ECLI:NL:OGEAC:2023:68

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
CUR202103956
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting 2016 en bewijslastverdeling

In deze zaak heeft belanghebbende zijn aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2016 ingediend, waarin hij een belastbaar inkomen van NAf 254.759 en een te betalen belasting van NAf 6.284 opgeeft. Later heeft hij een herziene aangifte ingediend met een belastbaar inkomen van NAf 222.352 en een terug te ontvangen belasting van NAf 35. De Inspecteur heeft echter een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van NAf 266.665, wat resulteert in een te betalen belasting van NAf 11.820. Het geschil betreft de vraag of deze aanslag correct is vastgesteld.

Belanghebbende moet bewijzen dat de bedragen in zijn herziene aangifte juist zijn, maar het Gerecht oordeelt dat hij hierin niet is geslaagd. De Inspecteur heeft met loonbelastingkaarten aangetoond dat belanghebbende een totaal aan looninkomsten van NAf 224.376 heeft genoten. Het Gerecht concludeert dat de Inspecteur aan zijn bewijslast heeft voldaan en dat de aanslag inkomstenbelasting gehandhaafd moet blijven. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard.

De uitspraak is gedaan op 31 januari 2023 door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, in aanwezigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx. Er is geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

Uitspraak van 31 januari 2023
BBZ nr. CUR202103956
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 10 augustus 2018 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2016 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 266.665, resulterend in een te betalen bedrag van NAf 11.820.
1.2
Belanghebbende heeft op 4 september 2018 tegen de aanslag bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 november 2021 de aanslag gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende heeft op 9 december 2021 tegen de uitspraak van de Inspecteur pro forma beroep ingesteld bij het Gerecht. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.5
Belanghebbende heeft het beroep op 13 januari 2022 nader gemotiveerd.
1.6
De Inspecteur heeft op 13 oktober 2022 een verweerschrift ingediend.
1.7
De zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2022 te Willemstad. Namens belanghebbende is verschenen [A], verbonden aan [X]. Namens de Inspecteur is verschenen [B]. De rechter heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.8
De rechter heeft aanleiding gezien het onderzoek te heropenen. Het onderzoek is op 19 oktober 2022 heropend. Daarbij is belanghebbende in de gelegenheid gesteld om binnen drie weken op het verweerschrift van de Inspecteur te reageren.
1.9
Belanghebbende heeft op 25 oktober 2022 een reactie op het verweerschrift ingediend. Dit stuk is op 1 november 2022 aan de Inspecteur gezonden.
1.1
Het Gerecht heeft het onderzoek vervolgens op 11 november 2022 gesloten.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft op 31 december 2017 zijn aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2016 ingediend. Volgens de aangifte bedraagt het belastbaar inkomen NAf 254.759 en de te betalen belasting NAf 6.284. Belanghebbende heeft de volgende bedragen aangegeven:
Pensioen en AOV
NAf 212.470
Fictief rendement
42.289
Belastbaar inkomen
254.759
2.2
Belanghebbende heeft vervolgens op 24 januari 2018 een herziene aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2016 ingediend. Volgens de herziene aangifte bedraagt het belastbaar inkomen NAf 222.352 en de terug te ontvangen belasting NAf 35. Belanghebbende heeft de volgende bedragen aangegeven:
Pensioen en AOV
NAf 212.470
Fictief rendement
6.742
Rente buitenland
3.534
Dividend buitenland
3.908
Kosten rente/dividend buitenland
-/- 4.302
Belastbaar inkomen
222.352
Daarnaast heeft belanghebbende een beroep gedaan op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting ten aanzien van de ontvangen rente en dividenden uit de Verenigde Staten.
2.3
De Inspecteur heeft met dagtekening 10 augustus 2018 de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2016 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 266.665, en naar een te betalen bedrag aan belasting van NAf 11.820. De definitieve aanslag is als volgt vastgesteld:
Pensioen en AOV
NAf 224.376
Fictief rendement
42.289
Belastbaar inkomen
266.665
De Inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting toegepast.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de aanslag inkomstenbelasting naar het juiste bedrag is vastgesteld.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en stelt dat de aanslag vastgesteld moet worden naar een belastbaar inkomen van NAf 222.352 en met toepassing van aftrek ter voorkoming van dubbele belasting met betrekking tot de rente- en dividendinkomsten buitenland. Belanghebbende verwijst daarvoor naar de ingediende herziene aangifte.
3.3
De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt dat de aanslag niet te hoog is vastgesteld nu bij het opleggen van de aanslag geen rekening is gehouden met de rente en dividend ontvangen uit de Verenigde Staten.

