ECLI:NL:OGEAC:2023:338

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
500.00248/21 en 500.00249/21
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Integrale vrijspraak voor belastingfraude door echtpaar; ontvankelijkheid openbaar ministerie ondanks beroep op overschrijding redelijke termijn en ne bis in idem

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 4 april 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een echtpaar, beschuldigd van belastingfraude. De verdachten, een vrouw en een man, werden beschuldigd van het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften voor de inkomstenbelasting en omzetbelasting over de jaren 2010, 2014 en 2017. Tijdens de rechtszittingen op 2 september 2022, 16 januari 2023 en 17 maart 2023, heeft de verdediging betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege schending van de redelijke termijn en het vertrouwensbeginsel. Het Gerecht oordeelde dat de overschrijding van de redelijke termijn niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, en dat er geen zwaarwegende belangen waren die zich tegen de vervolging verzetten.

De verdediging voerde ook aan dat het ne bis in idem-beginsel was geschonden, omdat de verdachten al fiscale boeten hadden gekregen. Het Gerecht oordeelde echter dat er voldoende samenhang was tussen de fiscale en strafrechtelijke procedures, waardoor dubbele vervolging in dit geval niet in strijd was met het ne bis in idem-beginsel. Na een uitvoerige beoordeling van de bewijsvoering, kwam het Gerecht tot de conclusie dat de verdachten niet schuldig waren aan de tenlastegelegde feiten. Het Gerecht sprak hen vrij van alle beschuldigingen, omdat de officier van justitie niet voldoende bewijs had geleverd dat de verdachten opzettelijk onjuiste aangiften hadden gedaan. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige bewijsvoering en de rechten van verdachten in het strafproces.

Uitspraak

Parketnummers: 500.00248/21 en 500.00249/21
Uitspraak: 4 april 2023
Tegenspraak
Vonnis van dit Gerecht
in de strafzaak tegen de verdachten:
[verdachte vrouw],
geboren op [datum] te Curaçao,
wonende in Curaçao op [adres];
en
[verdachte man],
geboren op [datum] te Curaçao,
wonende in Curaçao op [adres].

Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2022, op 16 januari 2023, en op 17 maart 2023. De verdachten zijn telkens verschenen, bijgestaan door hun raadsvrouw mr. P.C. Janssen, advocaat in Curaçao.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
Ten aanzien van [de verdachte vrouw]:
- dat het Gerecht het ten laste gelegde fiscale delict (medeplegen van opzettelijk onjuiste aangiften inkomstenbelasting en omzetbelasting over 2010, 2014, en 2017) bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met een proeftijd van 3 jaren.
Ten aanzien van [de verdachte man]:
- dat het Gerecht het ten laste gelegde fiscale delict (medeplegen van opzettelijk onjuiste aangiften inkomstenbelasting over 2010, 2014, en 2017) bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met een proeftijd van 3 jaren.
De raadsvrouw heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging van de verdachten, dan wel dat de verdachten zullen worden vrijgesproken van het ten laste gelegde; ten slotte heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.

Tenlastelegging

Aan de verdachten is – na een toegelaten wijziging – ten laste gelegd:
dat
hij/zij op of omstreeks de periode 1-1-2010 tot en met 28-09-2018 te Curaçao,
tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(s), als bedoeld in de Algemene landsverordening Landsbelastingen, te weten de aangifte(s) inkomstenbelasting en omzetbelasting over de jaren 2010, 2014 en 2017 ten name van verdachte en/of
zijn/haar partner,
onjuist en/of onvolledig binnen de door of namens de Inspecteur der Belastingen te Curaçao, gestelde termijn heeft/hebben gedaan, en/althans heeft/hebben doen en/of laten doen door (een) ander(en),
bestaande die onjuistheid en/of die onvolledigheid hierin dat verdachte en/of
zijn/haar mededader(s) toen en aldaar in voornoemde aangifte(s) (telkens) in strijd met de waarheid hebben vermeld en/of hebben laten vermelden dat verdachte lagere inkomsten/omzet heeft genoten dan door verdachte in werkelijkheid is genoten (leidend tot een belastingnadeel van respectievelijk
ANGIB 55.479,-, 63.221,- en 83.758,- en OB 12.000-, 12.000,- en 12.000,-), en/of door die/een ander(en) doen of laten opgeven en/of vermelden,
terwijl dat feit er toe heeft gestrekt, dat te weinig belasting werd geheven;

Formele voorvragen

De verdediging voert aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachten, vanwege schending van de redelijke termijn, schending van het vertrouwensbeginsel, handelen in strijd met het eigen beleid, en tenslotte wegens schending van het
ne bis in idembeginsel wat inhoudt dat niemand tweemaal voor eenzelfde feit mag worden berecht of bestraft.
