikel 95, eerste lid en aanhef, onder b, van de Lar kan het Gerecht, indien een verzoek als bedoeld in artikel 85, eerste lid, is gedaan, onmiddellijk uitspraak doen op het beroepschrift.
1.2.
Op grond van artikel 19, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: Ltu) kan de minister van Justitie uit Curaçao verwijderen:
a. personen die in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting het land zijn binnen gekomen;
b. personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
Ingevolge het derde lid geschiedt de verwijdering krachtens een met redenen omkleed bevelschrift, hetwelk aan betrokkene in persoon wordt uitgereikt.
1.3.
Op grond van artikel 2, vierde lid, van het Toelatingsbesluit (hierna: Tb) kan door of namens de minister van Justitie aan toeristen, die als ongewenst worden beschouwd, de binnenkomst worden geweigerd of een langer verblijf worden ontzegd.
1.4.
Op grond van het door de minister van Justitie gevoerde beleid, zoals neergelegd in de Herziene Instructie aan de Gezaghebbers inzake de Landsverordening Toelating en Uitzetting (P.B. 1966, no. 17), zoals gewijzigd en het Toelatingsbesluit (P.B. 1985, no. 57) zoals gewijzigd, van juni 2006 (hierna: de HI) is bepaald dat de vreemdeling die als toerist is toegelaten en die het toeristisch verblijf heeft overschreden ongewenst kan worden verklaard.
Beslissing op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening
2. Het Gerecht is van oordeel dat een nader onderzoek naar de feiten niet noodzakelijk is. Om die reden zal het Gerecht niet alleen uitspraak doen op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroepschrift. Artikel 95, eerste lid en aanhef, onder b, van de Lar biedt deze mogelijkheid.
2.1.
Doordat het Gerecht uitspraak doet op het beroepschrift en de zaak finaal wordt afgedaan, bestaat er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Dat verzoek wordt daarom afgewezen.
Wat is relevant om te weten in deze zaak?
3. De vreemdeling is geboren in Venezuela en heeft de Venezolaanse nationaliteit. Zij is op 16 november 2016 als toerist Curaçao ingereisd. Nadat de duur van haar toeristisch verblijf is verlopen, is zij in Curaçao gebleven en was zij werkzaam als huishoudster.
Ter zitting heeft ze verklaard dat haar moeder en dochter enige tijd samen met haar in Curaçao verbleven maar inmiddels in Colombia verblijven. Haar vader en haar broers en zussen wonen in Venezuela. Zij is op 12 april 2024 aangehouden wegens haar illegaal verblijf hier te lande. Op dezelfde datum is de bestreden beschikking aan haar uitgereikt en is zij in vreemdelingenbewaring gesteld.
3.1.
Op 20 mei 2024 heeft de vreemdeling een verzoek ingediend om bescherming op grond van artikel 3 van het EVRM (het beschermingsverzoek). Op 11 juni 2024 is zij in aanwezigheid van haar gemachtigde gehoord op het beschermingsverzoek. De minister heeft het beschermingsverzoek afgewezen en deze beslissing op 14 juni 2024 aan haar gemachtigde gemaild.
Waartegen is het beroep gericht?
4. In het beroepschrift is vermeld: “de beschikking bevelschrift heeft geen kracht om een vreemdeling te verwijderen, en als ongewenste vreemdeling te verklaren of te beschouwen”. In dat beroepschrift wordt verzocht om “de beschikking te vernietigen” en aan de vreemdeling “de kans te geven om terug te reizen naar Curaçao” onder verbeurte van een dwangsom. Verder wordt in het petitum verzocht om haar in de gelegenheid te stellen om een aanvraag om een verblijfsvergunning in te dienen en deze vergunning aan haar te verlenen. Naar het Gerecht begrijpt beoogt de vreemdeling met haar beroep op te komen tegen de verwijdering en ongewenstverklaring.
Verwijdering en ongewenstverklaring
5. De minister heeft beslist tot verwijdering en ongewenstverklaring van de vreemdeling voor de duur van drie jaar. Dat betekent dat nadat de minister de vreemdeling verwijdert zij gedurende een periode van drie jaar Curaçao niet mag inreizen.
