ECLI:NL:OGEAC:2023:226

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
21 augustus 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
CUR202204934
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door omgevallen kenepa-boom en risicoaansprakelijkheid

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao is behandeld, vordert eiser, vertegenwoordigd door mr. N.B. Louisa, schadevergoeding van gedaagde, vertegenwoordigd door mr. A.C. Herrera, naar aanleiding van schade veroorzaakt door een omgevallen kenepa-boom. De boom, die in de tuin van gedaagde stond, viel op 9 januari 2022 en op 19 september 2022, en veroorzaakte schade aan het appartement van eiser, waaronder schade aan het dak, terras en een geparkeerde auto. Eiser stelt dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door de boom niet te laten kappen, ondanks waarschuwingen van de brandweer over de staat van de boom.

Gedaagde betwist echter dat zij op de hoogte was van het risico dat de boom vormde en stelt dat eiser en zijn echtgenote de boom wilden behouden. Het gerecht oordeelt dat eiser niet kan worden gevolgd in zijn verwijt aan gedaagde, omdat er onvoldoende bewijs is dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld. Bovendien wordt opgemerkt dat bomen niet onder de risicoaansprakelijkheid van de artikelen 6:173 en 6:174 BW vallen. Het gerecht wijst de vordering van eiser af en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 21 augustus 2023.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202204934
Vonnis van 21 augustus 2023
in de zaak van
[EISER],wonende in Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. N.B. Louisa,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.C. Herrera.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift, met producties van 21 december 2022,
  • de conclusie van antwoord van 5 juni 2023,
  • de mondelinge behandeling van 3 juli 2023, waarbij zijn verschenen [eiser], bijgestaan door mr. Louisa en [gedaagde], bijgestaan door mr. Herrera. Partijen hebben het woord gevoerd, mr. Louisa aan de hand van de door haar overgelegde pleitnotitie.
1.2.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
De ouders van partijen woonden te Kanga, [adres], een huis gebouwd op huurgrond. Het ouderlijk huis is nu opgedeeld in vier aparte ‘units’ (… A t/m D).
2.2. [
Eiser] woont in het appartement (.. D) boven het appartement van [gedaagde] (.. C).
2.3.
In de tuin voor de unit van [gedaagde] stond een grote kenepaboom (knip), waarvan een gedeelte op 9 januari 2022 is omgevallen. Op 19 september 2022 is het resterende deel van de boom omgevallen.
2.4.
De omgevallen kenepa heeft schade veroorzaakt aan het dak van het appartement van [eiser], het terras, de garage en de auto (Chevrolet Camaro ’67) die in de garage stond geparkeerd.

3.De vordering

[Eiser] vordert – samengevat – dat het gerecht voor recht verklaart dat [gedaagde] op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de schade van [eiser] en haar veroordeelt tot betaling aan hem van NAf 6.625 ter zake schadevergoeding en NAf 776,66 ter zake buitengerechtelijk incassokosten, en de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1. [
Eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld en daardoor schadeplichtig is. Het onrechtmatig handelen van [gedaagde] is er volgens [eiser] in gelegen dat [gedaagde] er begin 2022 door de brandweer op is geattendeerd dat de kenepaboom aangetast was door termieten, dat zij wist dat deze boom een gevaar vormde en dat zij de boom desondanks niet heeft laten kappen en anderen (een neef) heeft belet snoeiwerk te verrichten.
4.2. [
Gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat zij wist dat de boom een risico vormde en dat zij aan wie dan ook te verstaan zou hebben gegeven dat de boom niet gesnoeid of gekapt mocht worden. Volgens [gedaagde] waren het juist [eiser] en diens echtgenote die de boom wensten te behouden en wilde zij er zelf al lang van af. De kosten van het verwijderen, NAf 1.800 à NAf 2.000, kon zij zich echter niet veroorloven.
4.3.
In het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagde], kan [eiser] niet gevolgd worden in zijn verwijt aan [gedaagde]. Bij gebreke van een voldoende specifiek bewijsaanbod, wordt aan bewijslevering niet toegekomen. In deze zaak kan dus niet worden aangenomen dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. Voor de door de omvallende boom veroorzaakte schade van [eiser] is [gedaagde] dus niet aansprakelijk.
4.4.
Bij het voorgaande betrekt het gerecht ook het volgende:
  • bomen behoren niet onder de zaken en opstallen waarvoor de risicoaansprakelijkheid geldt van de artikelen 6:173 en 6:174 BW;
  • de boom stond er al zeker een halve eeuw;
  • de grond waar de boom stond is niet van [gedaagde], maar betreft huurgrond die niet alleen door [gedaagde], maar ook door [eiser] en twee andere broers/zussen wordt gehuurd van de eigenaren;
  • de boom stond weliswaar vlak voor de bij [gedaagde] in gebruik zijnde unit, maar [gedaagde] is niet te beschouwen als de ‘baas’ van de boom of als de enige die daarvoor verantwoordelijk is;
  • niet gebleken is dat [eiser] of een van de andere erfgenamen stappen heeft ondernomen om de boom te verwijderen, of daartoe een voorstel heeft gedaan;
  • aanmaningen van [eiser] aan [gedaagde] om de boom te kappen of om [eiser] toe te laten de boom te kappen ontbreken;
  • de omvallende boom heeft ook schade aangericht aan de unit van [gedaagde], welke schade zij voor haar eigen rekening heeft genomen.
4.5.
Zoals ter zitting besproken, is de nalatenschap van de ouders van partijen nog niet verdeeld. [Eiser] heeft gezegd dat hij tot verdeling wil overgaan (met verkoop van [adres]) en dat hij bezig is met het regelen van een verklaring van erfrecht. De door [eiser] voor te schieten herstelwerkzaamheden aan het gebouw kunnen, voor zover redelijk, wellicht worden aangemerkt als handelingen tot behoud van het gemeenschappelijk goed als bedoeld in artikel 4:170 en 4:173 BW, de kosten waarvan bij de verdeling kunnen worden verrekend onder de erfgenamen, althans onder de erfgenamen die het genot van het gebouw hebben gehad. In deze procedure kan daarop niet worden vooruitgelopen.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen. De overige verweren van [gedaagde] behoeven geen bespreking.
4.7.
Artikel 60 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat de proceskosten tussen onder meer broers en zussen kunnen worden gecompenseerd. Daartoe bestaat hier aanleiding.

5.De beslissing

Het gerecht:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter, bijgestaan door mr. M.D.M. Connor, griffier, en in het openbaar uitgesproken.