ECLI:NL:OGEAC:2023:252

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
3 oktober 2023
Zaaknummer
CUR202302458
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil tussen familieleden met betrekking tot ontruiming en huurachterstand

In deze zaak, die zich afspeelt in Curaçao, betreft het een huurgeschil tussen familieleden. De eiser, [verhuurder], heeft een kort geding aangespannen tegen de gedaagde, [huurder], met als doel ontruiming van de woning en betaling van huurachterstand. De huurovereenkomst tussen partijen dateert van 25 maart 2016, waarbij [verhuurder] de woning aan [huurder] verhuurt voor een maandelijkse huurprijs van NAf 600,00. In een eerdere bodemprocedure, die resulteerde in een vonnis op 14 februari 2022, is [huurder] veroordeeld tot betaling van achterstallige huur. Dit vonnis is in kracht van gewijsde gegaan, wat betekent dat [huurder] geen hoger beroep heeft ingesteld.

In het kort geding heeft [verhuurder] zijn vordering gewijzigd en verzocht om betaling van een totaalbedrag van NAf 21.000,00, vermeerderd met wettelijke rente, en om ontruiming van de woning. [huurder] heeft als verweer aangevoerd dat hij mede-eigenaar is van de woning, omdat deze volgens hem deel uitmaakt van de nalatenschap van zijn grootmoeder. Het gerecht heeft echter geoordeeld dat er geen bewijs is dat [huurder] mede-eigenaar is van de woning en dat hij zijn huurverplichtingen niet is nagekomen.

