In deze zaak is de vraag aan de orde of de koper van een onroerend goed beschermd is tegen beslag dat daarop is gelegd ten laste van de verkoper. Het moment van levering van het onroerend goed is hierbij bepalend. De koper wordt in het vonnis in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over deze kwestie. De beoordeling van de vraag of er sprake is van samenspanning tussen de verkoper, beslaglegger en de notaris, en of deze partijen aansprakelijk zijn voor de schade die de koper lijdt door het beslag, wordt aangehouden totdat duidelijkheid is verkregen over het moment van levering.
Het procesverloop toont aan dat de eiser, vertegenwoordigd door mr. R.E.F.A. Bijkerk, een vordering heeft ingediend tegen de gedaagden, waaronder gedaagde sub 1, vertegenwoordigd door mr. A.V.G. Rooijer, en gedaagde sub 2, die in persoon procedeert. De notaris is niet verschenen in de procedure. De eiser vordert onder andere dat het beslag dat door gedaagde sub 1 is gelegd op het onroerend goed wordt opgeheven en dat gedaagde sub 2 en de notaris hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor de schade die de eiser lijdt door het niet vrij van beslag leveren van het onroerend goed.
De rechter heeft vastgesteld dat de leveringsakte van het onroerend goed op 16 maart 2018 is verleden, maar dat het beslag door gedaagde sub 1 op 15 maart 2018 is gelegd. Dit roept de vraag op of de koper bescherming toekomt tegen het beslag. De eiser moet bewijzen dat de leveringsakte vóór het beslag is gepasseerd. De rechter heeft de zaak aangehouden voor aktewisseling en verdere beslissingen tot na de wederoproeping van de notaris.