ECLI:NL:OGEAC:2023:362

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
CUR202303630
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontkenning vaderschap en instemming met verwekking in het civiele recht

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 21 december 2023 uitspraak gedaan over de ontkenning van het vaderschap door de man over de minderjarige. De man, die terminaal ziek is, heeft op 9 november 2023 een verzoek tot echtscheiding ingediend. Tijdens de procedure heeft hij aangevoerd dat hij niet de biologische vader is van de minderjarige, die tijdens zijn huwelijk met de moeder is geboren. De moeder heeft echter betwist dat de man niet op de hoogte was van de zwangerschap en heeft gesteld dat hij instemde met de verwekking van het kind door een andere man. Het gerecht heeft vastgesteld dat de man niet heeft ingestemd met de daad die tot de verwekking heeft geleid, en dat hij niet betrokken was bij de zwangerschap of de bevalling. De moeder heeft onvoldoende bewijs geleverd dat de man instemde met de verwekking. Het gerecht heeft geoordeeld dat de man gegrond is in zijn verzoek tot ontkenning van het vaderschap, en heeft dit verzoek toegewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202303630
Beschikking van 21 december 2023
op het verzoek van :
[de man],
wonende in Curaçao, hierna: de man,
gemachtigden: mrs. N.F.C. Themen-Cairo en G.C.A. Scheperboer-Parris,
als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de vrouw],
wonende in Curaçao, hierna: de moeder,
gemachtigde: mr. O.E. Kostrzewski,
en
[de minderjarige],geboren op [geboortedatum] 2023 in Curaçao,
wonende in Curaçao, hierna: de minderjarige,
in rechte vertegenwoordigd door de Voogdijraad Curaçao, in de hoedanigheid van bijzonder curator,

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het inleidend verzoekschrift met producties, op 9 november 2023 bij de griffie ingediend;
  • de beschikking van 10 november 2023, waarbij de Voogdijraad als bijzonder curator over de minderjarige is benoemd;
  • de mondelinge rolbehandeling op 5 december 2023, waarbij aanwezig waren: de man, bijgestaan door mr. Scheperboer-Parris, en een vertegenwoordiger van de Voogdijraad;
  • de nadere productie op 13 december 2023 ingediend, aan de zijde van de man;
  • het verweerschrift met producties, per e-mail van 14 december 2023 ingediend;
  • de mondelinge behandeling op 15 december 2023 waarbij aanwezig waren: de man, bijgestaan door mr. Scheperboer-Parris, de moeder, bijgestaan door haar gemachtigde, en een vertegenwoordiger van de Voogdijraad. De zaak is gevoegd behandeld met het door de man ingediende verzoek tot echtscheiding (CUR202303629).
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

  • De man en de moeder zijn op 16 september 2019 gehuwd in Curaçao.
  • Voorafgaand aan het huwelijk heeft de man een kind dat op [geboortedatum] 2018 in Santiago de Cuba, Cuba, uit de moeder geboren is ([naam kind]), en niet biologisch van hem is, erkend.
  • Op 9 november 2023 is bij dit gerecht een verzoek tot echtscheiding door de man ingediend. Bij uitspraak van heden van dit gerecht is de echtscheiding uitgesproken.
  • De minderjarige is op [geboortedatum] 2023, derhalve tijdens het huwelijk, geboren.
  • De man is niet de biologische vader van de minderjarige.
  • De man is terminaal ziek.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Het verzoek strekt – naar het gerecht begrijpt – tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap door de man over de minderjarige. De man voert daartoe – kort gezegd – aan dat hij niet de biologische vader is van de minderjarige. Hij heeft ook niet ingestemd met een daad die de verwekking van de minderjarige tot gevolg kan hebben gehad. Hij was niet op de hoogte van de zwangerschap en is door de moeder ook niet bij (het traject van) de zwangerschap betrokken. Partijen woonden sinds 16 januari 2023 feitelijk niet meer samen en sinds 31 maart 2023 was hij niet op de hoogte van de verblijfplaats van de moeder en [naam kind]. In de periode tussen 19 april 2023 en 20 september 2023 heeft er in het geheel geen (telefonisch) contact plaatsgevonden tussen de moeder en de man, aldus de man.
