ECLI:NL:OGEAC:2023:360

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
10 november 2023
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
CUR202303225
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voortzetting van arbeidsovereenkomst en geschil over beëindiging

In deze zaak heeft eiseres, die sinds november 2019 voor FBTT werkt, een kort geding aangespannen om voortzetting van haar arbeidsovereenkomst te vorderen. Eiseres heeft aanvankelijk als oproepkracht gewerkt en sinds 1 mei 2022 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. FBTT heeft haar meegedeeld dat de arbeidsovereenkomst per 1 november 2023 zou eindigen, maar eiseres betwist dit en stelt dat zij recht heeft op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, gezien haar dienstverband van meer dan 36 maanden. Het gerecht heeft vastgesteld dat er in de periode van november 2019 tot mei 2022 sprake was van een reguliere arbeidsovereenkomst, waardoor de arbeidsovereenkomst niet van rechtswege is geëindigd. Het gerecht heeft FBTT veroordeeld tot voortzetting van het dienstverband met eiseres en heeft FBTT in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak is gedaan op 10 november 2023.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202303225
Vonnis in kort geding van 10 november 2023
in de zaak van
[EISERES],wonende in Curaçao,
eiseres,
procederend in persoon,
tegen
de besloten vennootschap
FBTT TRAVEL B.V.,
gevestigd in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. H.W. Braam.
Partijen worden hierna [eiseres] en FBTT genoemd.
Inleiding
[Eiseres] heeft sinds november 2019 werkzaamheden voor FBTT verricht. Aanvankelijk heeft zij deze werkzaamheden verricht als oproepkracht. Sinds 1 mei 2022 heeft zij gewerkt op basis van een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot eind oktober 2022 en aansluitend op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 1 november 2023. In deze zaak is aan de orde de vraag of de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt per 1 november 2023. [Eiseres] stelt dat dat niet het geval is, omdat zij inmiddels, na een dienstverband van meer dan 36 maanden, een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 9 oktober 2023,
  • de producties van FBTT,
  • de mondelinge behandeling van 27 oktober 2023,
  • de pleitnotities.
1.2.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Sinds november 2019 verricht [eiseres], als tourguide en later als hostess, werkzaamheden voor FBTT. Tot 1 mei 2022 verrichtte zij deze werkzaamheden als oproepkracht op basis van een nul-urencontract. Dit is mondeling tussen partijen afgesproken.
2.2.
In de periode van november 2019 tot april 2020 heeft [eiseres] na oproeping gemiddeld 24 uren per maand gewerkt.
2.3. [
Eiseres] heeft in de periode vanaf april 2020 tot mei 2021 vanwege de COVID-pandemie niet gewerkt en als oproepkracht een NOW-uitkering ontvangen. In de maanden mei, juni en juli 2021 is [eiseres] niet opgeroepen, omdat zij vanwege astmatische klachten geen mondkapje kon dragen.
2.4.
Van augustus 2021 tot februari 2022 heeft [eiseres] gemiddeld net geen 13 uren per maand gewerkt.
2.5.
In de maanden februari, maart en april 2022 werkte [eiseres] gemiddeld ongeveer 60 uren per maand.
2.6.
Per 1 mei 2022 zijn partijen (schriftelijk) een arbeidsovereenkomst voor de bepaalde tijd van zes maanden aangegaan. Na ommekomst van die zes maanden is aansluitend een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar, tot 1 november 2023, gesloten.
2.7.
Tijdens een gesprek op 11 september 2023 is aan [eiseres] meegedeeld dat de arbeidsovereenkomst niet zal worden verlengd en daardoor per 1 november 2023 eindigt. Op 20 september 2023 is dit per e-mail aan haar bevestigd. Daarbij is aan haar te kennen gegeven dat zij nog zestien vakantiedagen en een compensatie dag tegoed heeft, zodat haar laatste werkdag 5 oktober 2023 zal zijn.
2.8. [
Eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen de beëindiging. Per e-mail van 28 september 2023 heeft FBTT bericht dat zij haar standpunt wat betreft de beëindiging handhaaft. Verder heeft zij daarbij aan [eiseres] nogmaals te kennen gegeven dat 5 oktober 2023 haar laatste werkdag zal zijn en zij op die dag haar spullen en ook de ter beschikking gestelde auto moet inleveren.
2.9.
Nadat vervolgens nog correspondentie tussen partijen heeft plaatsgevonden, heeft FBTT [eiseres] vanaf 5 oktober 2023 niet meer ingeroosterd en vanaf 6 oktober 2023 heeft FBTT de toegang tot de e-mail geblokkeerd.