Het gerecht komt tot de volgende beoordeling.
Redelijke termijn
Het gerecht stelt voorop dat de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie als reactie op de onderhavige beperkte overschrijding van de redelijke termijn niet in verhouding staat tot de aard en de ernst van het vormverzuim en het door de verdachte als gevolg daarvan geleden nadeel.
In ECLI:NL:HR:2008:BD2578 overweegt de Hoge Raad dat als hij tot de bevinding komt dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, dit niet leidt tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen (rov 3.5.1). Het gerecht heeft geen reden om daar in dit geval anders over te oordelen. In zoverre faalt het verweer.
Opgewekt vertrouwen
De officier van justitie heeft op 2 februari 2023 aan de verdediging het volgende laten weten:
“(…) Gezien het voorlopige standpunt van de Minister van Financiën dat de aanslagen van 2017 niet meer geïnd zullen worden, heeft het OM besloten om zaken waarbij de benadeling van de staat een rol speelt (voorlopig) niet te vervolgen. Bij ongewijzigde omstandigheden zal het OM dan vragen om zijn niet-ontvankelijkheid dan wel dat het feit niet bewezen is.
We verwachten binnen afzienbare tijd een definitief standpunt van de minister. Daarna zal het OM een definitief standpunt innemen. (…)”
Dit bericht volgt op een recent bericht in een lokaal dagblad en op de
Facebook-pagina van de Minister van Financiën, waarin hij stelt dat belastingschulden over de jaren 2017 en eerder niet meer zullen worden ingevorderd.
Volgens de verdediging heeft de officier van justitie met de geciteerde e-mail (en met zijn nadere precisering per e-mail van 3 februari) bij de verdachten het vertrouwen gewekt dat de officier van justitie hen niet verder zal vervolgen. De officier van justitie moet dan ook woord houden en requireren tot zijn eigen niet-ontvankelijkheid dan wel tot vrijspraak, aldus de verdediging.
Onder het vertrouwensbeginsel wordt verstaan dat door de overheid opgewekte verwachtingen in redelijkheid moeten worden gehonoreerd, tenzij zwaarwichtige belangen zich daartegen verzetten.
Het gerecht stelt om te beginnen vast dat ten tijde van de mededeling van de Minister van Financiën en de e-mail van de officier van justitie, de vervolging van de verdachte al een aanvang had genomen. Het werd de verdediging dan ook niet toegestaan om dit verweer op de terechtzitting van 17 maart 2023 preliminair te voeren (want tardief, vgl. 316 lid 1 Sv). Daarnaast valt op dat de e-mail van de officier van justitie een voorlopig karakter heeft. Er zou zijn besloten om ‘voorlopig’ niet te vervolgen, en er wordt op korte termijn een definitief OM-standpunt aangekondigd. Dit past bij het karakter van de mededeling van de Minister van Financiën die voor velen als donderslag bij heldere hemel kwam; ten tijde van de terechtzitting zochten veel praktijkbeoefenaren nog naar het antwoord op de vraag wat de praktische gevolgen van die mededeling zijn, onder meer voor lopende bezwaar- en beroepsprocedures. Ten slotte spreekt de mededeling van de Minister van Financiën slechts over de invordering van bestaande belastingschulden; de mededeling houdt geen andere visie van de wetgever op de strafwaardigheid van gedragingen in.