3.2.
De moeder heeft – kort gezegd – het volgende verweer gevoerd. De man lijdt als gevolg van zijn ziekte, dan wel de medicatie die hij in verband daarmee gebruikt, aan psychische stoornissen en hij is hierdoor – met het aan zekerheid grenzende vermoeden – niet compos mentis, zodat hij handelingsonbekwaam moet worden geacht. De man had de wens om tot gezinsuitbreiding te komen, althans gelet op zijn terminale ziekte de wens om de moeder met een groter gezin achter te laten. Het is dan ook in onderling overleg geweest dat de moeder zich heeft laten bezwangeren door een ander, nu de man hier niet meer toe in staat was. De man heeft dus ingestemd met een daad die de verwekking van de minderjarige tot gevolg heeft gehad. Hij was bovendien op de hoogte van de zwangerschap, aldus de moeder.
3.3.
De Voogdijraad heeft te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen toewijzing van het verzoek, nu de minderjarige slechts vijf maanden oud is, geen weet heeft van de situatie, de man niet de biologische vader is en de minderjarige niet in gezinsverband met de man heeft samengeleefd. Voor de Voogdijraad is het niet te verifiëren wie van de twee partijen de waarheid spreekt.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna – voor zover van belang – verder worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gerecht gaat voorbij aan het verweer dat de man niet compos mentis zou zijn en handelingsonbekwaam is om deze procedure te starten. Die stelling is bij betwisting door de man onvoldoende onderbouwd. Bovendien heeft de man zich in deze procedure laten bijstaan door een gemachtigde en is het gerecht ter zitting gebleken dat bij de man geen sprake is van een geestelijke stoornis als bedoeld in artikel 1:378 lid 1 sub a van het Burgerlijk wetboek (BW).
4.2.
Op grond van artikel 1:99, aanhef en onder a, BW, voor zover hier van belang, is de vader van een kind de man die op het tijdstip van de geboorte van het kind met de vrouw, uit wie het kind geboren is, is gehuwd. De man is dus de juridische vader van de minderjarige.
4.3.
Op grond van artikel 1:200 lid 1 BW, voor zover hier van belang, kan het vaderschap in vorenbedoelde zin door de vader worden ontkend op de grond dat de man niet de biologische vader is van het kind. Op grond van lid 5 dient de vader het verzoek binnen één jaar nadat hij bekend is geworden met het feit dat hij vermoedelijk niet de biologische vader van het kind is bij het gerecht in te dienen.
4.4.
De man kan, mede gelet op de geboortedatum van de minderjarige en de datum van indiening van het verzoek, worden ontvangen in zijn verzoek.
4.5.
Op grond van artikel 1:200 lid 3 BW kan de vader het hiervoor vermelde vaderschap niet ontkennen, indien de man heeft ingestemd met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad (hierna: de daad).
Op grond van lid 4, voor zover hier van belang, is het derde lid niet van toepassing op de vader, indien de moeder hem heeft bedrogen omtrent de verwekker.
4.6.
Tussen partijen staat vast dat de man niet de verwekker is van de minderjarige, nu hij al enige tijd, vanwege zijn ziektegeschiedenis en de medicatie die hij in verband daarmee gebruikt, tot verwekking van kinderen fysiek niet in staat is. Wat partijen in deze procedure verdeeld houdt, is of de man heeft ingestemd met de daad. Uit de rechtspraak over en de totstandkomingsgeschiedenis bij de Nederlandse pendant van artikel 1:200 BW (zie voor een weergave daarvan ECLI:NL:PHR:2023:909 vanaf overweging 3.13 en verder), valt af te leiden dat het er in het bijzonder om gaat of de man heeft ingestemd met de wijze waarop de moeder van het kind zwanger wordt of dat voor lief heeft genomen. Het gerecht sluit hierbij aan, nu deze bepaling gelijkluidend is aan die hier te lande geldend.
