ECLI:NL:OGEAC:2023:301

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
18 september 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
CUR202302492
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietig ontslag op staande voet en ontbinding arbeidsovereenkomst met vergoeding

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 18 september 2023 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijke kwestie tussen [verzoekster] en STUDIO ACHT - CARIBBEAN ARCHITECTS B.V. [verzoekster] was sinds 29 juli 2015 in dienst bij S8 als Assistent Office Manager en werd op 19 juni 2023 op staande voet ontslagen. De reden voor het ontslag was het weigeren van opgedragen werkzaamheden en ongepast gedrag. [verzoekster] heeft het ontslag betwist en verzocht om het ontslag nietig te verklaren en om doorbetaling van haar loon en vergoeding voor ingehouden vakantiedagen.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet nietig is, omdat de redenen die door S8 zijn aangevoerd niet voldoende waren om te spreken van een dringende reden. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de weigering van [verzoekster] om lege flessen met kraanwater te vullen niet als werkweigering kan worden aangemerkt, aangezien dit niet tot haar takenpakket behoorde en er geen zwaarwegende gevolgen voor de bedrijfsvoering waren. Het Gerecht heeft S8 veroordeeld tot doorbetaling van het loon van [verzoekster] vanaf juli 2023 en tot betaling van 12,5 ingehouden vakantiedagen.

Daarnaast heeft S8 een voorwaardelijk zelfstandig verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, voor het geval het ontslag op staande voet nietig zou worden verklaard. Het Gerecht heeft geoordeeld dat er sprake was van veranderingen in de omstandigheden die een ontbinding rechtvaardigen, en heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden met toekenning van een billijke vergoeding van NAf 40.000 aan [verzoekster]. De proceskosten zijn voor S8.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202302492
Beschikking van 18 september 2023
in de zaak van
[VERZOEKSTER],wonende in Curaçao,
verzoekster,
gemachtigde: mr. J.A.M. Laclé-Jansen,
tegen
de besloten vennootschap STUDIO ACHT - CARIBBEAN ARCHITECTS B.V.,
gevestigd in Curaçao,
verweerster,
gemachtigde: mr. S.I. Da Costa Gomez.
Partijen worden hierna [verzoekster] en S8 genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 9 augustus 2023,
  • het verweerschrift inhoudende een voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek,
  • de mondelinge behandeling gehouden op 28 augustus 2023,
  • de pleitnotities.
1.2.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1. [
verzoekster], thans 51 jaar oud, is sinds 29 juli 2015 in dienst van S8, laatstelijk op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, in de functie van “Assistent Office Manager” en tegen een bruto maandsalaris van NAf 3.000.
2.2. [
verzoekster] is, naar aanleiding van haar handelen op 16 juni 2023, bij brief van 19 juni 2023 op staande voet ontslagen. In de brief, ondertekend door de Directeur van S8 (hierna: de Directeur), staat over de reden van ontslag het volgende:
“Maandagochtend heeft ondergetekende in de hoedanigheid als werkgever u als werknemer
‘Op staande voet ontslagen’.
De reden hiervoor is het weigeren van opgedragen werkzaamheden, waar ik u meerdere keren op gewezen heb, in combinatie met ongepast gedrag in de organisatie tegen mij als leidinggevende, zoals mondeling reeds toegelicht.”
2.3.
Bij brief van 27 juni 2023 heeft [verzoekster] de nietigheid van het door S8 gegeven ontslag op staande voet ingeroepen. In dit schrijven werd door [verzoekster] tevens een voorstel gedaan aan S8 voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden.
2.4.
S8 heeft per e-mail van 5 juli 2023 daarop gereageerd door te persisteren bij het ontslag op staande voet, maar heeft te kennen gegeven bereid te zijn om de overeenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen, mits [verzoekster] met een
“bijstelling”van haar aanbod zou komen.
2.5.
Het salaris van de maand juni 2023 is volledig aan [verzoekster] uitbetaald. [verzoekster] heeft per juli 2023 geen salaris ontvangen.
2.6.
