In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 13 april 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2006. De minderjarige staat sinds 30 maart 2022 onder toezicht. Op 2 maart 2023 is er een verzoek ingediend, vergezeld van een rapport van de Stichting Gezinsvoogdij Instelling Curaçao (GVI), om het toezicht met zes maanden te verlengen en de uithuisplaatsing voort te zetten. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 maart 2023 was alleen de gezinsvoogd, mw. S. Schoop, aanwezig.
De moeder van de minderjarige woont in Jamaica, terwijl de minderjarige illegaal op Curaçao verblijft. De gezinsvoogd heeft nog geen contact kunnen leggen met de minderjarige, en de politie heeft hem nog niet kunnen oppakken. Er zijn aanwijzingen dat het niet goed gaat met de minderjarige, wat de noodzaak voor voortzetting van het toezicht en de uithuisplaatsing onderstreept. Het gerecht heeft geoordeeld dat de zedelijke of geestelijke belangen van de minderjarige ernstig worden bedreigd en heeft besloten het toezicht en de plaatsing met zes maanden te verlengen, op basis van de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek.
Het gerecht heeft het voorstel van de GVI om het toezicht op te heffen als de plaatsing niet gerealiseerd kan worden, afgewezen. De grond voor het toezicht blijft bestaan, en de minderjarige heeft behandeling nodig. Het gerecht heeft bepaald dat het Land verantwoordelijk is voor het opsporen van de minderjarige en zijn behandeling. De kosten van de plaatsing zullen ten laste komen van de Landskas, aangezien niet is gebleken dat de moeder of de minderjarige deze kosten kunnen dragen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.