ECLI:NL:OGEAC:2023:214

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
28 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
CUR202102851
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen echtgenoten met betrekking tot pensioenaanspraken en belastingschuld

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, ging het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen een vrouw en een man na hun scheiding. De vrouw, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M. Cicilia, eiste een verdeling van de activa en passiva, waaronder pensioenaanspraken en een belastingschuld. De man procedeerde in persoon. Het gerecht heeft in eerdere vonnissen reeds beslissingen genomen over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, en in dit vonnis werd de vrouw gemachtigd om informatie op te vragen over de pensioenaanspraken van de man. Het gerecht oordeelde dat de vrouw recht had op de helft van de waarde van de pensioenaanspraken, die door de Foundation Pension Fund Isla Curaçao waren vastgesteld op NAf 81.821,-. Daarnaast werd de belastingschuld van de man vastgesteld op NAf 129.000,-, en het gerecht honoreerde het verzoek van de vrouw om deze als uitgangspunt te nemen voor de verdeling.

Het gerecht oordeelde dat de huwelijksgoederengemeenschap een waarde had van NAf 116.140,30, waar beide partijen recht op hadden. De vrouw werd toegedeeld de echtelijke woning, de inboedelgoederen en haar eigen pensioenaanspraken, terwijl de man de spaarrekening en zijn eigen pensioenaanspraken kreeg. De man werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van NAf 28.991,15 aan de vrouw, en hij moest de aan haar toegedeelde goederen binnen 10 dagen na het vonnis afgeven. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202102851
Vonnis van 28 augustus 2023
in de zaak van
[EISERES /DE VROUW],wonend in Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. M. Cicilia,
tegen
[GEDAAGDE / DE MAN],
wonend in Curaçao,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man worden genoemd.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Het verdere procesverloop blijkt uit:
  • het vonnis van 5 december 2022 (hierna: het tussenvonnis),
  • de akte uitlating van de vrouw, ingediend op 3 april 2023,
  • de akte van niet dienen, verleend aan de man.
1.2.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De verdere beoordeling

het tussenvonnis
2.1.
Het gerecht volhardt bij het tussenvonnis.
2.2.
Bij het tussenvonnis heeft het gerecht onder meer de vrouw gemachtigd
“om aan APC en eventuele andere pensioenverzekeraars van de man opgave te vragen van de waarde van diens pensioenaanspraken per 3 november 2020”
en de zaak verwezen naar de rol
“voor akte uitlating aan de zijde van de vrouw omtrent hetgeen is overwogen in r.o. 2.12, 2.14 en 2.16”
2.3.
Die hiervoor genoemde rechtsoverwegingen luiden respectievelijk als volgt:
“2.12 De man is bij het tussenvonnis van 13 december 2021 in de gelegenheid gesteld bij zijn pensioenverzekeraar een opgave van zijn pensioenaanspraken op te vragen en deze in het geding te brengen. De mogelijkheid daartoe heeft hij laten passeren, in elk geval waar het betreft dat in het geding brengen. Daarvoor heeft hij geen verklaring gegeven. Nu aldus de man geen medewerking verleent en essentieel is dat met het oog op de verdeling een opgave van de pensioenaanspraken van de man per 3 november 2020 beschikbaar komt, zal de vordering onder e van de vrouw worden toegewezen als hierna in het dictum geformuleerd. Het gerecht begrijpt uit het inleidend verzoekschrift dat volgens de vrouw de man pensioen heeft opgebouwd bij APC alsmede kennelijk elders toen hij werkzaam was bij de raffinaderij. De te verlenen machtiging geldt ten aanzien van alle pensioenverzekeraars waar de man aanspraken heeft opgebouwd. Er vanuit gaande dat de vrouw de opgave(s) verkrijgt, zal zij deze vervolgens in het geding kunnen brengen.”.
“2.14 De zaak zal opnieuw worden verwezen naar de rol voor uitlating door beide partijen, waarbij zij, eerst de vrouw en daarna de man, in de gelegenheid zullen worden gesteld gemotiveerd een gespecificeerde opgave te doen van de belastingschuld per 3 november 2020.”.