Per e-mail van 21 juli 2023 heeft [verzoekster] wederom de nietigheid van het ontslag op staande voet ingeroepen en te kennen gegeven dat zij zich beschikbaar houdt voor het verrichten van haar werkzaamheden. Voorts heeft [verzoekster] zich bereid verklaard om in onderhandeling te treden met S8 ten behoeve van een minnelijke regeling, en heeft S8 verzocht om met een tegenbod te komen.
2.7.
S8 volhardt in het door haar gegeven ontslag.

3.Het verzoek en het voorwaardelijk zelfstandig verzoek

Het verzoek

3.1. [
verzoekster] verzoekt het gerecht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, samengevat:
I. voor recht te verklaren dat het aan haar door S8 gegeven ontslag op staande voet nietig is;
II. S8 te veroordelen tot doorbetaling van het loon, te vermeerderen met de vertragingsrente ex. art. 7A:1614q BW en de wettelijke rente;
III. S8 te veroordelen tot betaling van de eenzijdig ingehouden vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke rente;
IV. S8 te veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
3.2. [
verzoekster] legt aan het verzoek ten grondslag dat er geen sprake is van een dringende reden voor het aan haar gegeven ontslag op staande voet, dan wel dat het ontslag niet onverwijld aan haar is medegedeeld. Voorts heeft S8 eenzijdig, zonder instemming of overleg, vakantiedagen van [verzoekster] ingehouden.
3.3.
S8 heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
Het voorwaardelijk zelfstandig verzoek
3.4.
S8 verzoekt het gerecht de arbeidsovereenkomst tussen partijen, voor het geval dat in rechte vast komt te staan dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet door het op 19 juni 2023 gegeven ontslag op staande voet is beëindigd, per direct te ontbinden, zonder toekenning van een vergoeding aan [verzoekster].
3.5.
S8 legt aan het verzoek ten grondslag dat er sprake is van gewichtige redenen, bestaande uit veranderingen in de omstandigheden welke van dien aard zijn dat de dienstbetrekking billijkheidshalve dadelijk behoort te eindigen. S8 stelt in dit verband dat [verzoekster] er in januari 2023 achter is gekomen dat bij onderhandelingen met betrekking tot de overname van S8 beëindiging van de arbeidsrelatie met [verzoekster] ter sprake is gekomen, en dat [verzoekster] sindsdien “met de spreekwoordelijke bril van wantrouwen rondloopt.”
3.6. [
verzoekster] betwist de aan het ontbindingsverzoek ten grondslag gelegde stellingen, en verzoekt het gerecht, ingeval het verzoek wordt toegewezen, aan haar een vergoeding van NAf 71.280 en de naar rato opgebouwde vakantiedagen toe te kennen.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Inzake het verzoek van [verzoekster]
Het ontslag op staande voet is nietig
4.1.
In deze zaak is eerst aan de orde de vraag of het ontslag op staande voet al dan niet terecht is gegeven. Beoordeeld moet worden of de handelingen en gedragingen van [verzoekster] zodanig ernstig zijn geweest, dat gesproken moet worden van een dringende reden voor ontslag.
4.2.
Een ontslag op staande voet is een uiterst middel dat slechts mag worden gegeven als van de werkgever op grond van een dringende reden niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met de betreffende werknemer nog langer te laten voortduren. In artikel 7A: 1615p lid 1 BW is bepaald dat voor de werkgever als dringende redenen worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Een dringende reden kan bijvoorbeeld zijn dat de werknemer hardnekkig weigert te voldoen aan een redelijk bevel of opdracht van de werkgever.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak moet het gerecht bij de beoordeling van de rechtvaardigheid van een ontslag op staande voet alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking nemen. Het gaat daarbij om de aard en ernst van de dringende reden die de werkgever aanleiding tot het ontslag gaf en om de persoonlijke omstandigheden van de werknemer.
4.4.
Volgens de ontslagbrief is [verzoekster] ontslagen omdat zij (1) heeft geweigerd opgedragen werkzaamheden te verrichten, waar meerdere keren op is gewezen, in combinatie met (2) ongepast gedrag in de organisatie tegen haar leidinggevende.
