In deze zaak heeft een dochter haar vader aangeklaagd met betrekking tot het saldo van een oud spaarbankboekje. De dochter, eiseres, vertegenwoordigd door mr. J.E. Lovert, vorderde rekening en verantwoording van het door haar vader, gedaagde, gevoerde beheer van de gezamenlijke spaarrekening. De vader, vertegenwoordigd door mr. O.E. Kostrzewski, verweerde zich met het beroep op verjaring. Het procesverloop omvatte een tussenvonnis van 2 oktober 2023, waarin de bank MCB werd verzocht om een mutatieoverzicht van de bankrekening over de periode van september 1985 tot maart 1988. MCB heeft echter aangegeven dat zij deze informatie niet meer heeft vanwege de wettelijke bewaarperiode en een verandering van het banksysteem in 1993.
De rechter oordeelde dat de dochter zich in juni 2015 redelijkerwijs moest realiseren dat de door haar beoogde pensioenvoorziening niet op de rekening stond, toen zij een cheque van NAf 14.000 van haar vader ontving. Vanaf dat moment had zij haar vader kunnen aanspreken en begon de verjaringstermijn van vijf jaar te lopen, zoals bepaald in de artikelen 3:307 en 3:310 BW. Aangezien de vorderingen niet tijdig zijn gestuit, zijn deze verjaard en moeten worden afgewezen. De rechter besloot dat, gezien de familierelatie, de proceskosten tussen partijen worden verrekend, zodat elke partij de eigen kosten draagt.
Het vonnis werd uitgesproken op 22 januari 2024 door mr. P.E. de Kort, rechter, en het gerecht wees de vordering af.