ECLI:NL:OGEAC:2023:242

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
14 september 2023
Publicatiedatum
19 september 2023
Zaaknummer
CUR202205077
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlening van een tijdelijke verblijfsvergunning op humanitaire gronden aan een Syrische eiser

In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao de beslissing van de Minister van Justitie om aan eiser, een Syrische burger, een tijdelijke verblijfsvergunning op humanitaire gronden te verlenen voor de duur van een jaar. Eiser had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, maar deze werd afgewezen omdat hij niet voldeed aan de eis van tien jaar onafgebroken verblijf in Curaçao. Eiser had dertien jaar rechtmatig verblijf in Curaçao, maar niet in de tien jaar direct voorafgaand aan zijn aanvraag voor de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. De Minister heeft in zijn besluit rekening gehouden met de omstandigheden in Syrië, maar concludeerde dat er geen reden was om van het beleid af te wijken.

Eiser heeft op 29 december 2022 beroep ingesteld tegen de duur van de verleende verblijfsvergunning. Tijdens de zitting op 3 augustus 2023 heeft het Gerecht de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van de Minister aanwezig waren. Het Gerecht heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de Minister terecht heeft besloten om een tijdelijke verblijfsvergunning voor een jaar te verlenen. Het Gerecht heeft vastgesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, omdat hij niet in de tien jaar voorafgaand aan zijn aanvraag onafgebroken in Curaçao heeft verbleven.

De uitspraak benadrukt dat de situatie in Syrië kan veranderen, en dat de Minister jaarlijks de humanitaire gronden moet beoordelen. Het Gerecht heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waardoor de beschikking op bezwaar van 25 november 2022 in stand blijft. Eiser heeft geen recht op een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, en het Gerecht heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[Eiser],

verblijvende te Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. drs. A.J. Henriquez,
en

de Minister van Justitie,

verweerder,
gemachtigden: mrs. J.J.J.M. Suares en S.M. La Croes.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht de beslissing van verweerder om aan eiser (in bezwaar) een verblijfsvergunning op humanitaire gronden te verlenen voor de duur van een jaar.
1.1
Bij beschikking op bezwaar van 25 november 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd met als doel eigen bedrijf ongegrond verklaard (het bestreden besluit). In het bestreden besluit heeft verweerder aan eiser een tijdelijke verblijfsvergunning op humanitaire gronden voor de duur van een jaar verleend.
1.2
Eiser heeft op 29 december 2022 beroep ingesteld tegen de duur van de verblijfsvergunning op humanitaire gronden.
1.3
Verweerder heeft op 27 maart 2023 een verweerschrift ingediend.
1.4
De zaak is op 3 augustus 2023 ter zitting van het Gerecht behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Beoordeling door het Gerecht