De rechter heeft vastgesteld dat [huurder] de hoogte van de huurachterstand niet heeft betwist en dat de vordering tot betaling van de huurachterstand zal worden toegewezen, met dien verstande dat de huurachterstand vanaf januari 2019 wordt berekend. De ontruiming van de woning is toegewezen, omdat [huurder] jarenlang niet aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, ondanks eerdere veroordelingen. Het gerecht heeft partijen geadviseerd om de nalatenschap te verdelen voordat verdere aanspraken worden gemaakt. De beslissing van het gerecht houdt in dat [huurder] uiterlijk op 1 december 2023 de woning moet ontruimen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202302458
Vonnis in kort geding van 13 september 2023
in de zaak van
[VERHUURDER],
wonende in Curaçao, […]
eiser,
gemachtigde: mr. H.C. Vanblarcum,
tegen
[HUURDER],
wonende in Curaçao, […]
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna [verhuurder] en [huurder] genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Op 4 augustus 2023 heeft [verhuurder] een verzoekschrift in kort geding ingediend.
1.2.
De mondelinge behandeling van het kort geding heeft plaatsgehad op 6 september 2023. Partijen zijn verschenen, ieder vergezeld van een familielid, [verhuurder] ook van diens gemachtigde.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen is bij dit gerecht al een (bodem)procedure gevoerd, dat heeft geleid tot het vonnis van 14 februari 2022 (zaaknummer CUR202100863). Bij dat vonnis is [huurder] veroordeeld tot betaling aan [verhuurder] van achterstallige huur. Er is geen hoger beroep ingesteld, dus het vonnis is in kracht van gewijsde gegaan.
2.2.
In het vonnis van 14 februari 2022 is het volgende overwogen en beslist:
“2.2. Tussen partijen bestaat een familierechtelijke betrekking, in die zin dat de vader van [verhuurder] (Pablo […]) een broer was van de grootmoeder van [huurder] (Saida […]).
2.3.
De grootmoeder van – onder meer – [huurder] (Saida […]) is bij testament van 11 oktober 1974 benoemd tot enig erfgenaam van [erflaatster], onder last van een aantal legaten. In het testament is – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“Ten tweede: Ik legateer aan mevrouw SAIDA […]] (…) het woonhuis SANTA ROSA […] met de rechten op het bijbehorende perceel Domeingrond op Domeinkaart Blad V aangegeven als kavel 122 met toepassing van de wettelijke regelen omtrent de plaatsvervulling.
Ten derde: Ik legateer aan de heer Luis […] en de heer PABLO …], (…), tezamen en voor gelijke delen, de drie huisjes bekend als SANTA ROSA […] staande op het sub II gemelde perceel Domeingrond met toepassing van de wettelijke regelen omtrent de plaatsvervulling.”
2.4. [
verhuurder] heeft de woning te Santa Rosa [adres huurder] in 2015 gerenoveerd.
2.5.
Partijen hebben op 25 maart 2016 een huurovereenkomst gesloten uit hoofde waarvan [verhuurder] aan [huurder] de woonruimte gelegen te Santa Rosa [adres huurder] in Curaçao verhuurt. De huurprijs bedraagt NAf 600,00 per maand en dient uiterlijk de laatste dag van iedere maand bij vooruitbetaling te worden voldaan.
(…)
3.1. [
verhuurder] vordert na wijziging van eis bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. veroordeling van [huurder] tot betaling van NAf 21.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2018 tot de dag van algehele voldoening, alsmede vermeerderd met NAf 600,00 per maand gerekend vanaf 1 september 2021 totdat de huurovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd;
b. veroordeling van [huurder] in de proceskosten en de nakosten.
3.2. [
verhuurder] heeft aan de vordering ten grondslag gelegd dat [huurder], gelet op de betalingsachterstand, tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst. Naar aanleiding van het verweer van [huurder], heeft [verhuurder] zijn standpunt gehandhaafd dat hij gerechtigde is van de woning te Santa Rosa [adres huurder].
3.3. [
huurder] heeft als verweer het volgende aangevoerd. Vanaf maart 2015 tot en met juli 2019 heeft [huurder] een bedrag van in totaal NAf 18.000,00 aan huur betaald. Door financiële problemen kon hij de maandelijkse betalingen niet meer voldoen. Toen [huurder] zich tot een advocaat wendde omdat [verhuurder] hem uit zijn huis wilde zetten, is gebleken dat de woning op grond van een testament eigendom is van [huurder] en zijn zus(sen)/broer(s). Hij betaalde dus huur voor een huis dat mede zijn eigendom is. [huurder] heeft verder nog opgemerkt dat de woning waarin [verhuurder] woont (Santa Rosa [adres verhuurder]) op het terrein staat dat eigendom is van [huurder] en zijn zus(sen)/broer(s), en dat hij gelet op de door [verhuurder] geuite bedreigingen wil dat hij deze woning verlaat.