Ter onderbouwing van haar stellingen heeft S8 verwezen naar overgelegde videobeelden van het gebeurde op 16 juni 2023. Verder heeft de Directeur ter zitting verklaard dat hij [verzoekster] op 16 juni 2023 bij het verlaten van het kantoor heeft opgedragen om een aantal lege flessen met kraanwater te vullen. Daarop reageerde [verzoekster] met “Wie, ik?, waarop de Directeur zei: “Ja, jij.” [verzoekster] kaartte vervolgens aan dat er nog geen filter is aangebracht, waarop de Directeur te kennen heeft gegeven dat dit voor hem geen issue is, evenmin als dat het voor iemand anders is geweest. De Directeur heeft daarbij benadrukt dat de voornaamste reden om tot het ontslag op staande voet te besluiten is geweest de manier waarop [verzoekster] tegen hem sprak.
4.5. [
verzoekster] betwist dat de gedragingen die haar worden verweten een dringende reden voor ontslag opleveren. [verzoekster] ontkent niet dat zij heeft geweigerd om de flessen met kraanwater te vullen, maar stelt dat zij dit met goede reden heeft geweigerd, nu het kraanwater troebel en verkleurd is. [verzoekster] heeft de Directeur daarvan eerder op de hoogte gesteld, waarop de Directeur heeft toegezegd dat een collega voor een nieuwe filter zou zorgen. De nieuwe filter is echter tot op heden niet aangebracht. Volgens [verzoekster] is het drinken van dit kraanwater schadelijk voor de gezondheid en is het ook onverantwoord om dit water aan haar medecollega’s en klanten van S8 aan te bieden. Haar redenen om de lege flessen niet met kraanwater te vullen, heeft zij op dat moment toegelicht aan de Directeur. Daarnaast stelt [verzoekster] dat zij op de dag van het incident omstreeks 16:15 uur voor het eerst de opdracht heeft gekregen om de lege flessen te vullen, zodat geen sprake is van hardnekkige weigering van de opdracht.
4.6.
Vast staat dat de Directeur [verzoekster] heeft opgedragen om lege flessen met kraanwater te vullen en dat [verzoekster] aan die opdracht geen gevolg heeft gegeven. Dat [verzoekster] zich daarbij ongepast gedroeg, is evenwel niet vast komen te staan. De enkele stelling van S8 is door [verzoekster] gemotiveerd weersproken. S8 heeft die stelling vervolgens niet nader onderbouwd. Uit de door S8 overgelegde videobeelden, zonder audio, valt in het geheel niet af te leiden dat [verzoekster] enig ongepast gedrag heeft vertoond, althans welk gedrag precies ongepast zou zijn. Dat leidt ertoe dat de te beantwoorden vraag is of het geen gevolg geven aan de opdracht om lege flessen met kraanwater te vullen werkweigering is, zoals door S8 gesteld, en een dringende reden in vorenbedoelde zin oplevert. Het gerecht beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende. Vast staat dat het tot [verzoekster]’ takenpakket hoorde om inkopen te doen voor kantoor, zoals koffie, en tot voor kort, flessen bronwater. Vast is ook komen te staan dat de Directeur op 16 juni 2023 voor het eerst aan [verzoekster] heeft opgedragen om lege flessen met kraanwater te vullen. Desgevraagd heeft de Directeur ter zitting verklaard dat hij het tot die tijd zelf deed, dan wel aan de schoonmaakster opdroeg. Het gaat dan ook om, anders dan in de ontslagbrief is vermeld, een eenmalige weigering om een handeling verrichten, die tot op dat moment niet tot de werkzaamheden van [verzoekster] behoorde. De weigering deze handeling te verrichten, heeft bovendien geen zwaarwegende of negatieve gevolgen voor de bedrijfsvoering van S8, terwijl een ontslag op staande voet ernstige (financiële) gevolgen heeft voor [verzoekster]. Al met al had het, gelet op de onbenulligheid van de opdracht, de lange staat van dienst en het goed functioneren van [verzoekster], en in aanmerking genomen dat [verzoekster] voor de weigering onderbouwde redenen heeft gegeven, voor de hand dat [verzoekster] eerst zou worden gehoord over het gebeurde, dan wel dat S8 uiteindelijk had volstaan met een andere, minder ingrijpende, maatregel. Voor de starre opstelling waarvoor S8 heeft gekozen, heeft zij geen goede reden kunnen geven.