Gelet op het tijdstip waarop de e-mail is verzonden – geruime tijd na aanvang van de vervolging van de verdachte, de bewoordingen van de e-mail van de officier van justitie die een ‘slag om de arm’ houdt, de inhoud van de mededeling van de Minister, en de zweem van onduidelijkheid voor de praktijk waarmee de mededeling is omgeven, komt het gerecht in de eerste plaats tot de slotsom dat geen sprake is van gewekte verwachtingen die zo concreet zijn dat zij moeten worden gehonoreerd. Daarnaast zijn er zwaarwegende belangen die zich in dit geval en op dit moment verzetten tegen honorering van het beroep op het vertrouwensbeginsel en vergaande consequentie die de verdediging daaraan verbonden wil zien.
Aanmeldings-, Transactie- en Vervolgingsrichtlijnen voor fiscale delicten en douanedelicten
Het vervolgingsbeleid van het openbaar ministerie ten aanzien van fiscale delicten is vastgelegd in de Aanmeldings-, Transactie- en Vervolgingsrichtlijnen voor fiscale delicten en douanedelicten 2019. Anders dan de verdediging leest het gerecht in deze ATV-richtlijnen geen beletsel voor strafrechtelijke vervolging als er in een specifiek geval bestuurlijke boeten zijn opgelegd. Van vervolging in strijd met richtlijnen van het openbaar ministerie, wat wegens strijd met het vertrouwensbeginsel tot niet-ontvankelijkheid zou moeten leiden, is dan ook geen sprake.
Ne bis in idem
Het
ne bis in idem-beginsel is een algemeen aanvaard uitgangspunt voor een behoorlijke strafrechtspleging en een waarborg tegen meervoudige vervolging en aansprakelijkstelling voor hetzelfde feit.
In dit geval is sprake van strafvervolging van de verdachten, en daarnaast zijn aan de verdachten fiscale vergrijpboeten opgelegd. Deze boeten zijn punitief van aard. De verdediging betoogt dan ook dat sprake is van schending van het
ne bis in idem-beginsel. Verwijzend naar jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (ECLI:CE:ECHR:2016:1115) wordt erkend dat samenloop van strafrechtelijke vervolging met bestuurlijke boeten onder omstandigheden mogelijk is, maar niet in dit geval omdat het daarvoor noodzakelijke voldoende nauwe verband, zowel inhoudelijk als in de tijd, ontbreekt.
Het gerecht komt evenwel tot een andere beoordeling en ziet wel voldoende nauw verband in de hiervoor vermelde zin. Inhoudelijk is sprake van een nauwe verwevenheid tussen de fiscale en de strafrechtelijke procedure doordat één (voor-) onderzoek wordt verricht naar de feiten: het onderzoek dat is uitgevoerd door de Stichting Belastingaccountantsbureau (SBAB), Team Inlichtingen en Opsporing (TIO) - onderdeel van de belastingdienst te Curaçao. De samenhang komt ook in de wetgeving tot uitdrukking: artikel 27 van de Algemene Landsverordening Landsbelastingen voorkomt cumulatie van fiscale boeten en strafrechtelijke sancties. De fiscale procedure bevat weliswaar ook een punitief element maar is in hoofdzaak gericht op vaststelling van de omvang van de materieel verschuldigde belasting. Daarin verschilt de fiscale procedure van de strafrechtelijke, die is gericht op vergelding en preventie. Ten slotte wordt overwogen dat de fiscale en de strafrechtelijke procedure min of meer synchroon en in ieder geval niet volgtijdelijk worden doorlopen. Het gerecht overweegt dat de beide procedures een coherent geheel vormen, voorzienbaar en proportioneel zijn, en dat de dubbele vervolging daarom in dit geval geen schending van het
ne bis in idem-beginsel oplevert.
Conclusie
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak

Bij de beoordeling van de tenlastelegging neemt het gerecht de volgende feiten en omstandigheden tot uitgangspunt.
De aangiften inkomstenbelasting
Over het belastingjaar 2010 is aan [de verdachte vrouw] een aangiftebiljet voor de inkomstenbelasting en premie AOV/AWW en AVBZ 2010 uitgereikt. Zij heeft dit biljet ingediend en ondertekend en daarin een belastbaar inkomen verantwoord van ANG 1.726. Het biljet is niet medeondertekend door [de verdachte man]. In het aangifteformulier zijn ook geen inkomensbestanddelen van hem vermeld.