3.De vordering en de standpunten van partijen

3.1. [
Eiseres] vordert primair dat het gerecht FBTT veroordeelt tot voortzetting van de arbeidsovereenkomst vanaf 1 november 2023 voor onbepaalde tijd. Subsidiair vordert [eiseres], “voor het geval het gerecht oordeelt dat de arbeidsrelatie inmiddels zodanig is verstoord dat de arbeidsovereenkomst dient te worden ontbonden”, een redelijke opzegtermijn en veroordeling van FBTT tot betaling van de cessantia en schadevergoeding, uitbetaling van de vakantiedagen, de compensatie dag en van het gespaarde spaarloonbedrag.
3.2.
FBTT voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang bij de vorderingen van [eiseres] wordt aanwezig geacht, omdat [eiseres] en haar zieke echtgenoot voor hun levensonderhoud afhankelijk zijn van de inkomsten uit het dienstverband tussen partijen.
4.2.
Partijen zijn in debat over de vraag of het tussen hen bestaande dienstverband al dan niet van rechtswege eindigt per 1 november 2023. [Eiseres] stelt zich op het standpunt dat dat niet het geval is, omdat zij inmiddels meer dan 36 maanden voor FBTT werkt en daardoor gelet op artikel 7A:1615 fa van het Burgerlijk Wetboek (BW) sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. FBTT betwist dat en stelt dat [eiseres] van november 2019 tot mei 2022 als oproepkracht werkzaam was met tussenpozen van meer dan drie maanden en zij bovendien voor het grootste gedeelte minder dan 35 uren per maand arbeid verrichtte. Volgens FBTT was aanvankelijk dan ook geen sprake van een arbeidsovereenkomst, waardoor nu nog maar sprake is van de derde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.
4.3.
Voor de beantwoording van de vraag of de arbeidsovereenkomst al dan niet van rechtswege eindigt is van belang of in de periode van november 2019 tot mei 2022 sprake was van een oproepovereenkomst met uitgestelde prestatieplicht of van een reguliere arbeidsovereenkomst (voor onbepaalde tijd). Hoewel ten aanzien van de periode van november 2019 tot februari 2022 niet zonder meer kan worden geoordeeld dat sprake was van een reguliere arbeidsovereenkomst, heeft FBTT ter zitting te kennen gegeven dat, gelet op artikel 7A:1613ca BW, op basis van de in de maanden februari 2022 tot mei 2022 gewerkte uren kan worden aangenomen dat in die periode sprake was van een reguliere arbeidsovereenkomst. Nu [eiseres] in die periode gedurende drie opeenvolgende maanden meer dan 35 uren per maand arbeid heeft verricht, is het gerecht ook van oordeel dat [eiseres] in die periode het werk verrichtte krachtens een reguliere arbeidsovereenkomst. Niet is gesteld dat partijen daarvoor een termijn hebben afgesproken. Bij gebreke van een termijn geldt de betreffende arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
4.4.
Nu de arbeidsovereenkomst voorafgaand aan de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd per 1 mei 2022 als een reguliere arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd moet worden beschouwd, is de zogenaamde “Ragetlie-regel” uit artikel 7A:1615e lid 2 onder 7 BW van toepassing. Dit betekent dat de daaropvolgende arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, die per 1 november 2022 voor bepaalde tijd is voortgezet niet van rechtswege is geëindigd, omdat voor de beëindiging daarvan – anders dan FBTT stelt - voorafgaande opzegging nodig was. Vast staat dat een dergelijke opzegging niet heeft plaatsgevonden. De arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die als einddatum 31 oktober 2023 heeft, is - bij gebreke van opzegging daarvan - voor nog eens een jaar voortgezet. Tussen partijen is dus, hoewel niet voor onbepaalde tijd, nog steeds een arbeidsovereenkomst van kracht.
4.5.
Het voorgaande betekent dat FBTT [eiseres] in de gelegenheid moet stellen de bedongen werkzaamheden bij FBTT te hervatten. De (primaire) vordering zal dan ook worden toegewezen.
4.6.
Overigens overweegt het gerecht dat FBTT niet de bevoegdheid had [eiseres] te verplichten vakantie op te nemen en zij heeft daarom niet de vakantiedagen en compensatie dag mogen afboeken. Het dienstverband dient dan ook te worden voortgezet met behoud van de zestien vakantiedagen en de compensatiedag. Dat [eiseres] in de periode van 5 oktober 2023 tot 1 november 2023 niet heeft gewerkt, komt voor rekening van FBTT.
4.7.
Omdat FBTT in het ongelijk wordt gesteld, wordt FBTT veroordeeld in de proceskosten. De kosten van [eiseres] worden tot aan deze uitspraak begroot op NAf 750 aan griffierecht en NAf 389,96 aan oproepingskosten. Er wordt geen gemachtigdensalaris toegekend, omdat [eiseres] in persoon procedeert.
4.8.
De veroordelingen in deze uitspraak gaan meteen in en kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van de partijen deze beslissing voorlegt aan het Hof.

5.De beslissing in kort geding

Het gerecht:
5.1.
veroordeelt FBTT tot voortzetting van het dienstverband met [eiseres] vanaf 1 november 2023;
5.2.
veroordeelt FBTT in de proceskosten van [eiseres] van NAf 1.139,96;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E.M. Nootenboom-Lock, rechter, bijgestaan door mr. G. Benedictus, griffier, en in het openbaar uitgesproken.