ECLI:NL:OGEAC:2023:346

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
20 november 2023
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
CUR201904575
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en schadevergoeding na ongeval met letsel en schadeclaims

In deze zaak is eiser betrokken geraakt bij een ongeval op 1 april 2019, waarbij hij letsel heeft opgelopen. De aansprakelijkheid voor het ongeval is erkend door Ennia Caribe Schade N.V., maar partijen zijn in geschil over de hoogte van de schadevergoeding. Eiser vordert een totaalbedrag van NAf 58.740, dat is opgebouwd uit verschillende schadeposten, waaronder kosten voor vervangend vervoer, gederfd inkomen en smartengeld. Ennia heeft een bedrag van NAf 16.068,73 aan eiser uitgekeerd, maar betwist de hoogte van de overige vorderingen.

Het gerecht heeft geoordeeld dat eiser recht heeft op een aanvullende vergoeding voor vervangend vervoer van NAf 6.750, maar dat er geen recht bestaat op schadevergoeding voor verlies aan arbeidsvermogen na juli 2019, omdat eiser arbeidsongeschikt was. De deskundige heeft vastgesteld dat er geen reden is om aan te nemen dat eiser na deze datum niet in staat was om te werken. Wat betreft het smartengeld heeft het gerecht geoordeeld dat het door Ennia betaalde bedrag van NAf 5.000 voldoende is, gezien de omstandigheden van de zaak.

De vordering van eiser is gedeeltelijk toegewezen, waarbij Ennia is veroordeeld tot betaling van de aanvullende schadevergoeding en het netto equivalent van vier bruto maandsalarissen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR201904575
Vonnis d.d. 20 november 2023
inzake
[EISER],
wonend in Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. A.V.G. Rooijer,
tegen
de naamloze vennootschap
ENNIA CARIBE SCHADE N.V.,
gevestigd in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.R. Hammoud.
Partijen zullen hierna [eiser] en Ennia worden genoemd.

1.Inleiding

[eiser] is betrokken geraakt bij een ongeval, als gevolg waarvan hij letsel heeft opgelopen. Ennia heeft de aansprakelijkheid hiervoor erkend. Partijen twisten over de hoogte van de schade voor een vervangend vervoermiddel, voor verlies aan arbeidsvermogen en over de hoogte van het smartengeld. Geoordeeld wordt dat [eiser] nog recht heeft op een aanvullende vergoeding voor vervangend vervoer, dat van arbeidsongeschiktheid na juli 2019 niet blijkt, dat Ennia hooguit op basis van het juiste maandsalaris nog een aanvullende vergoeding wegens verlies arbeidsvermogen moet betalen en dat het al door Ennia betaalde smartengeld ruim afdoende is voor het aan [eiser] toegebrachte leed.

2.Het procesverloop

2.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 9 december 2019,
  • de conclusie van antwoord,
  • de nadere producties van [eiser]
  • de mondelinge behandeling en de pleitnotities (waaronder een vermeerdering van eis) van 24 augustus 2020;
  • het tussenvonnis van 30 november 2020,
  • het tussenvonnis van 6 september 2021 (benoeming deskundige),
  • de mondelinge behandeling van 1 februari 2022,
  • het tussenvonnis van 5 september 2022 (ontheffing van benoemde deskundige en benoeming andere deskundige),
  • het deskundigenbericht,
  • de conclusies na deskundigenbericht, tevens akte vermeerdering van eis van [eiser],
  • de conclusie na deskundigenbericht van Ennia,
  • de akte uitlating vermeerdering van eis van Ennia.
2.2.
Vonnis is bepaald op heden.

