In deze zaak is in geschil of de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de onroerendezaakbelasting voor het jaar 2018 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het bezwaar is gericht tegen de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan Cas Abou kavel 4, waarvoor op 30 november 2018 een aanslag is opgelegd van NAf 1.200.000. Belanghebbende heeft op 8 maart 2021 bezwaar gemaakt, maar de Inspecteur heeft dit bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 27 augustus 2021 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld bij het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao.
Het Gerecht heeft vastgesteld dat ingevolge artikel 9, lid 1, van de Landsverordening onroerendezaakbelasting 2014 (LOZB) bezwaar alleen mogelijk is tegen de vastgestelde waarde in het eerste jaar van het vijfjarig tijdvak, wat in dit geval het jaar 2014 is. Dit betekent dat het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag van 2018 niet ontvankelijk is. Het Gerecht overweegt verder dat, zelfs als bezwaar tegen de aanslag 2018 mogelijk zou zijn geweest, het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk zou zijn verklaard omdat het buiten de wettelijke termijn van twee maanden is ingediend. Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij door geheugenstoornissen, als gevolg van een auto-ongeluk, niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. Het Gerecht oordeelt echter dat van belanghebbende verwacht mocht worden dat hij tijdig hulp zou inschakelen, wat niet is gebeurd.
De uitspraak van het Gerecht is dat het beroep ongegrond wordt verklaard en dat er geen aanleiding is voor vergoeding van proceskosten of griffierecht. Tevens wordt het teveel betaalde griffierecht van NAf 100 aan belanghebbende gerestitueerd. De uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd en uitgesproken op 27 februari 2023, in aanwezigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.