4.7.
Gezien al het bovenstaande acht het gerecht onvoldoende gronden aanwezig om een ontslag op staande voet te kunnen dragen, zodat geen sprake is van een dringende reden als bedoeld in artikel 7A:1615p lid 1 BW en het gegeven ontslag op staande voet niet in stand kan blijven.
4.8.
Gelet op het voorgaande, behoeven de overige stellingen van partijen geen bespreking.
Het loon moet worden doorbetaald
4.9.
Nu het ontslag op staande voet door het gerecht nietig zal worden verklaard, duurt de arbeidsovereenkomst voort en heeft [verzoekster] recht op loondoorbetaling tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd. Uitgegaan wordt daarbij van het bruto maandsalaris van NAf 3.000 per maand. Het gerecht zal S8 veroordelen tot betaling van het loon van [verzoekster] vanaf juli 2023 tot de dag dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd. De verzochte wettelijke verhoging ex artikel 7A:1614q BW zal worden toegewezen als gevorderd, nu gronden voor matiging zijn gesteld noch gebleken. De wettelijke rente zal, vanaf veertien dagen na betekening van deze beschikking, eveneens worden toegewezen.
Eenzijdig ingehouden vakantiedagen
a. Ingehouden vakantiedagen december - januari
4.10. [
verzoekster] stelt dat S8 de afgelopen vijf jaar telkens in december, eenzijdig en zonder toestemming en/of overleg met haar werknemers, vijf vakantiedagen heeft ingehouden. Voorts heeft S8 in januari 2023, wederom eenzijdig en zonder toestemming en/of overleg met haar werknemers, 2,5 vakantiedagen ingehouden omdat het kantoor na de jaarwisseling vijf dagen langer gesloten is gebleven.
4.11.
S8 verwijst in reactie hierop naar artikel 2, lid 2, van de Vakantieregeling 1949 en stelt verder dat in de maand december een algemene bouwstop geldt, waarin in de bouwsector niet wordt gewerkt. Onder deze omstandigheden heeft S8, een architectenbureau, jaarlijks vijf vakantiedagen in december kunnen vaststellen, zoals zij heeft gedaan, aldus S8.
4.12.
Uitgangspunt is dat de werkgever de vakantie vaststelt en daarbij zoveel mogelijk rekening houdt met de wensen van de werknemer. Ingevolge artikel 2 lid 2 van de Vakantieregeling 1949 kan een werknemer echter worden verplicht om, ook indien ongevraagd verleend, vakantie te nemen. Gedacht kan worden aan gevallen waarin het bedrijfsbelang dit vereist, bijvoorbeeld in geval van een tijdelijke of seizoensgebonden sluiting van de onderneming. Van zo een geval is hier sprake. Bovendien is gesteld noch gebleken dat [verzoekster] gedurende haar dienstverband op enig moment bezwaar heeft gemaakt tegen de in de decembermaanden vastgestelde vakantiedagen. Onder deze omstandigheden en gelet op artikel 2, lid 2, van de Vakantieregeling komt het gerecht tot de conclusie dat [verzoekster] verplicht was de vakantiedagen gedurende de jaarlijkse bouwstop op te nemen.
b. Ingehouden vakantiedagen Covid-periode
4.13. [
verzoekster] stelt verder dat S8 in 2020 en 2021 eenzijdig een totaal van 25 vakantiedagen heeft ingehouden in verband met de Covid-19 pandemie. Volgens [verzoekster] heeft S8 hiertoe besloten zonder overleg te plegen met haar werknemers, en daarbij slechts volstaan met een algemene mededeling aan het personeel per email. [verzoekster] heeft bij e-mail van 20 april 2020 daartegen bezwaar gemaakt.