3.De verdere beoordeling

3.1. [
eiser] is op 1 april 2019 bij een aanrijding betrokken geraakt met een voertuig van de werkgever, waarvoor Ennia de aansprakelijkheid heeft erkend. Bij verzoekschrift vordert [eiser] betaling van NAf 58.740 als vergoeding van de door hem als gevolg van de aanrijding geleden schade (NAf 74.808,73 – het door Ennia al uitgekeerde bedrag van NAf 16.068,73). Dit bedrag is door [eiser] als volgt opgebouwd:
- Aanschaf medicijnen
NAf
26,40
- Aanschaf elleboogkrukken
NAf
79,50
- Aanschaf vervangend schoeisel
NAf
52,83
- Specialist dr. [naam]
NAf
175,00
- Huur vervangend vervoermiddel
NAf
15.075,00
- Gederfd inkomen april 2019 t/m december 2019
NAf
23.400,00
- Immateriële schade (smartengeld)
NAf
36.000,00
Totaal
NAf
74.808,73
3.2.
Ennia heeft de kosten voor de aanschaf van medicijnen, elleboogkrukken, vervangend schoeisel en de kosten voor de specialist volledig geaccordeerd. De transportkosten zijn door Ennia vastgesteld op NAf 200, het verlies arbeidsvermogen op NAf 8.535 en het smartengeld op NAf 5.000. Daarnaast is aan buitengerechtelijke kosten een bedrag van NAf 2.000 door Ennia aan [eiser] toegekend. Aldus is Ennia tot een schadevaststelling van NAf 16.068,73 gekomen, welk bedrag zij aan [eiser] heeft uitgekeerd.
3.3.
Tijdens de mondelinge behandeling op 24 augustus 2020 heeft [eiser] zijn eis vermeerderd, in die zin dat hij tot en met de maand augustus 2020 (in plaats van december 2019) verlies arbeidsvermogen vordert, waarbij moet worden uitgegaan van een verlies van NAf 2.600 bruto per maand. In zijn akte na deskundigenbericht heeft [eiser] zijn eis opnieuw vermeerderd. Thans vordert hij betaling door Ennia van een bedrag van NAf 300.000 aan (totale) schadevergoeding met aftrek van hetgeen [eiser] al heeft ontvangen, te vermeerderen met rente.
3.4.
Het gerecht zal de laatste vermeerdering van eis buiten beschouwing laten, omdat deze in strijd wordt geacht met de eisen van een goede procesorde. Redengevend daarvoor is dat [eiser] heeft nagelaten zijn vermeerdering van eis te specificeren. Niet duidelijk is daardoor welke schade (zoals bijvoorbeeld smartengeld of verlies aan arbeidsvermogen) aan de vermeerdering ten grondslag ligt. Hierna zal dan ook worden uitgegaan van de oorspronkelijke eis en de vermeerdering daarvan zoals die ter zitting van 24 augustus 2020 is ingediend.
3.5.
Partijen zijn in geschil over de hoogte van de schade wat betreft de transportkosten (vervangend vervoermiddel), het verlies arbeidsvermogen (gederfd inkomen) en het smartengeld.
Transportkosten
3.6.
In verband met de kosten voor vervangend vervoer staat vast dat [eiser] ten tijde van het ongeval een voertuig van zijn werkgever tot zijn beschikking had en dat hij dat voertuig, omdat hij zelf geen had, ook voor privédoeleinden gebruikte. Vast staat ook dat [eiser] na het ongeval, waarna het voertuig van de werkgever total loss en [eiser] arbeidsongeschikt is verklaard, geen voertuig meer tot zijn beschikking heeft gekregen van zijn werkgever. [eiser] stelt dat hij daardoor een voertuig heeft moeten huren voor privédoeleinden en vordert in deze procedure de kosten daarvan voor de periode van april 2019 tot en met oktober 2019, een totaal bedrag van NAf 15.075 (NAf 75 per dag).
3.7.