(…)
4. De beoordeling
4.1.
Nog afgezien van de omstandigheid dat verdeling van de nalatenschap van [erflaatster] en/of die van respectievelijk de vader en de grootmoeder van partijen kennelijk tot op heden niet heeft plaatsgevonden, en dat – bij gebreke van een verklaring van erfrecht – niet kan worden vastgesteld of en in hoeverre partijen als erfgenaam van respectievelijk de vader en de grootmoeder kunnen worden aangemerkt, wordt het volgende overwogen.
4.2.
Uit het overgelegde testament van [erflaatster] blijkt dat de woning te Santa Rosa [huisnummer] door [erflaatster] is gelegateerd aan wijlen de vader van [verhuurder] en de woning aan de Santa Rosa [ander huisnummer] aan wijlen de grootmoeder van [huurder]. De huurovereenkomst tussen partijen heeft betrekking op een woning die is gevestigd op het perceel Santa Rosa [huisnummer]. Dat betreft kennelijk één van de drie huisjes die blijkens het testament aan de vader van [verhuurder] en diens broer zijn gelegateerd. Afgezien van de omstandigheid dat, gezien hetgeen hiervoor is overwogen, niet kan worden vastgesteld in hoeverre [verhuurder] erfrechtelijk aanspraak heeft op de rechten op deze woning, is er – anders dan [huurder] stelt – geen grond om aan te nemen dat [huurder] mede-eigenaar is van de rechten op de gehuurde woning en daarom geen huur is verschuldigd. Feiten of omstandigheden die aanleiding geven om aan te nemen dat de rechten op de woningen op het perceel Santa Rosa [huisnummer] tot de nalatenschap van de grootmoeder van [huurder], als enig erfgenaam van [erflaatster], zijn gaan behoren, bijvoorbeeld omdat de vader van [verhuurder] en/of zijn broer afstand van het legaat zou(den) hebben gedaan, zijn immers niet aangevoerd en ook overigens niet gebleken. Het ligt dan ook het meest voor de hand dat de rechten op de gehuurde woning tot de onverdeelde nalatenschap van de vader van [verhuurder] behoren. Te meer nu [huurder] erkent dat de gehuurde woning door [verhuurder] is gerenoveerd, kan hij daarom niet worden gevolgd in zijn stelling dat hij – ondanks de huurovereenkomst tussen partijen – geen huur is verschuldigd. Het verweer van [huurder] zal daarom worden verworpen, wat betekent dat hij gehouden is de verplichtingen die voortvloeien uit de huurovereenkomst te voldoen.
4.3.
Het gerecht stelt vast dat [huurder] de hoogte van het door [verhuurder] gevorderde bedrag niet heeft betwist. Dat betekent dat de vordering voor zover die betrekking heeft op de betaling van de huurachterstand zal worden toegewezen, met dien verstande dat de huurachterstand vanaf januari 2019 wordt berekend. Tijdens de zitting is gebleken dat de huurachterstand tot en met augustus 2021 in totaal 31 maanden beloopt, hetwelk neerkomt op een bedrag van NAf 18.600,00.
4.4.
De gevorderde wettelijke rente over de achterstallig huur is – nu is overeengekomen dat de huurtermijnen bij vooruitbetaling dienden te worden betaald – met ingang van 1 januari 2019 toewijsbaar, respectievelijk over het veelvoud van de huurprijs telkens vanaf de eerste van iedere maand waarin deze opeisbaar is geworden. Ook de huur van NAf 600,00 per maand met ingang van 1 september 2021 totdat de huurovereenkomst rechtsgeldig is ontbonden zal worden toegewezen.
4.5.
Voor zover [huurder] wil dat [verhuurder] de woning aan de Santa Rosa [ander huisnummer] ontruimt overweegt het gerecht als volgt. Ter zitting is gebleken dat de nalatenschappen waarin de woningen aan de Santa Rosa [huisnummer] en [ander huisnummer] vallen nog niet zijn verdeeld. Het gerecht geeft partijen in overweging om, alvorens eventuele aanspraken geldend te maken, tot verdeling van de nalatenschappen over te gaan om duidelijkheid te krijgen over wat ingevolge het testament aan iedere partij toebehoort.
(…)
5. De beslissing
Het Gerecht:
5.1.
veroordeelt [huurder] tot betaling aan [verhuurder] van een bedrag van
NAf 18.600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over NAf 600,00 vanaf
1 januari 2019 tot aan de dag van algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [huurder] tot betaling aan [verhuurder] van een bedrag van NAf 600,00 per maand gerekend vanaf 1 september 2021 totdat de huurovereenkomst rechtsgeldig is ontbonden;
(…)”
2.3. [
huurder] woont nog steeds in het appartement Santa Rosa [adres huurder]. Hij heeft in mindering op het aan [verhuurder] toegewezen bedrag NAf 2.700 betaald.