2. Het Gerecht beoordeelt de beslissing van verweerder om aan eiser een tijdelijk verblijfsvergunning op humanitaire gronden te verlenen voor de duur van een jaar, aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het Gerecht komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Verweerder heeft kunnen besluiten om aan eiser een tijdelijke verblijfsvergunning voor een jaar te verlenen. Hierna legt het Gerecht uit hoe het Gerecht tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat zijn de relevante feiten?
4. Eiser is op [datum] in Syrië geboren en heeft de Syrische nationaliteit.
4.1
Eiser heeft met ingang van 28 april 2005 tot 15 januari 2018 op basis van verblijfsvergunningen voor bepaalde tijd in Curaçao verbleven.
4.2
Eiser zou op 28 april 2015 voor een vergunning voor onbepaalde tijd in aanmerking zijn gekomen. Op dat moment beschikte eiser over een verblijfsvergunning voor vijf jaar, die geldig was tot 15 januari 2018. Eiser heeft de vergunning voor onbepaalde tijd niet voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de vergunning voor vijf jaar aangevraagd.
4.3
Op 25 januari 2019 heeft eiser een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning ‘Kort Verblijf’. Die aanvraag is ingewilligd op 17 december 2020 en was geldig tot en met 3 juni 2021.
4.4
Op 27 juli 2021 heeft eiser een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met als doel eigen bedrijf. Die aanvraag is bij beschikking van 1 november 2021 afgewezen, omdat eiser niet alle vereiste documenten had overgelegd en eiser op dat moment in Curaçao verbleef zonder geldige verblijfstitel.
4.5
Tegen de afwijzing van de verblijfsvergunning van 1 november 2021 heeft eiser op 13 december 2021 bezwaar ingediend. Dat bezwaar heeft geleid tot het bestreden besluit.
Wat heeft verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd?
5. Verweerder heeft in het bestreden besluit opgenomen dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd met als doel arbeid. Ten tijde van de aanvraag bevond eiser zich niet tien jaar onafgebroken in Curaçao. De laatste verblijfsvergunning van eiser was geldig tot 15 januari 2018 en hij heeft pas ruim een jaar later een nieuwe aanvraag ingediend. Verweerder heeft de aanvraag van eiser daarom aangemerkt als een eerste aanvraag om een verblijfsvergunning. Eiser komt volgens verweerder niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning met als doel arbeid als zelfstandige, omdat eiser niet heeft voldaan aan het uitlandigheidsvereiste en niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken.
5.1
Verweerder heeft aan eiser in het bestreden besluit een tijdelijke verblijfsvergunning voor de duur van een jaar op humanitaire gronden verleend. Verweerder heeft overwogen dat rekening dient te worden gehouden met de omstandigheid dat eiser afkomstig is uit Syrië en dat zijn leven en veiligheid in Syrië niet gegarandeerd zullen zijn. Verweerder heeft ook meegewogen dat eiser sinds 2003 feitelijk in Curaçao verblijft. Eiser heeft volgens verweerder geen recht op een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, omdat de laatste vergunning van eiser is verlopen op 15 januari 2018 en eiser pas op 25 januari 2019 een aanvraag om verlenging van zijn verblijfsvergunning heeft ingediend. Het verblijfsrecht van eiser is daardoor op grond van paragraaf 3.1.5 van de Herziene instructie aan de Gezaghebbers Inzake de toepassing van de Landsverordening Toelating en Uitzetting en het Toelatingsbesluit (hierna: de HIG) vervallen. Eiser kan zich daarom ook niet beroepen op een sterk verblijfsrecht.
Heeft verweerder kunnen concluderen dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd?
6. Eiser betoogt dat de toepassing van het beleid door verweerder dat een verblijfsonderbreking ertoe leidt dat geen verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt verleend in het geval van eiser onredelijk is. Er is sprake van zwaarwegende omstandigheden die verweerder tot de conclusie hadden moeten leiden dat aan eiser een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd had moeten worden verleend. In de eerste plaats heeft eiser ruim dertien jaar rechtmatig verblijf gehad in Curaçao. Dat betekent dat eiser recht heeft op een vergunning voor onbepaalde tijd. De verblijfsonderbreking van 2018 tot en met 2020 is ontstaan omdat het eiser niet was gelukt om binnen de termijn een aanvraag om verlenging van de verblijfsvergunning in te dienen. In de tweede plaats mocht verweerder verblijfsvergunning op humanitaire gronden niet toetsen aan het reguliere beleid. Een verblijfsvergunning op humanitaire gronden dient te worden aangemerkt als een niet reguliere verblijfsvergunning en aan een dergelijke vergunning mogen geen beperkingen worden gesteld. In dit geval had verweerder verder rekening moeten houden met de omstandigheid dat de situatie in Syrië alleen maar schrijnender zal worden, waardoor de redenen om aan eiser een verblijfsvergunning op humanitaire gronden te verlenen na verloop van tijd alleen maar zwaarwegender zullen worden. Er is dus geen reden om elk jaar opnieuw te toetsen of de humanitaire gronden nog aanwezig zijn.
7. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het Gerecht motiveert zijn oordeel als volgt.
7.1