Het feit dat Ennia, zoals zij stelt, de schade van de werkgever door de total loss verklaring van het voertuig aan de werkgever heeft vergoed, laat onverlet dat [eiser] zelf als gevolg van het ongeval vermogensschade heeft geleden doordat hij na het ongeval niet meer privé kon beschikken over het voertuig van de werkgever. Waar hij vóór het ongeval voor privédoeleinden de beschikking had over het voertuig van de werkgever, bleef hij na het ongeval – omdat de werkgever geen ander voertuig aan hem beschikbaar stelde - daarvan verstoken. Dit rechtvaardigt een vergoeding voor de huur van een auto door [eiser] voor de periode na het ongeval. Dat [eiser] op dat moment zelf niet in staat was om auto te rijden doet daaraan niet af, nu [eiser] heeft verklaard dat zijn echtgenote voor hem reed. Een vergoeding voor een periode van meer dan drie maanden wordt evenwel niet gerechtvaardigd geacht. De kosten van het huren van een auto in de periode na drie maanden na het ongeval kunnen in redelijkheid niet als schade aan Ennia als gevolg van het ongeval worden toegerekend, omdat deze in een te ver verwijderd verband met het ongeval staan.
3.8.
Het voorgaande betekent dat [eiser] voor transportkosten een vergoeding van NAf 6.750 toekomt (90 dagen x NAf 75). Ennia heeft NAf 200 betaald. Zij wordt hierna daarom veroordeeld tot betaling van het verschil.
Verlies arbeidsvermogen
3.9.
In verband met de schade door verlies arbeidsvermogen is een deskundige benoemd. De deskundige vermeldt onder meer het volgende in het deskundigenbericht:
BESCHOUWING
Als gevolg van een voetbeklemming links bij een auto-ongeval heeft betrokkenen f[r]
acturen ter hoogte van de basis van de grondfalanx dig 2, 3 en 4 opgelopen. […] Bij het huidige lichamelijk onderzoek valt op dat de tenen in stand de grond niet raken en dat de geringe klauwstand licht toeneemt bij maximale dorsoflexie van de enkel. De bevindingen bij lichamelijk onderzoek duiden in de 1e plaats op een consolidatie van de fracturen in een geringe dorsaalflexie stand, hetgeen de verklaring is voor het feit dat in stand de tenen de grond niet raken. In de 2e plaats is er sprake van geringe contractuurvorming van de flexoren (=teenbuigers), hetgeen zich uit door de toename van de klauwstand bij toenemende dorsaal flexie van de enkel, als gevolg van de destijds opgetreden weke delen zwelling en hematoomvorming.
Als gevolg van bovenstaande zijn de blijvende pijnklachten ter plaatse van de voorvoet te verklaren en dus het directe gevolg van het hem overkomen ongeval. Hierbij teken ik aan dat de pijnaangifte van betrokkene met behulp VAS pijnscore naar mijn mening erg hoog is voor de vastgestelde afwijkingen. De pijnklachten worden veroorzaakt door de relatieve overdruk ter plaatse van de kopjes van de metatarsalia (= middenvoetsbeentjes).
[…]
CONCLUSIE
Ik stel de diagnose op een status na fractuur proximale phalanx dig 2, 3 en 4 linkervoet, genezen in niet anatomische stand.
3.10.
Uit het deskundigenbericht volgt voorts dat [eiser] bij het staan en lopen lichte beperkingen heeft door de afwijkende stand van zijn tenen en de daardoor optredende pijnklachten in de linker voorvoet.
3.11.
