ECLI:NL:OGEAC:2023:239

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
13 september 2023
Zaaknummer
CUR202301993 en CUR202301627
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van inbewaringstelling van vreemdeling op grond van onvoldoende motivatie door de minister

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 19 juli 2023 uitspraak gedaan in een vreemdelingenzaak betreffende de rechtmatigheid van de inbewaringstelling van een vreemdeling. De vreemdeling, geboren in Colombia, was op 10 september 2022 als toerist toegelaten tot Curaçao, maar zijn verblijfstitel was op 10 oktober 2022 verlopen. De minister van Justitie had de vreemdeling op 16 april 2023 als ongewenste vreemdeling aangemerkt en bevolen dat hij ter verzekering van zijn vertrek in bewaring werd gesteld. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom niet met een minder ingrijpende maatregel kon worden volstaan.

Het Gerecht oordeelde dat de minister niet had aangetoond dat de inbewaringstelling noodzakelijk was, gezien de omstandigheden dat de vreemdeling legaal in Curaçao was ingereisd, een geldig paspoort had en beschikte over een tijdelijk verblijfadres. Het Gerecht concludeerde dat de inbewaringstelling niet voldoende was gemotiveerd en verklaarde het beroep gegrond. De bestreden beschikking werd vernietigd voor zover deze de inbewaringstelling betrof, en de minister werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de vreemdeling. Tevens werd bepaald dat de minister het door de vreemdeling betaalde griffierecht diende te vergoeden. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat het beroep gegrond was verklaard en de zaak finaal werd afgedaan.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

op het verzoek om voorlopige voorziening en met toepassing van artikel 95 van de Lar, op het beroep in de zaak tussen:

[naam vreemdeling],verblijvende in Curaçao,

eiser in de bodemzaak, verzoeker in de voorlopige voorziening,
hierna: de vreemdeling,
gemachtigden: mrs. A.S.M. Blonk en J.A.M. Laclé-Jansen, advocaten,
en

de minister van Justitie,

verweerder, hierna: de minister.

Procesverloop

Op 26 mei 2023 heeft de vreemdeling beroep ingesteld tegen de beschikking van de minister van 16 april 2023 (de bestreden beschikking). Op 29 juni 2023 heeft de vreemdeling een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
Het Gerecht heeft het verzoek en het beroep op 12 juli 2023 ter zitting behandeld. De vreemdeling is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden, die zijn vergezeld door I. Witteveen, directeur van de stichting Human Rights Defense Curaçao. De vreemdeling is verder bijgestaan door R. Pieter, tolk in de Spaanse taal. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mrs. J.J.J.M. Suares en S.M. La Croes-Virginia, beiden jurist bij de Toelatingsorganisatie Curaçao. Ook waren aanwezig G.H. Fleming en J.M.A. De La Chiques, medewerkers van de Unit Vreemdelingentoezicht en Opsporing.

