In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, ging het om een geschil tussen twee partijen na de ontbinding van een overeenkomst tot overname van een restaurant. De eisers, wonend in Curaçao en Nederland, stelden dat er diefstal had plaatsgevonden van roerende zaken uit het restaurant na de ontbinding van de overeenkomst. De rechter oordeelde dat de koper, WiJo B.V., niet had voldaan aan de zorgplicht om de teruggave van de goederen mogelijk te maken, maar dat er ook sprake was van eigen schuld van de verkoper. De schade werd gelijkelijk verdeeld over beide partijen.
Het procesverloop omvatte een tussenvonnis van 11 april 2022, waarin werd geoordeeld dat WiJo de intentieovereenkomst met betrekking tot de overname van het restaurant met succes had ontbonden. De eisers hadden na verrekening van de ongedaanmakingsverbintenissen een vordering van NAf 16.906,52. De vordering in reconventie werd afgewezen. In de verdere beoordeling werd vastgesteld dat de goederen die door de eisers als vermist waren opgegeven, aanwezig waren tijdens de exploitatie door de gedaagden. De rechter oordeelde dat WiJo onvoldoende bewijs had geleverd om te betwisten dat de goederen aanwezig waren.
De rechter concludeerde dat WiJo, na de ontbinding van de overeenkomst, de roerende zaken aan de eisers moest teruggeven en dat zij onvoldoende zorg had gedragen voor de teruggave. De schadevergoedingsplicht van WiJo werd vastgesteld op 50% van de waarde van de goederen, wat resulteerde in een totale veroordeling tot betaling van NAf 57.031,52 aan de eisers, vermeerderd met wettelijke rente. De kosten werden gecompenseerd, waarbij partijen hun eigen kosten droegen. Het vonnis werd uitgesproken op 27 maart 2023.