Over het belastingjaar 2014 is een aangiftebiljet voor de inkomstenbelasting en premie AOV/AWW/AVBZ en BVZ uitgereikt aan [de verdachte man]. Het biljet is ingevuld en ondertekend door de verdachte [man en vrouw], en vermeldt een belastbaar inkomen van ANG 134.829 voor [de verdachte man] en een van ANG 16.095 voor [de verdachte vrouw].
Over het jaar 2017 is aan [de verdachte man] een aangiftebiljet voor de inkomstenbelasting en premie AOV/AWW/AVBZ en BVZ uitgereikt. De verdachte [man en vrouw] hebben dit biljet ondertekend en daarin belastbare inkomens verantwoord van
nihil([de verdachte man]) respectievelijk ANG 10.140 ([de verdachte vrouw]
).
De aangiften omzetbelasting
Op naam van [de verdachte vrouw] gestelde aangiften voor de omzetbelasting over de jaren 2010 en 2017 bevinden zich niet in het dossier. In een ambtsedige verklaring stelt de inspecteur der belastingen mr. [X] dat deze wel zijn uitgereikt en van [de verdachte vrouw] ondertekend terugontvangen, met daarin een aangegeven omzet van ANG 33.500 (2010) respectievelijk ANG 53.834 (2017).
Over het jaar 2014 is door [de verdachte vrouw] aangifte gedaan voor de omzetbelasting 2014 en is een bedrag van ANG 43.000 aan leveringen en diensten verantwoord, wat bij een tarief van 9% leidt tot een te betalen belasting ANG 3.870.
Alle omzet die in dit verband is verantwoord, houdt verband met de verkoop van vuurwerk.
Afwijkingen van de aangiften en nadien binnengekomen informatie
Door de officier van justitie wordt aangevoerd dat [de verdachte vrouw] de navolgende inkomensbestanddelen ten onrechte niet in haar aangiften inkomstenbelasting heeft verantwoord.
[De verdachte vrouw] zou te weinig winst uit de door haar gedreven handel in vuurwerk hebben aangegeven. Op basis van de door haar in haar aangiften voor de omzetbelasting gerapporteerde omzet, een gesteld brutowinstpercentage van 220%, en een gestelde kostenpost (loonkosten) zou haar winst uit onderneming in werkelijkheid ANG 20.806 (2010), ANG 27.338 (2014), ANG 34.760 (2017) hoger zijn dan aangegeven.
Daarnaast zou [de verdachte vrouw] uitdelingen hebben ontvangen van [een] NV (2010: ANG 19.621) en [een SPF] (2014: ANG 7.638). De inspecteur der belastingen heeft deze correctie blijkens het overzichtsproces-verbaal als volgt onderbouwd:
“(…) Ik heb op 10 april 2019 twee onderzoeken aangekondigd, namelijk bij […] BV en [een SPF]. Uit deze onderzoeken zijn de volgende feiten gebleken, die erop wijzen dat belastingplichtige meerdere bronnen van inkomen heeft dan wat in de aangifte IB is aangegeven.
[De verdachte vrouw] is directeur van […] BV. (…) Tijdens het onderzoek bij […] NV heb ik geconstateerd […] BV minder omzet heeft aangegeven dan wat daadwerkelijk is gegenereerd. Naar aanleiding hiervan is besloten dat de meer omzet als uitdeling aan de digra van […] BV [de verdachte vrouw] aangemerkt moet worden. (…) Tijdens het onderzoek bij de SPF heb ik geconstateerd dat belastingplichtige de volgende bedragen aan uitkering heeft verkregen (…)”
Het gerecht merkt op dat de onderzoeksrapporten met daarin bevindingen die aanleiding hebben gegeven tot de gevolgtrekking dat een uitdeling heeft plaatsgevonden en een uitkering is verstrekt, niet zijn overgelegd - dus dat een feitelijke onderbouwing voor de hiervoor vermelde afwijkingen van de aangifte ontbreekt.