Overwegingen

Inleiding
1. De vreemdeling is geboren in Colombia en heeft de Colombiaanse nationaliteit. Op 10 september 2022 is hij als toerist toegelaten tot Curaçao. Niet in geschil is dat de geldigheidsduur van zijn toeristisch verblijf vanaf 10 oktober 2022 is verstreken en dat hij sinds die dag zonder geldige verblijfstitel in Curaçao verblijft.
2. Op 16 april 2023 is de vreemdeling bij een verkeerscontrole aangehouden op de Salsbachweg. Bij beschikking van gelijke datum (de bestreden beschikking) heeft de minister de vreemdeling op grond van artikel 19 van de Ltu als ongewenste vreemdeling beschouwd, bepaald dat hij uiterlijk op 16 mei 2023 wordt verwijderd en aan hem voor de duur van drie jaar de binnenkomst in Curaçao ontzegd. Ook heeft de minister daarbij bevolen dat de vreemdeling ter verzekering van zijn vertrek in bewaring wordt gesteld.
3. Het verzoek en het beroep van de vreemdeling richten zich uitsluitend tot het bevel tot inbewaringstelling. In de kern voert de vreemdeling daartegen aan dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet met een lichter middel dan inbewaringstelling kon worden volstaan.
De beoordeling van het Gerecht
4. Het Gerecht is van oordeel dat de feiten in dit geval geen nader onderzoek vergen. Het Gerecht zal daarom op grond van artikel 95, eerste lid, van de Lar niet alleen uitspraak doen op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
5. Op grond van artikel 19, tweede lid, van de Ltu kan een vreemdeling ter verzekering van zijn vertrek in bewaring worden gesteld indien deze gevaar oplevert voor de openbare orde, de publieke rust of de veiligheid of de goede zeden dan wel indien gegrond vrees bestaat dat de betrokkene zal proberen zich aan zijn vertrek te onttrekken. Op grond van het derde lid van deze bepaling geschiedt de inbewaringstelling krachtens een met redenen omkleed bevelschrift, dat aan betrokkene in persoon wordt uitgereikt.
6. Bij de uitvoering van de Ltu hanteert de minister beleid, zoals neergelegd in de HIG. In paragraaf 10.3 van de HIG is onder meer vermeld dat inbewaringstelling onvermijdbaar moet zijn in het belang van de openbare rust, van de openbare orde of van de nationale veiligheid. Het proportionaliteitsbeginsel brengt daarbij mee dat pas tot inbewaringstelling kan worden overgaan, indien vaststaat dat niet met een minder ingrijpende maatregel, zoals een meldingsplicht of vrijwillige afgifte van het paspoort, kan worden volstaan. De inbewaringstelling zal in zijn algemeenheid gerechtvaardigd zijn indien zonder toepassing daarvan de vreemdeling zich vrijwel zeker aan de verwijdering zal onttrekken.
7. In deze zaak staat niet ter discussie dat de vreemdeling Curaçao legaal is ingereisd, een geldig paspoort heeft en beschikt over een tijdelijk verblijfadres in Curaçao. Gelet op deze omstandigheden en in het licht van de ministers eigen beleid op grond waarvan inbewaringstelling als ultimum remedium geldt, acht het Gerecht het bevel inbewaringstelling in de bestreden beschikking onvoldoende gemotiveerd. De minister heeft namelijk niet kenbaar gemaakt waarom ter voorkoming van onttrekking aan de verwijdering in dit geval het ultimum remedium van bewaring gerechtvaardigd was en niet met een minder ingrijpende maatregel kon worden volstaan.
Conclusie en gevolgen
8. Het Gerecht zal het beroep van de vreemdeling daarom gegrond verklaren en de bestreden beschikking vernietigen voor zover daarin de inbewaringstelling van de vreemdeling is bevolen. Dat betekent dat er geen titel meer bestaat voor de tenuitvoerlegging van de inbewaringstelling. Het Gerecht verstaat dat de minister de vreemdeling zo spoedig mogelijk in vrijheid zal stellen.
9. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard en de zaak finaal wordt afgedaan, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Dat verzoek wordt daarom afgewezen.
10. Het Gerecht ziet aanleiding verweerder te veroordelen tot betaling aan de vreemdeling van de gemaakte proceskosten.
11. Het Gerecht beschouwt dit beroep en dat van [naam van de andere vreemdeling] (CUR202301627), als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Beide beroepen zijn namelijk gezamenlijk behandeld en de rechtsbijstand is verleend door dezelfde persoon, waarbij de werkzaamheden nagenoeg identiek waren. Omdat het gaat om samenhangede zaken, beschouwt het Gerecht de beroepen als één zaak. Dit betekent dat het Gerecht de proceskosten van de zaak vaststelt op NAf 1.400,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met waarde per punt van NAf 700,-), wat neerkomt op een vergoeding van NAf 700,- per vreemdeling.
12. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient de minister op grond van artikel 17, zevende lid van de Lar het door de vreemdeling betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaarthet beroep gegrond
    ;
  • vernietigtde bestreden beschikking voor zover daarin de inbewaringstelling is bevolen
    ;
  • veroordeeltde minister in de proceskosten van de vreemdeling tot een bedrag van NAf 700,-;
  • bepaaltdat de minister het door de vreemdeling betaalde griffierecht van NAf 150,- aan hem vergoedt;
  • wijst afhet verzoek om voorlopige voorziening.
Aldus vastgesteld door mr. N.M. Martinez, rechter in het Gerecht, en bekend gemaakt te Curaçao op 19 juli 2023, in aanwezigheid van mr. H. van der Schaft, griffier.
Tegen de uitspraak op het beroep staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar. Tegen de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.