S8 voert daartegen aan dat zij in verband met de door de overheid ingeroepen Covid-maatregelen zowel in 2020 als in 2021 ruim twee maanden was gesloten. S8 heeft ter zitting verklaard dat haar aanvraag voor de NOW-regeling was afgekeurd, zodat zij geen tegemoetkoming heeft ontvangen van de overheid. Het inhouden van de vakantiedagen was noodzakelijk om het bedrijf overeind te houden, aldus S8.
4.14.
Niet in geschil is dat S8 de vakantiedagen eenzijdig heeft ingehouden, en dat [verzoekster] daartegen bezwaar heeft gemaakt. Het gerecht stelt voorop dat het onder omstandigheden van een werknemer gevergd mag worden om in te stemmen met een door de werkgever opgelegde wijziging in de arbeidsomstandigheden. Ten aanzien van de omstandigheden in deze zaak, hebben partijen evenwel onvoldoende gesteld, dan wel hun stellingen niet nader onderbouwd. Gelet op de specifieke omstandigheden van deze zaak en in aanmerking genomen de bijzondere situatie van de Covid-periode, alsmede dat alternatieve keuzes van S8, zoals
“no work, no pay”wellicht negatiever hadden kunnen uitvallen voor [verzoekster], ziet het gerecht aanleiding om de 25 ingehouden vakantiedagen gedurende de Covid-periode bij helfte voor rekening te laten komen van elk der partijen.
4.15.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van [verzoekster] tot uitbetaling van ingehouden vakantiedagen wordt toegewezen tot een totaal van 12,5 vakantiedagen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.16.
Gesteld noch gebleken is dat daadwerkelijke en in redelijkheid kosten zijn gemaakt, waarvoor de proceskosten niet reeds een vergoeding plegen in te sluiten. De vordering ter zake van de buitengerechtelijke incassokosten zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
4.17.
Omdat S8 in het ongelijk wordt gesteld, wordt zij veroordeeld in de proceskosten. De kosten van [verzoekster] worden tot aan deze uitspraak begroot op NAf 50 aan griffierecht, NAf 466,64 aan explootkosten en NAf 1.500 aan gemachtigdensalaris.
Inzake het voorwaardelijk zelfstandig verzoek van S8
De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden
4.18.
S8 heeft een zelfstandig verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend voor het geval het ontslag op staande voet nietig is. De voorwaarde waaronder het verzoek is ingediend is gelet op het voorgaande vervuld.
4.19.
S8 stelt dat sprake is van veranderingen in de omstandigheden, die van dien aard zijn dat de dienstbetrekking dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. S8 wordt gevolgd in deze stelling. Uit de opmerkingen van de gemachtigde van [verzoekster] ter zitting dat [verzoekster] de gevolgen van een eventuele afwijzing van het voorwaardelijk ontbindingsverzoek vreest, leidt het gerecht af dat ook [verzoekster] geen heil ziet in voortzetting van de arbeidsverhouding. Aangezien beide partijen de arbeidsverhouding niet wensen voort te zetten, is een onwerkbare situatie ontstaan tussen S8 en [verzoekster]. De arbeidsovereenkomst behoort dan ook op korte termijn te eindigen. Het verzoek van S8 wordt in zoverre daarom toegewezen.
Billijke vergoeding
4.20.
Vervolgens staat ter beoordeling of met het oog op de omstandigheden van het geval het billijk voorkomt dat aan [verzoekster] op grond van artikel 7A:1615w lid 5 BW een vergoeding wordt toegekend.