“2.16 Het onroerend goed met de beide door partijen bewoonde appartementen behoort tot de huwelijksgoederengemeenschap. Daarom zijn, als uitgangspunt, beide partijen gelijkelijk tot het gebruik daarvan gerechtigd. Het gerecht ziet daarom geen aanleiding de vrouw een vergoeding toe te kennen in verband met het gebruik van een der appartementen door de man, ook al niet omdat ook de vrouw zelf een appartement bewoonde.
Naar het oordeel van het gerecht heeft de vrouw wel aanspraak op een vergoeding van de man in verband met de kosten voor de nutsvoorzieningen vanaf 3 november 2020. Die kosten zijn immers, zo heeft de vrouw onweersproken gesteld, volledig door haar betaald, ook die voor het appartement dat de man bewoonde respectievelijk verhuurde. De vrouw heeft haar aanspraak gerelateerd aan de waarde van het onroerend goed. Daartoe bestaat geen grond, omdat bedoelde kosten voor de nutsvoorzieningen los staan van de waarde van het onroerend goed. De vrouw zal zich omtrent deze vordering van haar nader kunnen uitlaten.
Tijdens de comparitie van partijen heeft de man verklaard dat hij een appartement aan twee mensen heeft verhuurd. Naar het gerecht begrijpt, betreft dit het appartement dat de man ook zelf bewoont althans heeft bewoond. In verband daarmee en tegen de achtergrond van het feit dat ook de vrouw feitelijk de beschikking heeft over een appartement, komt in verband met die verhuur door de man aan de vrouw geen gebruiksvergoeding toe.”.
de pensioenaanspraken
2.4.
De vrouw stelt dat de man pensioen heeft opgebouwd bij de Foundation Pension Fund Isla Curaçao en dat deze pensioenaanspraken een waarde hebben van NAf 81.821,-, waarvan haar de helft (NAf 40.910,-) toekomt. Deze stelling, die de man niet heeft weersproken, is overeenkomstig de opgave van Foundation Pension Fund Isla Curaçao, die de vrouw in het geding heeft gebracht.
2.5.
Uit deze stelling leidt het gerecht af dat de vrouw kiest voor een verdeling van de contante waarde van de pensioenaanspraken en niet voor een periodieke uitkering. Van die contante waarde van NAf 81.821,- komt aan elk van partijen de helft toe.
de belastingschuld
2.6.
De vrouw voert het volgende aan. Zij heeft uitgebreid overleg gevoerd met de belastingdienst. Dat heeft haar geleerd dat de man reeds jarenlang geen belasting heeft betaald noch belastingaangifte heeft gedaan en dat de aanslagen die staan vermeld op de aanslagenlijst daarom voor het grootste gedeelte uit geschatte bedragen bestaan. De werkelijke belastingschuld van de man zal slechts kunnen worden bepaald, indien hij alsnog aangifte doet.
Dit heeft de man onweersproken gelaten.
2.7.
Daarmee staat in rechte vast dat niet kan worden vastgesteld wat de hoogte is van de belastingschuld is, dat die onduidelijkheid geheel en al aan de man is te wijten en bovendien dat de aanslagen vermeld op de aanslagenlijst grotendeels geschatte bedragen betreffen. Tegen deze achtergrond is naar het oordeel van het gerecht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om de belastingschuld te bepalen op basis van die aanslagenlijst.
De vrouw verzoekt blijkens haar inleidend verzoekschrift bij de boedelscheiding een belastingschuld van NAf 129.000,- als uitgangspunt te hanteren. Mede gezien de door haar overgelegde bescheiden zal het verzoek van de vrouw uit te gaan van een belastingschuld van NAf 129.000,- worden gehonoreerd. Zou de werkelijke belastingschuld hoger of lager blijken te zijn, dan zal het verschil ten laste respectievelijk ten gunste van de man komen.
de gebruiksvergoeding
2.8.
R.o. 2.16 van het tussenvonnis heeft betrekking op de door de vrouw gevorderde gebruiksvergoeding, haar vordering onder e. Hetgeen de vrouw aanvoert naar aanleiding van r.o. 2.16 van het tussenvonnis, is voor het gerecht niet steeds volledig begrijpelijk en het verband met de vordering tot toewijzing van een gebruiksvergoeding is ook niet steeds helder. Het gerecht doelt bijvoorbeeld op het volgende:
“Inmiddels is cliënte genoodzaakt geweest om weer in het huis van cliënte te gaan wonen, omdat cliënte niet langer kon wachten op de boedelverdeling om naar huis terug te kunnen met de kinderen”.