3.De beoordeling

3.1.
Dit kort geding is een vervolg op de hiervoor genoemde bodemprocedure.
3.2. [
verhuurder] heeft op de in het verzoekschrift aangevoerde gronden - samengevat - de ontruiming van het gehuurde en betaling van de huurachterstand plus de tot aan de ontruiming verschuldigde termijnen gevorderd, vermeerderd met proceskosten.
3.3. [
verhuurder] heeft verklaard dat de betalingsachterstand berekend tot en met juni 2023 NAf 30.600 bedraagt. [huurder] heeft dat niet betwist.
3.4.
De vordering van [verhuurder] tot betaling zal worden afgewezen. [verhuurder] beschikt al over een titel voor die betaling, te weten het vonnis van 14 februari 2022. Hij heeft geen belang bij hernieuwde toewijzing van zijn geldvordering.
3.5.
De gevorderde ontruiming zal wel worden toegewezen. [huurder] heeft inmiddels jaren niet aan zijn betalingsverplichtingen voldaan, ook niet nadat hij bij vonnis van 14 februari 2022 tot betaling was veroordeeld. [huurder]’s stellingen over de nalatenschappen en over het feit dat (ook) [verhuurder] volgens hem woont in een woning die tot een onverdeeldheid behoort, zijn in de bodemprocedure al beoordeeld. Daarover is beslist dat die stellingen niet aan de betalingsverplichtingen van [huurder] als huurder in de weg staan. In dit kort geding moet daarvan worden uitgegaan, ook vanwege de regel dat de kortgedingrechter zijn oordeel op dat van de bodemrechter moet afstemmen.
3.6.
De tekortkoming van [huurder] in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen zou in een eventuele volgende bodemprocedure de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigen. Dat brengt mee dat in dit kort geding vooruitlopend daarop de ontruiming van de door [huurder] bewoonde woning Santa Rosa [adres huurder] kan worden bevolen. Er zijn geen omstandigheden gebleken op grond waarvan ontruiming – ondanks de betalingsachterstand – niet op haar plaats zou zijn. In het bijzonder geldt dat geen partijen werk heeft gemaakt van de verdeling zoals onder 4.5 van het vonnis van 14 februari 2022 bedoeld. Nu, zoals in dat vonnis is overwogen, duidelijk lijkt dat [huurder] (gelet op het legaat) geen eigenaarsaanspraken kan doen gelden met betrekking tot appartement [adres huurder], kan in de aannemelijke uitkomst van een verdeling geen grond worden gevonden om [huurder], hoewel hij niet aan zijn betalingsverplichtingen voldoet, in de woning te laten blijven wonen. Het spoedeisend belang van [verhuurder] bij de ontruiming is genoegzaam gebleken.
3.7.
Of [verhuurder] in een woning woont die ook aan andere familieleden (onder wie [huurder]) toebehoort, moet hier buiten beschouwing blijven. Als dat het geval is, is [verhuurder] wellicht een gebruiksvergoeding aan de gezamenlijke rechthebbenden verschuldigd. Dat staat echter los van de huurovereenkomst tussen [verhuurder] en [huurder] met betrekking tot appartement [adres huurder] en staat los van dit kort geding.
3.8.
De geldvordering van [verhuurder] zal gelet op overweging 3.4 worden afgewezen. De gevorderde ontruiming zal worden toegewezen als hierna omschreven. De aan de ontruiming te verbinden termijn komt het gerecht gelet op alle omstandigheden redelijk voor.
3.9.
Partijen worden deels in het ongelijk gesteld. Daarbij past een compensatie van proceskosten. Gelet op het overgelegde bewijs van onvermogen zal [verhuurder] kosteloos mogen procederen.

4.De beslissing in kort geding

Het gerecht:
4.1.
verleent [verhuurder] toestemming kosteloos te procederen;
4.2.
veroordeelt [huurder] het gehuurde Santa Rosa [adres huurder] uiterlijk op 1 december 2023 te ontruimen met alle personen en zaken die zich van de kant van [huurder] in en om het gehuurde bevinden, en om de sleutels aan [verhuurder] af te geven;
4.3.
verstaat dat de deurwaarder, door wie de gedwongen ontruiming zal dienen te geschieden als [huurder] in gebreke blijft met de ontruiming, op grond van de wet- en regelgeving (artikel 555 e.v. Rv) bevoegd is de sterke arm van politie en justitie in te roepen, en verleent alvast toestemming voor de vertegenwoordiging als bedoeld in artikel 557 en 444 lid 2 Rv;
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst af wat verder is gevorderd;
4.6.
compenseert de proceskosten in die zin dat partijen de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter, bijgestaan door mr. M.M.M. van Leest, griffier, en in het openbaar uitgesproken.