Verder zou [de verdachte vrouw] als directeur-groot aandeelhouder bij […] BV over 2017 een ‘gebruikelijk loon’ behoren aan te geven van ANG 50.000.
Ten slotte zijn de netto huuropbrengsten die de verdachten in hun aangiften hebben verantwoord, gecorrigeerd met ANG 87.470 (2010), ANG 98.780 (2014), en ANG 98.780 (2017).
Na het opleggen van (primitieve, alsmede de navorderings- en naheffings-) aanslagen is bij de belastingdienst en het openbaar ministerie de navolgende nadere informatie over [de verdachte vrouw] binnengekomen:
- Uit informatie van de Finance Intelligence Unit bekend blijkt dat grote contante geldstortingen op bankrekeningen van [de verdachte vrouw] hebben plaatsgevonden.
- Ook is bij de belastingdienst bekend geworden dat [de verdachte vrouw] jaarlijks in december een handel in kerstbomen drijft waarvan de inkomsten niet in haar belastingaangiften zijn verantwoord.
- Een voormalig personeelslid van [de verdachte vrouw] heeft in 2019 als getuige verklaard dat [de verdachte vrouw] ‘weliswaar al een aantal jaren niet meer de eigenaar is maar wel de dienst uitmaakt en vermoedelijk de leidinggevende is’ binnen het restaurant ‘[naam restaurant]’ te Punda.
Ten laste gelegde belastingnadeel
In het overzichtsproces-verbaal wordt het belastingnadeel voor de inkomstenbelasting over de hiervoor beschreven correcties (meeropbrengst vuurwerkverkopen, gebruikelijk loon, uitdelingen […] NV en SPF, huuropbrengsten) over de jaren 2010, 2014, en 2017 becijferd op respectievelijk ANG 30.479, ANG 38.221, en ANG 58.758. Het nadeel voor de omzetbelasting
(mede berekend over een voordeel uit aanmerkelijk belang en het gebruikelijk loon) over de genoemde jaren is gesteld op ANG 6.394, ANG 8.026, en ANG 16.620.
Na een toegelaten wijziging van de tenlastelegging is het nadeel voor de inkomstenbelasting voor ieder jaar verhoogd met ANG 25.000 wegens de veronderstelde onttrekkingen aan het ‘[naam restaurant]’ restaurant.
Voor de omzetbelasting bestaat het nadeel uitsluitend nog uit de belasting verschuldigd over theoretische omzet van ‘[naam restaurant].’ Die omzet is voor ieder jaar begroot op ANG 240.000, het belastingnadeel voor ieder jaar (kennelijk uitgaande van een tarief van 5%) op ANG 12.000.
Het debat op de terechtzitting
Tijdens de terechtzitting op 16 januari 2023 heeft [de verdachte vrouw] weersproken dat zij na 2012 of 2014 nog inkomsten uit het restaurant ‘[naam restaurant]’ heeft genoten. Wel heeft zij het Chinese echtpaar dat het restaurant heeft overgenomen nog enige tijd geholpen met het doen van inkomen en met vertaalwerk. Voor de contante stortingen heeft [de verdachte vrouw] een verklaring gegeven: de gestorte bedragen waren afkomstig een (hypothecaire) lening bij de financiële instelling BDC. Storting op haar MCB-rekening had tot doel om met een MCB-creditcard bouwmaterialen aan te schaffen (en zodoende ‘miles’ te sparen). Het brutowinstpercentage op vuurwerkverkopen zou niet op 220% maar voor een kleinhandelaar zoals de verdachte op 25% a 28% liggen. Bovendien zou er nog rekening moeten worden gehouden met diverse kostenposten waaronder transport en de huur voor de tent en de container.
De officier van justitie heeft desgevraagd aangegeven dat het dossier geen onderbouwing bevat van de het gestelde brutowinstpercentage van 220% op de verkoop van vuurwerk door [de verdachte vrouw]. Verder heeft de officier van justitie verzocht om aanhouding van de zaak om nader onderzoek te kunnen doen naar de gestelde herkomst van gelden die contant op een bankrekening van [de verdachte vrouw] zijn gestort, en naar de winsten die [de verdachte vrouw] moet hebben behaald met de verkoop van kerstbomen.