5.1.
Eiseres heeft ter zitting een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel en gesteld dat zij net als in andere gevallen in aanmerking wenst te komen voor een meldingsplicht in plaats van de aan haar opgelegde bewaring. Daargelaten dat eiseres niet heeft toegelicht op welke andere gevallen zij doelt, heeft zij dit beroep pas ter zitting en dus te laat gedaan. Omstandigheden op grond waarvan eiseres dat beroep niet eerder heeft kunnen doen, zijn niet door haar gesteld en zijn ook niet gebleken. Hiermee heeft zij in strijd met de regels van een goede procesorde gehandeld. Het Gerecht zal dit beroep daarom passeren. Overigens heeft de minister in dit verband ter zitting toegelicht dat krachtens zijn beleid een meldingsplicht niet mogelijk is in het geval van eiseres onder andere omdat een garantsteller ontbreekt.
5.2.
Behalve dat zij, voor zover hier van belang, graag in de gelegenheid wenst te worden gesteld om alsnog haar verblijfsstatus in Curaçao te legaliseren, heeft de vreemdeling geen andere beroepsgronden aangevoerd. De enkele omstandigheid dat zij de kans wil hebben om haar verblijfsstatus te legaliseren, maakt niet dat de minister niet tot haar verwijdering en ongewenstverklaring mocht beslissen. Immers, niet in geschil is dat de vreemdeling in Curaçao verbleef ondanks het verlopen van haar toeristisch verblijf. De minister is op grond van artikel 19, eerste lid, aanhef en onder b van de Ltu bevoegd om personen te verwijderen die in het land worden aangetroffen nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken. Verder is de minister op grond van artikel 2, vierde lid, van het Tb ook bevoegd om de vreemdeling die als toerist is toegelaten en die het toeristisch verblijf heeft overschreden als ongewenst te verklaren. Een dergelijke ongewenstverklaring is ook in overeenstemming met het door de minister gehanteerde vreemdelingenbeleid. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan de minister in dit geval in redelijkheid geen gebruik mocht maken van die bevoegdheid, heeft de vreemdeling niet gesteld. Dergelijke omstandigheden zijn het Gerecht ook niet gebleken. Op grond van het voorgaande zal het Gerecht het beroep ongegrond verklaren. De bestreden beschikking kan in stand kan blijven.
6. Gelet op de ongegrondverklaring van het beroep zal het Gerecht het verzoek om proceskosten afwijzen.
Conclusie en gevolgen
7. Aangezien het beroep niet tegen de inbewaringstelling van de vreemdeling is gericht, kan deze zolang zicht op verwijdering bestaat en het niet langer duurt dan zes maanden voortduren tot het vertrek van de vreemdeling uit Curaçao. Doordat het beroep tegen de verwijdering en ongewenstverklaring ongegrond is, zal de bestreden beschikking wat betreft deze beslissingen in stand blijven. Dat betekent dat de minister de vreemdeling zo spoedig mogelijk zal verwijderen. Ter zitting is namens de minister verklaard dat de verwijdering binnen enkele dagen kan worden uitgevoerd. Het gevolg van de ongegrondverklaring van het beroep tegen de ongewenstverklaring is dat deze in stand blijft, hetgeen met zich brengt dat de vreemdeling binnen een periode van drie jaar Curaçao niet zal mogen inreizen.

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaarthet beroep ongegrond;
  • wijst afhet verzoek om voorlopige voorziening.
Aldus vastgesteld door mr. N.M. Martinez, rechter in het Gerecht, en bekend gemaakt te Curaçao op 10 juli 2024, in aanwezigheid van P.N.F. Pereira do Tanque, griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend
binnen zes wekenna de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Het hoger beroep moet worden ingediend bij het Gerecht dat de uitspraak heeft gedaan.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment kunnen worden ingediend.
Voor het instellen van het hoger beroep is griffierecht verschuldigd.
Tegen de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.