Op grond van paragraaf 3.1.5 van de HIG wordt aan een vreemdeling die gedurende een onafgebroken verblijf van tien jaar en nadien zijn hoofdverblijf niet buiten Curaçao heeft gevestigd een vergunning tot tijdelijk verblijf verleend die is voorzien van een aantekening waaruit blijkt dat aan die vergunning geen beperkingen zijn verbonden. Tien jaren aaneengesloten verblijf impliceert dat eventuele onderbrekingen een blokkade kunnen vormen voor de verkrijging van de vergunning voor onbepaalde tijd. Onzorgvuldigheid of onoplettendheid bij het niet (tijdig) verlengen van de vergunning voor bepaalde tijd kan dan ook ernstige gevolgen hebben voor wat betreft de aanspraak op de vergunning voor onbepaalde tijd, zo staat in paragraaf 3.1.5 van de HIG.
7.1.1
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat bij een aanvraag om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt gekeken of de aanvrager tien jaar voorafgaand aan de aanvraag een onafgebroken verblijf in Curaçao heeft gehad.
7.2
Verweerder heeft kunnen concluderen dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.
7.2.1
Ten eerste betekent het aanmerken van een verblijfsvergunning op humanitaire gronden als ‘niet-regulier’ niet dat toetsing aan het beleid van verweerder niet mag en evenmin dat daaraan geen voorwaarde ten aanzien van de duur zou mogen worden verbonden. Met ‘niet-regulier’ wordt bedoeld dat aan een dergelijke verblijfsvergunning geen beperking aan het verblijfsdoel mag worden verbonden. Beperkingen van het verblijfsdoel zijn bijvoorbeeld arbeid, gezinshereniging en eigen bedrijf. Eiser heeft in dit verband verwezen naar een uitspraak van de Raad van State met nummer ECLI:NL:RVS:2004:AR7708, r.o. 2.2.2. Het Gerecht begrijp dat eiser bedoelt de uitspraak van de Raad van State van 19 november 2004,
JV2005/45. Uit rechtsoverweging 2.2.2 van die uitspraak blijkt niet dat een verblijfsvergunning op humanitaire gronden niet aan beleid mag worden getoetst of dat daaraan geen voorwaarde ten aanzien van de duur mag worden verbonden.
7.2.2
Ten tweede is het tegenwerpen van de voorwaarde dat een vreemdeling in de tien jaar direct voorafgaand aan de aanvraag van een vergunning voor onbepaalde tijd onafgebroken rechtmatig verblijf moet hebben gehad in het geval van eiser niet onredelijk. De omstandigheden die eiser in dit verband aanvoert leiden niet tot de conclusie dat verweerder van zijn beleid had moeten afwijken. Eiser heeft weliswaar dertien jaar onafgebroken rechtmatig verblijf gehad in Curaçao, maar niet in de tien jaar direct voorafgaand aan de aanvraag om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Eiser heeft immers niet vóór het verstrijken van zijn laatste verblijfsvergunning een aanvraag gedaan voor de vergunning voor onbepaalde tijd. De laatste verblijfsvergunning van eiser was geldig tot 15 januari 2018. Vervolgens heeft op 25 januari 2019 een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning ‘Kort Verblijf’ met als doel zijn verblijf in Curaçao te legaliseren. Dat betrof dus geen aanvraag voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Op het moment dat eiser de aanvraag voor een verblijfsvergunning ‘Kort Verblijf’ indiende verbleef hij al ruim een jaar zonder geldige verblijfstitel in Curaçao. De vergunning ‘Kort Verblijf’ was geldig tot en met 3 juni 2021. Eiser heeft na het verstrijken van de geldigheidsduur van die vergunning, namelijk op 27 juli 2021, een nieuwe aanvraag ingediend. Dat betrof de aanvraag voor een verblijfsvergunning met als doel arbeid als zelfstandige. Die aanvraag had volgens eiser moeten leiden tot de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Op dat moment waren al ruim drie jaren verstreken nadat de laatste reguliere verblijfsvergunning (met doel arbeid) van eiser was verstreken. Eiser heeft ook desgevraagd ter zitting geen verklaring kunnen geven voor het niet tijdig indienen van de aanvraag voor de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Dat eiser tot aan 15 januari 2018 dertien jaar onafgebroken rechtmatig verblijf in Curaçao heeft gehad, maakt niet dat verweerder hem de onzorgvuldigheid of onoplettendheid bij de indiening van de aanvraag voor de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd niet kan tegenwerpen.
7.2.3
Ook het betoog dat verweerder een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd had moeten verlenen omdat het niet aannemelijk is dat de situatie in Syrië zal veranderen, slaagt niet. Verweerder kan een onderscheid maken tussen humanitaire gronden die van blijvende aard zijn en van niet blijvende aard. Verweerder heeft de situatie in Syrië kunnen aanmerken als een situatie van niet blijvende aard omdat die in de toekomst kan veranderen. Dat maakt dat verweerder ook heeft kunnen concluderen dat hij de situatie in Syrië jaarlijks dient te beoordelen om te kunnen toetsen of de humanitaire gronden zich nog voordoen.

Conclusie en gevolgen

8. De conclusie is dat het beroep ongegrond is. Dat betekent dat de beschikking op bezwaar van 25 november 2022 in stand blijft. Verweerder heeft kunnen besluiten aan eiser een verblijfsvergunning op humanitaire gronden voor de duur van een jaar te verlenen.
9. Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het Gerecht:
-
verklaarthet beroep
ongegrond.
Aldus gegeven door mr. S.C.A. ter Borg, rechter in het Gerecht, en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2023 te Curaçao, in tegenwoordigheid van mr. M.F.G. Maes, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving hiervan. Zie hoofdstuk 5 van de Lar