Het verzoek om aanhouding van de zaak is ingewilligd. Ter terechtzitting is de afspraak gemaakt dat de officier van justitie binnen twee weken na ontvangst van het proces-verbaal van de terechtzitting per brief zijn onderzoeksvragen aan de raadsvrouw zou toezenden. De raadsvrouw zou vervolgens twee weken de tijd krijgen om de gevraagde informatie te leveren. Dat zou voldoende tijd opleveren voor de officier van justitie om de nieuwe informatie te (laten) analyseren en daarover een standpunt in te nemen op de terechtzitting van 17 maart 2023.
Beoordeling door het gerecht
Bij de beoordeling van hetgeen de verdachte ten laste is gelegd stelt het gerecht voorop dat op de officier van justitie de bewijslast rust dat in de belastingaangiften verantwoorde inkomsten en omzet lager zijn dan de daadwerkelijk genoten inkomsten en de daadwerkelijk gerealiseerde omzet. Het is ook de inspecteur die het bewijsrisico draagt dat en hoeveel belastingnadeel daardoor is geleden.
Door de officier van justitie is aangevoerd dat [de verdachte vrouw] substantiële inkomsten heeft genoten door het restaurant ‘[naam restaurant]’ te Punda feitelijk te exploiteren. Dat standpunt vindt steun in een getuigenverklaring en in omvangrijke stortingen van contante geldbedragen op een bankrekening van [de verdachte vrouw], aldus de officier van justitie.
De verdediging heeft de stelling van de officier van justitie op de terechtzitting van 16 januari 2023 gemotiveerd weersproken. Daar is uitleg gegeven over de werkzaamheden die [de verdachte vrouw] heeft verricht ten behoeve van het restaurant, en is de herkomst van de gelden die contant op haar rekening zijn gestort verklaard. Die uitleg en die verklaring houden een alternatieve lezing van de gebeurtenissen in, die niet op voorhand als onaannemelijk terzijde kan worden geschoven, maar die aan een bewezenverklaring in de weg staat.
Resultaten van het door de officier van justitie gewenste nadere onderzoek hadden de door [de verdachte vrouw] gegeven alternatieve lezing van de gebeurtenissen kunnen bevestigen of ontkrachten. De officier van justitie is daartoe dan ook door het gerecht in de gelegenheid gesteld; op de terechtzitting van 16 januari 2023 was het onderzoek om die reden en op zijn verzoek geschorst. Dat nadere recherchewerk is echter om onopgehelderde redenen niet uitgevoerd. De officier van justitie heeft de vragen die waren gerezen tijdens de terechtzitting van 16 januari 2023 niet – conform afspraak – per brief toegezonden aan de verdediging.
Ondertussen ontbeert het dossier feitelijke informatie over ‘[naam restaurant].’ Openingstijden, het aantal tafels, inkoopgegevens, bezettingsgegevens, rechtsvorm, het antwoord op de vraag voor wiens rekening dit restaurant wordt gedreven: het dossier zwijgt hierover. Aan de opbrengstberekening ligt een volledig theoretische berekening ten grondslag, in plaats van een berekening die in belangrijke mate steunt op feitelijke waarnemingen. Dat het onderzoek van de belastingdienst kennelijk beperkt van omvang is geweest, moge blijken uit deze passage in AH-05: ‘
Tot op heden hangt overigens het naambord [naam restaurant] op de gevel van het gebouw te [adres]. Ook treft u actueel op het internet ruimschoots verwijzingen naar [naam restaurant] te [adres] te Curaçao.’ Een daadwerkelijke controle van en bij deze onderneming heeft kennelijk niet plaatsgevonden, en de verdachte is hierover nooit tijdens een verhoor ondervraagd.
De niet op voorhand onaannemelijke alternatieve lezing van de gebeurtenissen zoals die door de verdachte is gegeven, zorgt voor twijfel aan de juistheid van de stelling van de officier van justitie dat [de verdachte vrouw] substantiële inkomsten heeft genoten uit het restaurant ‘[naam restaurant]’ te Punda.
