In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, vorderde eiser, die werkzaamheden had verricht voor de Stichting Dierenbescherming Curaçao, betaling van een bedrag van NAf 22.372 voor de bouw van een hondensanctuary. Eiser stelde dat hij een bedrag van NAf 55.800 was overeengekomen met de Stichting, maar dat de Stichting slechts NAf 33.000 had betaald. De Stichting betwistte de vordering van eiser en stelde dat zij de overeengekomen bedragen had betaald op basis van een dagloon en dat eiser geen recht had op het resterende bedrag. Tijdens de mondelinge behandeling werd duidelijk dat eiser zijn vordering baseerde op een begroting die niet door de Stichting was goedgekeurd. Het gerecht oordeelde dat de vordering van eiser onvoldoende onderbouwd was en wees deze af. Eiser kreeg wel toestemming om kosteloos te procederen, maar werd veroordeeld in de proceskosten van de Stichting, die op NAf 2.000 werden begroot. De voorwaardelijke reconventionele vordering van de Stichting werd niet behandeld, omdat de vorderingen van eiser werden afgewezen.