4.OVERWEGINGEN

Vooraf

4.1
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweerschrift tardief moet worden verklaard en buiten beschouwing moet worden gelaten in deze beroepsprocedure.
4.2
Het Gerecht overweegt hierover als volgt. De Inspecteur heeft een dag voor de zitting het verweerschrift aan het Gerecht en belanghebbende gestuurd. Ter zitting heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat het verweerschrift tardief verklaard moet worden omdat het te laat is ingediend en hij niet voldoende tijd heeft gehad om op het verweerschrift te reageren. Na de mondelinge behandeling is het Gerecht gebleken dat de Inspecteur in deze zaak het beroepschrift door een vergissing van het Gerecht eerst drie weken voorafgaand aan de zitting heeft ontvangen. Het Gerecht heeft om die reden het onderzoek heropend, de reden aan belanghebbende meegedeeld, en hem alsnog in de gelegenheid gesteld om een reactie op het verweerschrift in te dienen. Belanghebbende heeft op 25 oktober 2022 een stuk ingediend als reactie op het verweerschrift. Belanghebbende handhaaft daarin zijn stelling dat het verweerschrift tardief moet worden verklaard.
4.3
Gelet op de hiervoor beschreven gang van zaken, verwerpt het Gerecht belanghebbendes standpunt. Omdat de Inspecteur het beroepschrift pas enkele weken voor de zitting had ontvangen was het hem niet aan te rekenen dat hij eerst vlak voor de zitting een verweerschrift indiende. Belanghebbende heeft daarna de mogelijkheid gekregen om op het verweerschrift te reageren en hij heeft deze mogelijkheid vervolgens ook benut. Belanghebbende is derhalve niet in zijn procespositie geschaad en dan is er geen reden meer om het verweerschrift tardief te verklaren. Dat hij in zijn reactie van 25 oktober 2022 om hem moverende redenen niet inhoudelijk heeft gereageerd op het verweerschrift doet daar niet aan af. Dat zou slechts anders kunnen zijn in het geval belanghebbende te weinig tijd zou hebben gekregen om een inhoudelijke reactie op het verweerschrift te geven. Dat is echter gesteld noch gebleken. Het verweerschrift wordt tot de gedingstukken gerekend.
4.4
Belanghebbende heeft nog verdedigd dat een stuk dat vlak voor de zitting wordt ingediend, geen verweerschrift genoemd kan worden. Die stelling kan hem echter niet baten. Immers, de enkele (mogelijk) onjuiste benaming van een stuk kan er niet toe leiden dat het stuk niet tot de gedingstukken gerekend kan of moet worden.
Aanslag inkomstenbelasting
4.5
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat belanghebbende, die een herziene aangifte heeft ingediend, daarvan de bewijslast draagt. Dit betekent dat belanghebbende aannemelijk moet maken dat de bedragen genoemd in de herziene aangifte, voor zover zij afwijken van de bedragen uit de oorspronkelijke aangifte, juist zijn.
4.6
Naar het oordeel van het Gerecht heeft belanghebbende niet aan zijn bewijslast voldaan. Belanghebbende heeft geen enkel stuk overgelegd ter onderbouwing van de verschillen met de oorspronkelijke aangifte. Zo heeft belanghebbende tegenover de betwisting van de Inspecteur geen begin van bewijs geleverd van de verlaging in de herziene aangifte van het fictief rendement van NAf 42.289 naar NAf 6.742. Ook van de rente- en dividend-buitenland en de daarop betrekking hebbende kosten is geen bewijs geleverd. Gelet op het voorgaande heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat het belastbaar inkomen NAf 222.352 dient te zijn en dat aftrek ter voorkoming van dubbele belasting dient te worden verleend.
4.7
De Inspecteur heeft in de regel de bewijslast voor de feiten die tot een verhoging van de verschuldigde belasting leiden. Voor het onderhavige geval betekent dit dat de Inspecteur, die meent dat een hoger bedrag aan pensioen en AOV is genoten dan is vermeld in de aangifte, daarvan de bewijslast draagt.
4.8
De Inspecteur heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat een totaalbedrag aan pensioen en AOV van NAf 224.376 is genoten twee loonbelastingkaarten overgelegd. Op de loonbelastingkaarten is vermeld dat belanghebbende een uitkering van de sociale verzekeringsbank van NAf 8.294 en een uitkering van het directiepensioenfonds van NAf 216.082 heeft genoten. Dit is een totaal genoten pensioen en AOV van NAf 224.376 (NAf 8.294 + NAf 216.082).
4.9
Naar het oordeel van het Gerecht heeft de Inspecteur, met de overlegging van de loonbelastingkaarten, aannemelijk gemaakt dat belanghebbende een bedrag aan looninkomsten (uit vroegere arbeid) heeft genoten van NAf 224.376.
Slotsom
4.1
Nu belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het belastbaar inkomen NAf 222.352 dient te bedragen en de Inspecteur aan zijn bewijslast heeft voldaan met betrekking tot het hoger in aanmerking genomen bedrag aan pensioen en AOV, dient de aanslag inkomstenbelasting gehandhaafd te worden. Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en uitgesproken op 31 januari 2023, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500