Daarnaast bevat het dossier onvoldoende steun voor de opvatting dat het restaurant voor rekening van [de verdachte vrouw] wordt gedreven, zodat niet buiten twijfel kan worden vastgesteld dat zij in dit verband als belastingplichtige voor de omzetbelasting moet worden beschouwd.
Verder voert de officier van justitie aan dat [de verdachte vrouw] een te laag bedrag aan inkomsten uit de handel in vuurwerk heeft verantwoord. Dit standpunt steunt op de aanname dat met de handel in vuurwerk zoals de verdachte die drijft, een brutowinstpercentage op de verkoop van 220% gebruikelijk is. Ook deze winstcorrectie is gemotiveerd betwist door [de verdachte vrouw], en namens de verdachte door belastingadviseur R. Palm in zijn brief van 15 november 2021. Nu de officier van justitie zijn stelling tegenover deze betwisting niet nader heeft gemotiveerd, kan ook de juistheid van deze winstcorrectie worden betwijfeld.
Ten aanzien van de winst die [de verdachte vrouw] zou hebben behaald met de verkoop van kerstbomen, ontbreekt cijfermatige informatie. Het aangekondigde nadere onderzoek naar de omvang hiervan is niet uitgevoerd. Er kan daarom niet worden vastgesteld dat en in hoeverre het niet vermelden van dit inkomensbestanddeel tot enig belastingnadeel heeft geleid.
Voor de overige correcties op aangiften (uitdelingen en verstrekkingen, gebruikelijk loon, netto huuropbrengsten) geldt dat deze namens de verdachte gemotiveerd zijn betwist in de eerder aangehaalde brief van belastingadviseur R. Palm. In deze brief wordt betoogd dat de aangebrachte correcties op de ingediende aangiften grotendeels onterecht zijn – de correcties zijn slechts terecht voor zover die zien op de huur van twee appartementen die niet in de aangiften stonden vermeld.
Het openbaar ministerie heeft als zijn standpunt hiertegen ingebracht een elftal uitspraken van de inspecteur de belastingen op bezwaren tegen de aan de verdachten opgelegde aanslagen inkomstenbelasting 2011 tot en met 2017.
Het gerecht overweegt ten aanzien van de overige correcties op de aangiften dat de overgelegde uitspraken op bezwaar wel standpunten inhouden maar onvoldoende feiten en omstandigheden bevatten (die men wel aantreft in bij voorbeeld controlerapporten met concrete bevindingen, in getuigenverklaringen, of in primaire bescheiden) om de gemotiveerde betwisting door de verdachten terzijde te kunnen stellen.
Meer in het algemeen valt op dat de verdachten in het vooronderzoek slechts éénmaal zijn verhoord, in oktober 2019. Het had voor de hand gelegen om hen tijdens een of meerdere latere verhoren nogmaals te confronteren met de vragen waarop zij in hun eerste verhoor het antwoord niet wisten of hebben gezwegen. Pas tijdens de terechtzitting in 2023 hebben de verdachten de mogelijkheid gekregen om inhoudelijk op de beschuldigingen te reageren. Dat illustreert dat het onderzoek naar de feiten zowel in het vooronderzoek als tijdens de behandeling ter terechtzitting (vgl. de reden voor schorsing van het onderzoek op 16 januari 2023) onvoldoende aandacht heeft gekregen.
De slotsom is dat het gerecht uit het onderzoek op de terechtzitting niet door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen dat de verdachten het ten laste gelegde hebben begaan. Dat er mogelijk op goede gronden is afgeweken van de door de verdachten ingediende aangiften inkomstenbelasting verandert daaraan niets. In deze procedure is immers niet komen vast te staan dat de inkomensbestanddelen die terecht zijn gecorrigeerd, met opzet niet in de belastingaangiften zijn verantwoord.
De verdachten zullen daarom van de gehele tenlastelegging worden vrijgesproken.
BESLISSING
Het gerecht:
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachten ten laste is gelegd en spreekt hen daarvan vrij;
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. J. Snitker, bijgestaan door mr. T.M.A.D. de Lanoy (zittingsgriffier), en op 4 april 2023 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.
De zittingsgriffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
uitspraakgriffier: