ECLI:NL:OGEAC:2023:259

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
18 september 2023
Publicatiedatum
17 oktober 2023
Zaaknummer
CUR202204327
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering uit aannemingswerkzaamheden en afwijzing schadevergoeding in reconventie

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao is behandeld, heeft eiser in conventie, General Construction, een vordering ingesteld tegen gedaagde in conventie, die betrekking heeft op aannemingswerkzaamheden voor de woning van gedaagde. De partijen, die al jaren bevriend zijn, kwamen overeen dat eiser de woning van gedaagde zou afbouwen. Eiser heeft werkzaamheden verricht en een factuur van NAf 43.176,29 gestuurd, maar gedaagde heeft slechts een deel van dit bedrag betaald. Gedaagde heeft de werkzaamheden van eiser stopgezet en zelf werklieden ingehuurd, wat leidde tot een geschil over de betaling en de beëindiging van de aannemingsovereenkomst.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat gedaagde het bedrag dat eiser in rekening heeft gebracht, verschuldigd is, omdat er geen duidelijke afspraken waren gemaakt over de prijs en gedaagde ongerechtvaardigd is verrijkt door de werkzaamheden van eiser te laten uitvoeren zonder volledige betaling. De vordering van eiser is toegewezen, inclusief de teruggave van roerende zaken. In reconventie heeft gedaagde een schadevergoeding geëist, maar deze vordering is afgewezen omdat gedaagde niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij schade heeft geleden door de beëindiging van de overeenkomst. Het Gerecht heeft gedaagde veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202204327
Vonnis van 18 september 2023
in de zaak van
[EISER IN CONVENTIE]h.o.d.n.
[eiser in conventie] General Construction,wonend in Curaçao,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigden: mrs. A.C. van Hoof en P.C.M. Tweeboom,
tegen
[GEDAAGDE IN CONVENTIE],
wonend in Curaçao,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. S.K. Snel,
Partijen worden hierna [eiser in conventie] en [gedaagde in conventie] genoemd.
Inleiding
Partijen hebben een geschil in verband met werkzaamheden die [eiser in conventie] heeft verricht ten behoeve van de woning van [gedaagde in conventie]. Het gerecht komt tot de conclusie dat [gedaagde in conventie] het bedrag dat [eiser in conventie] hem daarvoor in rekening heeft gebracht, is verschuldigd en dat [gedaagde in conventie] van zijn kant geen schadevordering heeft op [eiser in conventie].

1.Het procesverloop

in conventie en in reconventie
1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties van 15 november 2022;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties, ingediend op 17 april 2023;
- de akte voor comparitie tevens conclusie van antwoord in reconventie met producties, ingediend op 12 juni 2023;
- de mondelinge behandeling op 26 juli 2023, waar zijn verschenen [eiser in conventie], bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Tweeboom en [gedaagde in conventie], bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Snel. Partijen en hun genoemde gemachtigden hebben het woord gevoerd, de gemachtigden aan de hand van hun schriftelijke aantekeningen. Mr. Snel heeft daarbij een grote hoeveelheid bonnen en facturen in het geding gebracht.
1.2.
Bij e-mail van 14 augustus 2023 heeft mr. Tweeboom het gerecht bericht dat partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen met het verzoek dat de zaak wordt voortgezet.
1.3.
Vonnis was bepaald op 2 oktober 2023, maar wordt vandaag bij vervroeging uitgesproken.

2.De feiten

in conventie en in reconventie
2.1.
Partijen kennen elkaar al jaren en waren met elkaar bevriend.
2.2. [
eiser in conventie] exploiteert een aannemingsbedrijf. [gedaagde in conventie] heeft een woning aan het adres [adres A] in Curaçao (hierna: de woning) die al tien jaar onafgebouwd stond.
2.3. [
eiser in conventie] heeft op 30 oktober 2020 om niet het terrein van de woning schoongemaakt en foto’s daarvan naar [gedaagde in conventie] gestuurd.
2.4.
Partijen zijn mondeling overeengekomen dat [eiser in conventie] voor [gedaagde in conventie] de woning zou afbouwen.
2.5.
Met het oog op het aanvragen van een bancaire financiering voor de aannemingswerkzaamheden heeft [gedaagde in conventie] een offerte opgesteld. Aanvankelijk was het totaalbedrag van de offerte, gedateerd 11 januari 2021, NAf 133.597,25. Daarna is een nieuwe offerte opgesteld. Deze was gedateerd 4 februari 2021 en sloot op een totaalbedrag van NAf 116.503,75. [eiser in conventie] heeft de offerte ondertekend.
2.6.
Omdat [gedaagde in conventie] aanvankelijk niet over (voldoende) financiële middelen en evenmin over financiering beschikte, heeft [eiser in conventie] de kosten voor de door hem verrichte werkzaamheden en aangeschafte materialen voorgeschoten.
2.7.
Op 4 maart 2021 heeft [gedaagde in conventie] aan [eiser in conventie] bericht dat zijn verzoek tot het verkrijgen van een hypothecaire lening was gehonoreerd.
2.8. [
eiser in conventie] heeft op 19 mei 2021 een factuur ten bedrage van NAf 43.312,50 aan [gedaagde in conventie] verstuurd.
2.9. [
gedaagde in conventie] heeft op 4 juni 2021 een bedrag van NAf 15.000,- aan [eiser in conventie] voldaan.
2.10.
Nadien heeft [eiser in conventie] aan [gedaagde in conventie] bericht dat hij de week van 7 juni 2021 had doorgewerkt en dat de kosten daarvoor NAf 28.312,50 bedragen.
2.11.
Op 30 juli 2021 heeft [eiser in conventie] aan [gedaagde in conventie] kenbaar gemaakt dat hij zijn werkzaamheden opschortte vanwege het uitblijven van betaling van de zijde van [gedaagde in conventie].
2.12.
Vervolgens heeft [gedaagde in conventie] werklieden die voorheen in opdracht van [eiser in conventie] werkten, rechtstreeks opdracht gegeven werkzaamheden aan de woning te verrichten.
2.13.
De toenmalige gemachtigde van [eiser in conventie] heeft [gedaagde in conventie] gesommeerd een bedrag van NAf 43.176,29 te betalen. Betaling is uitgebleven.

3.De vorderingen en de standpunten van partijen

in conventie
3.1. [
eiser in conventie] vordert – samengevat – dat het gerecht [gedaagde in conventie] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van NAf 43.176,29, tot teruggave van een aantal roerende zaken, zulks op straffe van een dwangsom, en tot betaling van de proceskosten.
3.2.
In het licht van de feiten legt [eiser in conventie] aan zijn vordering het volgende ten grondslag. [gedaagde in conventie] heeft [eiser in conventie] opdracht gegeven tot het verrichten van de aannemingswerkzaamheden. Het gevorderde bedrag betreft het saldo van de kosten voor de werkzaamheden, de gekochte materialen en de gehuurde apparatuur alsmede transportkosten, verminderd met het betaalde bedrag van NAf 15.000,-. [eiser in conventie] heeft uitsluitend de kostprijs gefactureerd: hij hoeft op het werk voor [gedaagde in conventie] geen winst te maken. Bovendien heeft [eiser in conventie] geprobeerd materialen voor een zo laag mogelijke prijs voor [gedaagde in conventie] te verkrijgen. Er staan nog een aantal zaken van [eiser in conventie] bij [gedaagde in conventie]. Hij heeft aanspraak op teruggave daarvan.
3.3. [
gedaagde in conventie] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser in conventie] General Construction en tot afwijzing van de vordering van [eiser in conventie]. [gedaagde in conventie] voert daartoe het volgende aan. Niet blijkt wat de status is van [eiser in conventie] General Construction. Als het geen rechtspersoon is, moet het niet-ontvankelijk worden verklaard. [gedaagde in conventie] zou alleen het arbeidsloon van de werklieden aan [eiser in conventie] moeten betalen, de materialen zou [gedaagde in conventie] zelf dienen aan te schaffen. Dit heeft hij ook gedaan. Er was geen sprake van een overeengekomen prijs. De offertes hebben partijen gezamenlijk opgesteld. In de loop der tijd heeft [gedaagde in conventie] voor additionele werkzaamheden gekozen. [eiser in conventie] heeft van [gedaagde in conventie] NAf 3.000,- ontvangen om de materialen voor de werkzaamheden te kopen.
in reconventie
3.4. [
gedaagde in conventie] vordert – samengevat – dat het gerecht [eiser in conventie] zal veroordelen tot betaling van alle schade (inclusief het teveel betaalde) die [gedaagde in conventie] heeft geleden en nog zal lijden door de beëindiging van de aannemingsovereenkomst door [eiser in conventie], op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, kosten rechtens.
3.5.
In het licht van de feiten legt [gedaagde in conventie] aan zijn vordering het volgende ten grondslag. [gedaagde in conventie] heeft wel degelijk betalingen verricht en er was geen sprake van wanprestatie. [eiser in conventie] heeft de aannemingsovereenkomst eenzijdig en zonder gegronde reden beëindigd. Tot die beëindiging was hij dus niet gerechtigd. [eiser in conventie] is daarom aansprakelijk voor wat hij niet heeft afgemaakt. Daarnaast heeft [gedaagde in conventie] te veel betaald: [eiser in conventie] heeft werk uitgevoerd voor een bedrag van NAf 21.000,-, terwijl [gedaagde in conventie] hem NAf 34.675,- heeft betaald.
3.6. [
eiser in conventie] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde, kosten rechtens. [eiser in conventie] voert daartoe het volgende aan. [gedaagde in conventie] heeft zijn vordering niet onderbouwd en deze mist feitelijke grondslag. [gedaagde in conventie] is in verzuim geraakt, zodat [eiser in conventie] gerechtigd was met zijn werkzaamheden te stoppen. [gedaagde in conventie] heeft daardoor geen schade geleden omdat hij vervolgens zelf de werklieden te werk heeft gesteld.
voorts in conventie en in reconventie
3.7.
Op de stellingen van partijen, voor zover van belang, zal onder de beoordeling worden ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
In het inleidend verzoekschrift worden [eiser in conventie] en [eiser in conventie] General Construction als de verzoekende partijen vermeld. Ter comparitie heeft [eiser in conventie] onweersproken aangevoerd dat hij een eenmanszaak heeft met als handelsnaam [eiser in conventie] General Construction. In feite zijn [eiser in conventie] en [eiser in conventie] General Construction dan ook één en dezelfde partij, waarbij [eiser in conventie] zijn activiteiten als aannemer ontplooit onder de naam [eiser in conventie] General Construction. Als zodanig (als een en dezelfde partij) zullen zij in deze procedure dan ook worden beschouwd, zoals tot uitdrukking is gebracht in de partijaanduiding in het kopje van dit vonnis. Het ontvankelijkheidsverweer van [gedaagde in conventie] zal worden verworpen.
4.2. [
eiser in conventie] baseert zijn vordering op een overeenkomst en stelt daarnaast dat, voor zover betaling achterwege zou blijven, [gedaagde in conventie] behoorlijk is verrijkt ten koste van [eiser in conventie]. Het gerecht begrijpt uit dit laatste dat [eiser in conventie] zijn vordering mede baseert op ongerechtvaardigde verrijking als alternatieve grondslag.
4.3.
Het gerecht zal met betrekking tot beide grondslagen onderzoeken of de vordering tot betaling toewijsbaar is.
4.4.
Partijen zijn het erover eens te hebben afgesproken dat [eiser in conventie] voor [gedaagde in conventie] werkzaamheden ten behoeve van de woning zou verrichten tegen betaling door [gedaagde in conventie]. Daarmee kwalificeert die afspraak als een overeenkomst tot aanneming van werk als bedoeld in artikel 7:750 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW).
4.5.