Het gerecht begrijpt hieruit dat sprake is van twee huizen (de twee appartementen?), maar wat wordt bedoeld met “het huis van cliënte” en naar welk huis zij zou willen terugkeren is het gerecht niet duidelijk. Bovendien is het gerecht niet duidelijk waarom dit van belang zou zijn voor de beoordeling van de gevorderde gebruiksvergoeding, die immers ziet op de bewoning door de man.
2.9.
In hetgeen de vrouw stelt met betrekking tot r.o. 2.16 van het tussenvonnis, ziet het gerecht daarom geen aanleiding terug te komen op in die rechtsoverweging genomen (bindende eind)beslissing dat de vrouw jegens de man geen recht heeft op een gebruiksvergoeding.
2.10.
Eveneens in r.o. 2.16 van het tussenvonnis is beslist dat de vrouw aanspraak heeft op een vergoeding van de man in verband met de kosten voor de nutsvoorzieningen vanaf 3 november 2020. Nu de vrouw geen opgave van die kosten heeft gedaan en zelfs elke indicatie van de hoogte daarvan ontbreekt, zullen deze in redelijkheid worden vastgesteld op NAf 100,- per maand over de periode vanaf 3 november 2020 tot en met de dag dat de man de woning zal ontruimen, onder aftrek van die vergoeding over een periode van drie maanden. Dit laatste omdat de vrouw stelt dat zij “deze voorziening gedurende enkele maanden heeft laten stopzetten”.
de inboedelgoederen
2.11.
In het vonnis van 13 december 2021, r.o. 4.9, is overwogen dat het gerecht voornemens was te zijner tijd de waarde van de inboedel zelf te bepalen. De vrouw heeft die waarde aanvankelijk geschat op NAf 7.750,- en vervolgens nader geschat op NAf 9.620,- en volgens de man bedroeg die waarde minder dan NAf 10.000,-. Geen van deze beide schattingen is gebaseerd op een taxatie dan wel bijzondere deskundigheid, althans dat is niet aangevoerd of gebleken. Het gerecht bepaalt de waarde van de inboedel, in lijn met de respectieve standpunten van partijen, op NAf 9.620,-.
conclusie met betrekking tot de huwelijksgoederengemeenschap
2.12.
Hetgeen is overwogen en beslist in de vonnissen van 13 december 2021, 4 april 2022 en 5 december 2022 (het tussenvonnis) en het onderhavige vonnis leidt tot de conclusie dat de huwelijksgoederengemeenschap bestaat uit:
activa
de echtelijke woning NAf 200.000,-
de spaarrekening ACU-aandelen 1.000,-
de auto RAV 10.758,-
de auto Tercel 2.000,-
de inboedelgoederen 9.620,-
de pensioenaanspraken van de vrouw 21.352,-
de pensioenaanspraken van de man
81.821,-
totaal activa 326.551,-
passiva
Aqualectra Monte Carmelo NAf 1.290,88
Selikor Monte Carmelo 240,-
Aqualectra Salsbach 1.755,05
hypotheek 70.648,56
Visacard 4.519,92
Kompaleon 1.966,29
belastingen 129.000,-
taxatierapport 490,-
notariskosten
500,-
totaal passiva -/- NAf
210.410,70
saldo NAf 116.140,30
2.13.
De huwelijksgoederengemeenschap heeft dus per saldo een waarde van NAf 116.140,30. Beide partijen hebben aanspraak op de helft daarvan, NAf 58.070,15.
de verdeling
2.14.
Vooropgesteld wordt dat schulden (de ‘passiva’) niet voor verdeling in aanmerking komen omdat een schuld geen goed is als bedoeld in artikel 3:182 Burgerlijk Wetboek (BW). Bovendien is het niet mogelijk door verdelingshandelingen de in artikel 1:102 BW neergelegde aansprakelijkheid van partijen jegens schuldeisers te wijzigen. In de onderlinge verhouding tussen partijen dient ieder van hen voor de helft bij te dragen in de schuld tenzij daaromtrent anders wordt overeengekomen (artikel 1:100 BW) of een afwijkende draagplicht heeft te gelden op grond van de redelijkheid en billijkheid. Indien, ten slotte, één van partijen, daartoe aangesproken door een schuldeiser, meer heeft bijgedragen in de schuld dan het gedeelte dat voor zijn rekening komt, heeft hij voor het meerdere een regresrecht op de andere partij. Naar het gerecht begrijpt, stellen beide partijen zich op het standpunt dat de schulden in de verdeling moeten worden betrokken. Daarom zullen deze worden ‘verdeeld’ in die zin dat de onderlinge draagplicht van partijen voor die schulden zal worden vastgesteld door te bepalen voor wiens rekening de schulden komen.
