In deze zaak vordert eiseres de opheffing van beslagen die meer dan twintig jaar geleden zijn gelegd op onroerende zaken die behoren tot de onverdeelde nalatenschap van haar overleden vader. De beslagen zijn gelegd door Centrum en KTC ten laste van de (inmiddels overleden) broer van eiseres, die ook gerechtigd was in de nalatenschap. Het gerecht oordeelt dat de handhaving van de beslagen voor de beslagleggers geen doel meer kan dienen, aangezien de nalatenschap inmiddels is verdeeld en de beslagen niet meer kunnen leiden tot verhaal van de vorderingen van Centrum en KTC.
Het procesverloop omvat verzoekschriften en een mondelinge behandeling, waarbij eiseres stelt dat Centrum en KTC geen belang meer hebben bij de beslagen. De gedaagden betwisten dit en stellen dat de verjaring van hun vorderingen niet is voltooid. Het gerecht oordeelt echter dat de beslagen niet meer kunnen dienen voor verhaal van de vorderingen, omdat de percelen inmiddels aan andere deelgenoten zijn toegedeeld.
Het gerecht beslist dat de beslagen moeten worden opgeheven en veroordeelt Centrum en KTC tot opheffing van de beslagen op straffe van een dwangsom. Tevens worden de proceskosten aan de zijde van eiseres vergoed. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en de gedaagden worden in de proceskosten veroordeeld.