Partijen zijn het er niet over eens wat die betaling door [gedaagde in conventie] zou inhouden. Volgens [eiser in conventie] zou hij de kostprijs aan [gedaagde in conventie] factureren – hij hoefde er “niet beter van te worden” – en volgens [gedaagde in conventie] zou hij uitsluitend de kosten van de werklieden behoeven te betalen en zou hij de materialen zelf kopen en betalen.
Geen van beide partijen heeft zijn hiervoor weergegeven stelling met betrekking tot de inhoud van de aannemingsovereenkomst onderbouwd.
Die onderbouwing kan, wat [gedaagde in conventie] betreft, niet worden gevonden in de facturen en bonnen die hij in het geding heeft gebracht, waaruit volgens [gedaagde in conventie] blijkt dat hij materialen heeft gekocht. Voor zover het gerecht kan overzien – [gedaagde in conventie] heeft niet naar specifieke facturen of bonnen verwezen –, hebben deze namelijk alle betrekking op de periode nadat [eiser in conventie] zijn werkzaamheden reeds had gestaakt en de werklieden rechtstreeks in opdracht van [gedaagde in conventie] werkten.
Bij gebreke van onderbouwing wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
4.6.
Naar het oordeel van het gerecht volgt uit het over en weer gestelde dat bij het sluiten van de overeenkomst geen bepaalde prijs of richtprijs is bepaald. Het tegendeel volgt niet uit de offerte. Anders dan uit de stellingen van partijen zou kunnen worden opgemaakt, is immers, zoals ter comparitie is gebleken, de offerte opgesteld door [gedaagde in conventie], die de bedragen in de offerte heeft overgenomen van een voorbeeldofferte die niet van [eiser in conventie] afkomstig was, zijn niet alle werkzaamheden daarin opgenomen en zijn de daarin opgenomen bedragen niet tussen partijen besproken. De offerte is dus fictief en kennelijk louter opgesteld met het oog op het verkrijgen van financiering van een bank, in de hoop dat die bank door de offerte “over de streep zou worden getrokken”. Daaruit volgt dat partijen niet de bedoeling hebben gehad de offerte op enigerlei wijze een rol te laten spelen in hun onderlinge verhouding. De offerte is daarom van geen enkel belang in de contractuele relatie tussen partijen.
4.7.
Omdat geen vaste prijs of richtprijs is bepaald, is [gedaagde in conventie] volgens artikel 7:752 lid 1 BW een redelijke prijs verschuldigd. Volgens dat artikellid wordt bij de bepaling van de prijs rekening gehouden met de door de aannemer ten tijde van het sluiten van de overeenkomst gewoonlijk bedongen bedragen en met de door hem ter zake van de vermoedelijke prijs gewekte verwachtingen. Met betrekking tot geen van deze beide facetten hebben partijen iets gesteld. Door de offerte kunnen geen verwachtingen zijn gewekt met betrekking tot de vermoedelijke prijs omdat, zoals hiervoor aan het slot van r.o. 4.6 is overwogen, de offerte van geen enkel belang is in de contractuele relatie tussen partijen. Bij gebreke van enig aanknopingspunt ter zake, zal bij de bepaling van een redelijke prijs geen rekening gehouden kunnen worden met de door [eiser in conventie] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst gewoonlijk bedongen bedragen en met de door hem ter zake van de vermoedelijke prijs gewekte verwachtingen
4.8.
Naar het oordeel van het gerecht moet die redelijke prijs, wat betreft hetgeen is gefactureerd bij de factuur van NAf 43.176,29, gelijkgesteld worden aan dat bedrag. Daartoe is het volgende redengevend. [eiser in conventie] heeft zijn factuur van NAf 43.176,29 toegelicht door te verwijzen naar de kosten en de facturen die hij heeft voldaan aan derden en die hij door die factuur – een-op-een (zonder winstopslag) – heeft doorbelast aan [gedaagde in conventie]. [gedaagde in conventie] heeft die facturen ten dele betwist, maar heeft die betwisting onvoldoende gemotiveerd.