4.7.
Ter zitting is gebleken dat de verhalen van de man en de moeder ver uit elkaar liggen. Niet alleen op het punt of de man heeft ingestemd met de daad en of hij van de zwangerschap op de hoogte was, maar ook over de omstandigheden waarin partijen tijdens de zwangerschap en na de geboorte van de minderjarige hebben geleefd. Zo stelt de moeder dat zij en de man al langere tijd over gezinsuitbreiding hebben gesproken, omdat de man haar na zijn overlijden met een groter gezin wilde achterlaten, opdat zij een levende herinnering aan hem zou hebben, waar zij de aandacht op kon vestigen. Ze hebben zelfs gesproken over hoe de zaaddonor eruit zou moeten zien, gelet op de voorkeur van de man voor bepaalde uiterlijke kenmerken en dat dit een anonieme donor zou moeten zijn. Ook is gesproken over welke naam het kindje zou moeten krijgen. De man heeft ingestemd met de daad. Zij heeft de man van de zwangerschap op de hoogte gesteld en gehouden, hij heeft haar met een zwangere buik gezien, zij heeft een appbericht gestuurd met de locatie waar zij gedurende haar zwangerschap verbleef en ook heeft zij de man geïnformeerd toen zij was bevallen, aldus de moeder.
De man betwist dit alles. Hij heeft nooit een afspraak met de moeder gemaakt en hij heeft ook niet ingestemd met de daad. Hij wist niet af van de zwangerschap; pas bij het aanvragen van een uittreksel bij Kranshi in september 2023 in verband met de verkoop van zijn woning kwam hij erachter dat hij in juridische zin vader was geworden van de minderjarige. Hij is ook niet door de moeder betrokken bij de zwangerschap; hij is naar geen enkele afspraak verband houdende met de zwangerschap meegevraagd/meegegaan. En al zou er een afspraak over gezinsuitbreiding tussen hem en de moeder bestaan, dan had hij gelet op zijn medische toestand en de medische conditie van de moeder ten aanzien van haar voortplantingsstelsel, zeker zijn familie – gelet op hun medische achtergrond – betrokken bij het realiseren van dat plan.
4.8.
De moeder heeft een beroep gedaan op lid 3 van artikel 1:200 BW. Het is dan ook aan haar om te stellen, en bij betwisting daarvan, te onderbouwen dat de man heeft ingestemd met de daad. Hierin is de moeder naar het oordeel van het gerecht niet geslaagd. Daartoe overweegt het gerecht als volgt. De moeder heeft ter zitting
–na enig aandringen – verslag gedaan van hoe de daad tot stand is gekomen. Tijdens werktijd in Sambil heeft zij zichzelf met het zaad van een vriend van een collega, van wie zij de naam niet kent en die in Nederland woont, in een toiletruimte geïnsemineerd. De donor had het zaad, tegen betaling, in een potje aan haar gegeven, en zij moest snel handelen. Met deze stellingen heeft de moeder evenwel, gelet op het verweer van de man, onvoldoende gesteld dat de man heeft ingestemd met de wijze waarop de moeder van de minderjarige zwanger is geworden dan wel dat voor lief heeft genomen. De enkele stelling dat de moeder en de man over uitbreiding van het gezin hadden gesproken en dat zij daarvoor een anonieme zaaddonor zouden ‘gebruiken’, is daarvoor onvoldoende. Daarbij neemt het gerecht met name in aanmerking het verweer van de man dat als er al enige afspraak was, hij nooit zou instemmen met de wijze waarop het nu, zonder enige medische begeleiding, is gebeurd. Daar komt bij dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de man met de daad heeft ingestemd dan wel daarvan, en de gevolgen daarvan, op de hoogte was, nu de moeder – in ieder geval na het feitelijk uit elkaar gaan van partijen per 16 januari 2023 – de man geenszins heeft betrokken bij de zwangerschap dan wel