In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 14 november 2023 uitspraak gedaan in een verzoek van de naamloze vennootschap Botika Union N.V. tegen een werknemer, aangeduid als [verweerder in het verzoek]. Botika Union had de werknemer op staande voet ontslagen, maar het gerecht oordeelde dat dit ontslag nietig was. De werknemer had een potje crème in haar locker bewaard, wat Botika Union als diefstal beschouwde. Het gerecht concludeerde echter dat niet was aangetoond dat de werknemer op de hoogte was van een interne regel die het opslaan van producten in de eigen locker verbood. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat de werknemer de intentie had om het potje crème te stelen. Het gerecht oordeelde dat het ontslag op staande voet niet gerechtvaardigd was en dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet was geëindigd.
Daarnaast heeft het gerecht het verzoek van de werknemer tot loondoorbetaling toegewezen. De werknemer had recht op haar salaris over de periode van 16 november 2022 tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zou eindigen, met een vertragingsrente van 1% per werkdag voor elke dag dat Botika Union nalaat het salaris te betalen. Het gerecht heeft ook de proceskosten aan de zijde van de werknemer toegewezen, waarbij Botika Union in de kosten van het geding werd verwezen. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in ontslagzaken en de bescherming van werknemersrechten.