In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 19 juli 2023 uitspraak gedaan in een vreemdelingenzaak betreffende de rechtmatigheid van de inbewaringstelling van een vreemdeling. De vreemdeling, geboren in Colombia, was op 10 september 2022 als toerist toegelaten tot Curaçao, maar zijn verblijfstitel was op 10 oktober 2022 verlopen. De minister van Justitie had de vreemdeling op 16 april 2023 als ongewenste vreemdeling aangemerkt en bevolen dat hij ter verzekering van zijn vertrek in bewaring werd gesteld. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom niet met een minder ingrijpende maatregel kon worden volstaan.
Het Gerecht oordeelde dat de minister niet had aangetoond dat de inbewaringstelling noodzakelijk was, gezien de omstandigheden dat de vreemdeling legaal in Curaçao was ingereisd, een geldig paspoort had en beschikte over een tijdelijk verblijfadres. Het Gerecht concludeerde dat de inbewaringstelling niet voldoende was gemotiveerd en verklaarde het beroep gegrond. De bestreden beschikking werd vernietigd voor zover deze de inbewaringstelling betrof, en de minister werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de vreemdeling. Tevens werd bepaald dat de minister het door de vreemdeling betaalde griffierecht diende te vergoeden. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat het beroep gegrond was verklaard en de zaak finaal werd afgedaan.