de bevalling. De enkele bekendheid met de zwangerschap door de man, zoals door de moeder gesteld en door de man gemotiveerd weersproken, is geen betrokkenheid in deze zin. Indien sprake was van een gezamenlijke beslissing van partijen en van instemming aan de zijde van de man, mag ervan worden uitgegaan dat de man door de moeder nauw betrokken zou worden bij het hele verdere zwangerschapstraject en natuurlijk ook de geboorte van de minderjarige. Dat is niet het geval geweest en de moeder heeft daarvoor geen overtuigende reden aangevoerd. De enkele stelling dat de man als gevolg van zijn ziekte last had van stemmingswisselingen en zij hem daarom met rust wilde laten, is daartoe onvoldoende. Ter zitting heeft de moeder nog aangeboden middels verklaringen bewijs bij te brengen van haar stelling dat er afspraken zouden zijn gemaakt tussen de moeder en de man over de verwekking van de minderjarige en dat de man met de daad heeft ingestemd. Dit bewijsaanbod wordt gepasseerd, nu de moeder, zoals hiervoor is overwogen, in dit verband onvoldoende heeft gesteld. Aldus komt tussen partijen vast te staan dat de man niet heeft ingestemd met de daad, zodat artikel 1:1200 lid 3 BW niet aan toewijzing van het verzoek in de weg staat.
4.9.
Overigens overweegt het gerecht nog als volgt. Zelfs indien zou komen vast te staan dat de man heeft ingestemd met de daad, zou dat in dit geval op grond van artikel 1:200 lid 4 BW niet aan toewijzing van het verzoek in de weg staan. De man heeft aan het verzoek om echtscheiding en het voorliggende verzoek onder meer ten grondslag gelegd dat de moeder de zwangerschap en geboorte van de minderjarige voor hem verborgen heeft gehouden, en dat de moeder omtrent de verwekker van de minderjarige tegen hem niet eerlijk is geweest. Gelet op al het hiervoor overwogene, de stellingen van de man dat hij tot september 2023 niet op de hoogte was van het bestaan van de minderjarige, en de onwaarschijnlijke verklaringen die de moeder ter zake van de verwekking, de zwangerschap en de bevalling heeft gegeven, kan worden geoordeeld dat de moeder de man omtrent de verwekker heeft bedrogen. In dit verband zijn met name relevant de wisselende en soms aantoonbaar onjuiste verklaringen die de moeder heeft afgelegd over de aanvang en de duur van de zwangerschap, de datum van de verwekking, en of ze op het moment dat partijen feitelijk uit elkaar gingen al dan niet (hoog)zwanger was. Dat valt immers niet de rijmen met de eigen stellingen dat partijen weloverwogen en welbewust samen het traject van gezinsuitbreiding zijn ingegaan.
4.10.
Gelet op het voorgaande, zal het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap, nu ook aan de overige wettelijke vereisten is voldaan, worden toegewezen. De overige verzoeken worden afgewezen nu deze reeds volgen uit toewijzing van het verzoek tot ontkenning van het vaderschap.
4.11.
De proceskosten zullen tussen partijen worden gecompenseerd, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

Het gerecht:
5.1.
verklaart gegrond de ontkenning van het vaderschap van [de man], geboren op [geboortedatum] 1958 op Curaçao, over [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2023 in Curaçao;
5.2.
bepaalt dat de griffier, wanneer deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van de beschikking doet toekomen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand te Curaçao, om deze toe te voegen aan de desbetreffende onder hem berustende akten;
5.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter, bijgestaan door mr. M. Molenaar, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2023.