4.21.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen moet worden geoordeeld dat S8 [verzoekster] ten onrechte op staande voet heeft ontslagen. De als gevolg daarvan ontstane vertrouwensbreuk kan dan ook S8 worden aangerekend. De stelling van S8 dat de ontstane situatie juist te wijten is aan [verzoekster], omdat sinds zij er in januari 2023 achter is gekomen dat bij onderhandelingen met betrekking tot de overname van S8 beëindiging van de arbeidsrelatie met [verzoekster] ter sprake is gekomen, en [verzoekster] “met de spreekwoordelijke bril van wantrouwen rondloopt”, heeft S8 niet geconcretiseerd en ook overigens in het geheel niet onderbouwd. Deze stelling wordt dan ook gepasseerd. Het gerecht acht het dan ook billijk om aan [verzoekster] een vergoeding toe te kennen. Met betrekking tot de bepaling van de hoogte van de billijke vergoeding acht het gerecht verder nog de volgende omstandigheden van belang. [verzoekster] is 51 jaar oud, waarmee zij naar verwachting een minder goede uitgangspositie zal hebben op de arbeidsmarkt, en heeft een dienstverband bij S8 van 8 jaar. Gelet op het voorgaande en met inachtneming van de overige omstandigheden, acht het gerecht een vergoeding van NAf 40.000,- rechtvaardig. Hierop strekt een eventueel toe te kennen cessantia-uitkering in mindering.
Intrekking en proceskosten
4.22.
Nu aan de ontbinding een billijke vergoeding wordt verbonden, zal S8 gelet op artikel 7A:1615w lid 6 BW in de gelegenheid worden gesteld om het verzoek in te trekken binnen de hierna genoemde termijn. Als zij dit doet zal zij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [verzoekster], die tot aan deze uitspraak worden begroot op nihil, nu deze procedure rechtstreeks verband houdt met het verzoek van [verzoekster]. Als S8 haar verzoek niet intrekt, brengt de uitkomst van deze procedure met zich dat de proceskosten zullen worden gecompenseerd tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Opgebouwde vakantiedagen
4.23.
Op grond van artikel 10 van de Vakantieregeling 1949 heeft [verzoekster] bij het eindigen van de dienstbetrekking recht op uitbetaling van opgebouwde, maar niet genoten vakantiedagen. De door [verzoekster] verzochte vergoeding van de naar evenredigheid opgebouwde, maar niet genoten vakantiedagen tot aan het moment van beëindiging van de arbeidsovereenkomst zal dan ook worden toegewezen.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.24.
De veroordelingen in deze uitspraak gaan meteen in en kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van de partijen een rechtsmiddel tegen deze beslissing instelt.

5.De beslissing

Het gerecht:
Inzake het verzoek van [verzoekster]
5.1.
verklaart voor recht dat het door S8 aan [verzoekster] gegeven ontslag op staande voet nietig is;
5.2.
veroordeelt S8 tot betaling aan [verzoekster] van het tussen partijen overeengekomen loon, gerekend vanaf juli 2023 totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7A:1614q BW, alsmede vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van deze beschikking tot aan de dag van betaling;
5.3.
veroordeelt S8 tot betaling aan [verzoekster] van 12,5 vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van deze beschikking tot aan de dag van betaling;
5.4.
veroordeelt S8 in de proceskosten van [verzoekster] van NAf 2.016,64;
Inzake het voorwaardelijk zelfstandig verzoek van S8
5.5.
stelt partijen in kennis van het voornemen de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van dinsdag 26 september 2023 te ontbinden wegens veranderingen in de omstandigheden, onder toekenning van na te melden billijke vergoeding ten laste van S8;
5.6.
stelt S8 in de gelegenheid om schriftelijk, uiterlijk maandag 25 september 2023, tegenover [verzoekster] het verzoek in te trekken en daarvan aan de griffier van het gerecht mededeling te doen;
5.7.
veroordeelt S8 in de proceskosten, die aan de zijde van [verzoekster] worden begroot op nihil;
en, voor het geval het verzoek niet wordt ingetrokken, wordt alvast beslist:
5.8.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van dinsdag
26 september 2023;
5.9.
kent ter zake van die ontbinding aan [verzoekster] ten laste van S8 een vergoeding toe ter hoogte van NAf 40.000,-, waarop een eventueel toe te kennen cessantia-uitkering in mindering strekt;
5.10.
veroordeelt S8 tot betaling aan [verzoekster] van de naar evenredigheid opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen tot aan het moment van beëindiging van de arbeidsovereenkomst;
5.11.
compenseert de proceskosten, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
Inzake beide verzoeken
5.12.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.13.
wijst af wat verder is gevorderd.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter, bijgestaan door mr. C.L. Navarro, griffier, en op 18 september 2023 in het openbaar uitgesproken.