Ter beoordeling ligt voor of [eiser] als gevolg van het ongeval en het door hem opgelopen letsel al dan niet in staat was om te werken. In het bijzonder gaat het om de periode na juli 2019, omdat Ennia het verlies aan inkomen in de periode vanaf het ongeval tot en met de maand juli 2019 aan [eiser] heeft vergoed. De deskundige heeft de op verschillende data gemaakte röntgenopnames beoordeeld en daar verslag van gedaan in zijn rapportage. Daaruit blijkt dat de eerder geconstateerde fracturen op de röntgenfoto van 27 mei 2019 nauwelijks nog zichtbaar zijn en dat dit wordt bevestigd op de röntgenfoto van 1 juli 2019. Verder vermeldt de deskundige dat uit het radiologisch verslag van 1 juli 2019 volgt dat sprake is van volledige consolidatie van de fracturen van de basis van de proximale falanx van digitus 2, 3 en 4 en dat er geen bijzonderheden zijn aan ossale structuren en weke delen. Orthopedisch chirurg [naam] heeft bij brief van 31 juli 2019 aan Sedgwick te kennen gegeven dat het gips op 1 juli 2019 is verwijderd en dat op dat moment sprake was van een volledige consolidatie van de fractuur. [naam] heeft in diezelfde brief te kennen gegeven dat er geen reden is om een langere periode van arbeidsongeschiktheid te verwachten, wel dat het nog enkele maanden pijnlijk zal zijn maar dat de prognose op de langere termijn gunstig is.
3.12.
Op grond van het voorgaande kan niet worden geoordeeld dat [eiser] na juli 2019 arbeidsongeschikt was. Weliswaar heeft [naam] op 31 juli 2019 voor [eiser] ook een briefje geschreven waarin hij meldt dat [eiser] vooralsnog arbeidsongeschikt is voor de duur van zes maanden, maar dit komt niet overeen met de hiervoor genoemde brief van diezelfde datum van [naam] aan Sedgwick waarin staat dat er geen reden is om een langere periode van arbeidsongeschiktheid te verwachten. Bovendien lijkt [naam] de arbeidsongeschiktheid in het briefje te koppelen aan de komst van aangepast schoeisel dat uit het buitenland moet komen. Het briefje van [naam] lijkt te zijn gebaseerd op wat [eiser] aan hem heeft verteld en niet op eigen waarneming van [naam]. De schoenen zijn immers niet door [naam] voorgeschreven. [eiser] heeft ter zitting ook verklaard dat [naam] daar niets van wist. In het briefje wordt verder ook geen melding gemaakt van klachten, laat staan van een diagnose. Ditzelfde geldt voor het ongedateerde briefje van [naam] en de nader overgelegde brief van [naam] van 19 augustus 2020, waarin [naam] ongevraagd aan Sedgwick schrijft dat er normaliter geen reden is om te verwachten dat de arbeidsongeschiktheid van [eiser] langer zal duren, maar dat [eiser] moet wachten op schoenen. Dit schoeisel is voorgeschreven door de podotherapeut vanwege een holvoet (‘pes cavo’). Op pagina 8 van het deskundigenbericht vermeldt de deskundige echter dat van een holvoet geen sprake is en er geen enkele indicatie bestaat voor het door de podotherapeut voorgeschreven schoeisel. [eiser] heeft ook onvoldoende onderbouwd dat hij (zonder aangepast schoeisel) geen werkzaamheden kan verrichten
.Daar komt bij dat hij niet heeft betwist dat hij tijdens de carnavalsoptocht in 2020 de hele route als bodyguard met een van de praalwagens heeft meegelopen. Het gerecht gaat er dan ook vanuit dat [eiser] na juli 2019 arbeidsgeschikt was.
3.13.
Dat [eiser] in augustus 2019 al niet bij zijn werkgever terug kon komen blijkt niet. De brief waarin de werkgever bericht dat de plek van [eiser] vanwege zijn langdurige afwezigheid door een ander is ingenomen vermeldt (handgeschreven) de datum van 20 november 2019. Zoals uit het voorgaande volgt blijkt niet dat [eiser] tot die datum arbeidsongeschikt was. Dat [eiser] uiteindelijk niet meer bij zijn werkgever terug kon komen, kan dan ook niet als schade voor rekening van Ennia komen.
3.14.
Voor zover [eiser] als gevolg van een holvoet klachten ervaart – wat de deskundige overigens weerspreekt -, zijn deze - zoals Ennia onweersproken heeft gesteld - niet ongevalsgerelateerd, zodat eventueel daardoor door [eiser] geleden en nog te lijden niet aan Ennia kan worden toegerekend.