Het verweer van [gedaagde in conventie] is met name gebaseerd op de door hem gestelde afspraak omtrent de betaling. [gedaagde in conventie] heeft niet aangevoerd dat [eiser in conventie], die gestelde afspraak daargelaten, voor het door hem verrichte werk te hoge bedragen heeft gefactureerd.
4.9.
Het door [eiser in conventie] gefactureerde bedrag van NAf 43.176,29 moet dan ook een redelijke prijs worden geacht en is toewijsbaar als gevorderd.
4.10.
Dat de vordering op grond van de vastgestelde overeenkomst van aanneming van werk toewijsbaar is, sluit op zichzelf toewijsbaarheid op de grondslag ongerechtvaardigde verrijking uit. De verrijking van [gedaagde in conventie] is immers een gevolg van de aannemingsovereenkomst, vindt daarin zijn rechtvaardiging en is daarom niet ongerechtvaardigd.
4.11.
Het gerecht zal niettemin de vordering op de grondslag ongerechtvaardigde verrijking beoordelen, ware die vordering niet toewijsbaar geweest op de grondslag overeenkomst aanneming van werk.
4.12.
Artikel 6:212 lid 1 BW luidt als volgt:
“Hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, is verplicht, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking.”.
Het bedrag van NAf 43.176,29 dat [eiser in conventie] aan [gedaagde in conventie] heeft gefactureerd, vormt het saldo van bedragen die [eiser in conventie] heeft voldaan aan zijn werklieden en aan derden in verband met de werkzaamheden ten behoeve van de woning. Mede omdat dit de kostprijs betreft, zonder dat een winstopslag is berekend, moet [eiser in conventie] worden geacht verarmd te zijn tot dat gefactureerde bedrag en moet [gedaagde in conventie] worden geacht tot (ten minste) dat bedrag te zijn verrijkt. Tussen deze verarming en verrijking bestaat voldoende verband. Het is redelijk dat [gedaagde in conventie] dat bedrag aan [eiser in conventie] vergoedt, omdat voor die verarming respectievelijk verrijking geen redelijke grond bestaat en bovendien [gedaagde in conventie] ervan op de hoogte was dat [eiser in conventie] werkzaamheden ten behoeve van de woning verrichtte en hij [eiser in conventie] daarmee heeft laten doorgaan. Ten slotte is ook niet zonder belang dat de gemachtigde van [gedaagde in conventie] ter comparitie desgevraagd heeft verklaard dat zij niet hoefde te reageren op de grondslag van ongerechtvaardigde verrijking. Daaruit kan bezwaarlijk iets anders worden afgeleid dan dat volgens [gedaagde in conventie] van ongerechtvaardigde verrijking sprake is. De conclusie uit het vorenstaande is dat [gedaagde in conventie] ongerechtvaardigd is verrijkt als bedoeld in artikel 6:212 BW.
4.13.
Aldus is op beide aangevoerde grondslagen de vordering tot betaling toewijsbaar.
4.14. [
gedaagde in conventie] heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering tot afgifte van de roerende zaken. Integendeel, hij heeft ter comparitie uitdrukkelijk verklaard dat [eiser in conventie] zijn materialen kan komen ophalen. Ook deze vordering is daarom toewijsbaar, maar het gerecht zal de gevorderde dwangsom matigen en maximeren als na te melden.
4.15.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde in conventie] worden veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie, gevallen aan de zijde van [eiser in conventie] en tot aan dit vonnis begroot op:
betekeningskosten NAf 456,64
griffierecht NAf 750,00
salaris gemachtigde
NAf 2.500,00(2 punten, tarief 5)
totaal NAf 3.706,64
4.16.
De veroordelingen in deze uitspraak gaan meteen in en kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van de partijen deze beslissing voorlegt aan het Hof.
in reconventie
4.17. [
gedaagde in conventie] vordert [eiser in conventie] te veroordelen tot betaling van alle schade (inclusief het teveel betaalde) op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
4.18.
Volgens vaste rechtspraak is voor verwijzing naar de schadestaatprocedure vereist dat de mogelijkheid dat schade is geleden aannemelijk is.
