In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 11 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Banco di Caribe N.V. en twee gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De bank vorderde betaling van een bedrag van NAf 9.707,90, vermeerderd met boeterente, op grond van een kredietovereenkomst die [gedaagde 1] had afgesloten voor de aanschaf van een voertuig. De overeenkomst was ondertekend door [gedaagde 1], met een handtekening van [gedaagde 2] die door haar werd betwist. De rechtbank oordeelde dat de handtekening van [gedaagde 2] niet vereist was voor de geldigheid van de overeenkomst, aangezien deze niet betrekking had op de gewone gang van de huishouding, maar op een zakelijke lening voor de eenmanszaak van [gedaagde 1].
De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde 1] de vordering van de bank heeft erkend, terwijl [gedaagde 2] aanvoerde dat zij nooit toestemming had gegeven voor de kredietovereenkomst. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde 2] niet hoofdelijk aansprakelijk kon worden gesteld voor de schuld van [gedaagde 1], omdat de lening niet was aangegaan ten behoeve van de huishouding. De vordering werd toegewezen ten opzichte van [gedaagde 1], die werd veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag en de proceskosten. De bank werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde 2].
De uitspraak benadrukt het belang van de aard van de verbintenis en de vereiste toestemming van echtgenoten bij het aangaan van financiële verplichtingen. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de bank direct kan overgaan tot uitvoering van de veroordelingen.