3.15.
Gelet op het voorgaande is er geen grond voor toekenning van schadevergoeding wegens verlies arbeidsvermogen na juli 2019. Ter zitting is gebleken dat voor de berekening van de schade in verband met verlies arbeidsvermogen moet worden uitgegaan van een bruto salaris van NAf 2.600 per maand. In de conclusie van antwoord heeft Ennia betwist dat [eiser] NAf 2.600 bruto per maand verdiende en gesteld dat zij de vergoeding over de periode tot einde juli 2019 (vier maanden) heeft gebaseerd op een gemiddeld netto-inkomen van NAf 2.133,75 per maand. Niet duidelijk is hoe dit laatste bedrag zich verhoudt tot het brutosalaris van [eiser]. Hierna in de beslissing zal Ennia daarom in verband met het verlies arbeidsvermogen worden veroordeeld tot betaling van een bedrag gelijk aan het netto equivalent van vier bruto maandsalarissen voor zover dit nog niet volledig is betaald.
Smartengeld
3.16. [
eiser] maakt aanspraak op een bedrag van NAf 36.000 aan smartengeld. Daartoe stelt hij dat er een eindtoestand is bereikt en hij restklachten zal blijven houden, die alleen met speciaal schoeisel kunnen worden opgevangen. Verder stelt hij dat een lijdensweg heeft moeten bewandelen bij de afwikkeling van de schade, waarbij hij lang aan het lijntje werd gehouden terwijl hij financieel in de problemen zat.
3.17.
Ennia heeft een bedrag van NAf 5.000 aan smartengeld aan [eiser] uitgekeerd en volgens haar is dat ruim boven de bedragen zoals genoemd in de smartengeldgids in overeenkomstige gevallen.
3.18.
Gelet op de omstandigheden van het geval en gelet ook op de bedragen die in enigszins vergelijkbare zaken zijn toegewezen, acht het gerecht ter genoegdoening van het aan [eiser] toegebrachte leed een vergoeding van NAf 5.000 aan smartengeld ruim afdoende. Daarbij is in aanmerking genomen dat in het geval van [eiser] er blijkens het deskundigenbericht geen indicatie is voor aangepast schoeisel, dat de door [eiser] aangegeven pijn niet in overeenstemming is met het letsel en er hooguit sprake is van (lichte) beperkingen in zijn werk.
Conclusie en proceskosten
3.19.
De vordering van [eiser] zal wat betreft de transportkosten worden toegewezen tot een bedrag van NAf 6.550. In verband met het verlies arbeidsvermogen zal Ennia worden veroordeeld tot betaling van een bedrag gelijk aan het netto equivalent van vier bruto maandsalarissen minus het al door haar vanwege het verlies aan arbeidsvermogen betaalde bedrag. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
3.20.
In de uitkomst van de zaak ziet het gerecht aanleiding om de proceskosten te compenseren. Zoals overwogen in r.o. 4.1 van het tussenvonnis van 30 november 2020 wordt [eiser] toestemming verleend om kosteloos te procederen.

4.De beslissing

Het gerecht:
4.1.
verleent [eiser] toestemming om kosteloos te procederen;
4.2.
veroordeelt Ennia tot betaling aan [eiser] van een bedrag van NAf 6.550, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 december 2019;
4.3.
veroordeelt Ennia tot betaling aan [eiser] van het netto equivalent van vier bruto maandsalarissen van NAf 2.600 minus het al door Ennia vanwege het verlies aan arbeidsvermogen betaalde bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 december 2019;
4.4.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E.M. Nootenboom-Lock, rechter, bijgestaan door mr. G. Benedictus, griffier, en in het openbaar uitgesproken.