4.19.
De door [gedaagde in conventie] gestelde schade valt in twee delen uiteen: 1) schade doordat hij te veel aan [eiser in conventie] heeft betaald, dus een vordering uit onverschuldigde betaling en 2) schade omdat [eiser in conventie] het werk niet heeft afgemaakt.
4.20. [
gedaagde in conventie] stelt met betrekking tot die onverschuldigde betaling dat [eiser in conventie] werk heeft uitgevoerd ten bedrage van NAf 21.500,-, terwijl hij hem aantoonbaar in elk geval NAf 34.675,- heeft betaald.
4.21.
Op grond van het navolgende gaat dit niet op. [gedaagde in conventie] baseert het bedrag van NAf 21.500,- op de offerte van 4 februari 2021 door de bedragen die in die offerte staan vermeld voor de volgens hem uitgevoerde werkzaamheden, bij elkaar op te tellen. Zoals in rechtsoverweging 4.6. is beslist, is de offerte echter van geen enkel belang in de contractuele relatie tussen partijen. Op de offerte kan dus ook niet de waarde van het uitgevoerde werk worden gebaseerd. Daarbij komt dat [gedaagde in conventie] buiten beschouwing laat dat hij, naar hij erkent, gedurende het werk [eiser in conventie] opdracht heeft gegeven additionele werkzaamheden te verrichten.
4.22.
Waaruit de schade bestaat die [gedaagde in conventie] stelt te hebben geleden als gevolg van de beëindiging door [eiser in conventie] van zijn werkzaamheden, licht hij niet toe. [eiser in conventie] heeft aangevoerd dat [gedaagde in conventie], nadat [eiser in conventie] zijn werkzaamheden had opgeschort, de werklieden rechtstreeks heeft benaderd met het verzoek de bouwwerkzaamheden voor hem voort te zetten en dat dit ook is gebeurd. [gedaagde in conventie] erkent dat werkzaamheden zijn verricht “met vaklui die eerst voor [eiser in conventie] werkten maar toen rechtstreeks in opdracht en voor rekening van [gedaagde in conventie] werk uitvoerden”. Dat [gedaagde in conventie] daarvan enig financieel nadeel heeft ondervonden, is door [gedaagde in conventie] niet gesteld – hij heeft in de onderbouwing van zijn vordering nimmer zelfs maar enige indicatie gegeven van de aard van die schade – en is evenmin aan het gerecht gebleken.
4.23.
De mogelijkheid dat [gedaagde in conventie] schade heeft geleden, is dan ook niet aannemelijk geworden.
4.24.
De vordering in reconventie zal worden afgewezen.
4.25.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde in conventie] worden veroordeeld in de kosten van de procedure in reconventie, gevallen aan de zijde van [eiser in conventie] en tot aan dit vonnis begroot op NAf 1.250,- (2 punten x tarief 5 x factor 0,5) aan gemachtigdensalaris.

5.De beslissing

Het gerecht:
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde in conventie] tot betaling aan [eiser in conventie] van een bedrag van NAf 43,176,29, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 mei 2022 tot aan de dag van betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde in conventie] om de elektriciteitskast (oftewel bouwkast), een tafel van 1.20 meter voor het snijden van schuine kanten, een blauwe waterton en een
25 meter lange buis voor waterleiding aan [eiser in conventie] af te geven dan wel ter beschikking te stellen, op straffe van een dwangsom van NAf 200,- per dag met een maximum van NAf 5.000,- voor elke dag na vijf dagen na betekening van dit vonnis dat [gedaagde in conventie] deze verplichting niet volledig nakomt;
5.3.
veroordeelt [gedaagde in conventie] in de proceskosten van [eiser in conventie] van NAf 3.706,64;
5.4.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af wat verder is gevorderd;
in reconventie
5.6.
wijst de vorderingen af;
5.7.
veroordeelt [gedaagde in conventie] in de proceskosten van [eiser in conventie] van NAf 1.250,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis, rechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.