2.15.
In het inleidend verzoekschrift heeft de vrouw primair gevorderd alle boedelbestanddelen, met uitzondering van haar auto, toe te delen aan de man, onder verrekening van de eventuele overbedeling. Ter comparitie heeft de vrouw vervolgens als haar voorkeur uitgesproken dat zoveel mogelijk activa aan haar worden toegedeeld. Tegen dat laatste heeft de man in beginsel geen bezwaar mits de overbedeling/onderbedeling wordt verrekend.
2.16.
Mede in het licht van de eisen van redelijkheid en billijkheid, die tussen partijen gelden, wordt ter zake de verdeling het volgende overwogen.
2.17.
De man wenst in de woning te blijven wonen. Voor zover daaruit moet worden afgeleid dat hij de toedeling van de woning aan hem wenst, wordt overwogen dat, nu de vrouw de toedeling van de woning aan haar wenst, de belangen van beide partijen bij de toedeling van de woning aan hen tegen elkaar moeten worden afgewogen. Bij die afweging zijn de volgende omstandigheden van belang:
1. de woonsituatie van partijen: de vrouw voert (althans voerde ten tijde van de comparitie) een huishouden met drie kinderen van partijen. De man woont/woonde alleen.
2. de financiële situatie van de vrouw en de man. Het gerecht acht aannemelijk dat de vrouw de woning - ingeval van toedeling aan haar - zal kunnen financieren en dat dat niet geldt voor de man ingeval van toedeling van de woning aan hem. Dit leidt het gerecht af uit het volgende feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd:
- de vrouw heeft aangevoerd dat de man de betaling van de nutsvoorzieningen heeft gestaakt, omdat hij daartoe niet meer in staat was (verzoekschrift, randnummer 4). In de reactie daarop van de man (conclusie van antwoord, randnummer 2) leest het gerecht geen betwisting daarvan, maar alleen een verklaring.
- de vrouw betaalt/betaalde de hypotheeklasten, de man draagt/droeg niet bij aan de betaling van de hypoheeklasten (verzoekschrift, randnummer 13)
- de vrouw heeft haar gedeelte van het voorschot voor de deskundige onverwijld betaald, de man heeft zijn gedeelte van dat voorschot na verloop van tijd en slechts met veel moeite en vertraging betaald
- volgens de jaarrekening 2019 van H.W. Electric, het bedrijf van de man, was haar bedrijfsresultaat in 2019 NAf 46.230,-. In verband daarmee schrijft Marie-Louise Schoop van SBG-Accounting in een brief/verklaring d.d. 17 november 2020 het volgende:
“[…] In bijlage 1 treft u de jaarrekening van H.W. Electric bestaande uit de balans de winst- en verliesrekening over de periode van januari tot en met december 2019.
Hierbij verzoek ik u om rekening te houden dat deze bedrijfsresultaten de invloed van de recente (economische) ontwikkelingen op de onderneming niet weergeven. De omzet en liquiditeiten positie van de onderneming is enorm verslechterd door de genomen maatregelen in verband met de pandemie COVID-19. De getroffen maatregelen, zoals het afsluiten van het luchtruim en lockdown hebben een enorme afname van afzet als gevolg gehad. Sedert de maatregelen van “social distancing” zijn ingevoerd is belanghebbende beperkt in de uitvoering van zijn diensten. De aanvoer van nieuwe cliënten is niet mogelijk, verschillende projecten zijn stopgezet en bepaalde diensten kunnen in zijn geheel niet worden uitgevoerd. Hierdoor is de omzet van de onderneming (het inkomen van belanghebbende) significant afgenomen met circa 30%. Recente ontwikkelingen wijzen erop dat deze situatie zal voortduren. […]”
- de vrouw heeft, zo stelt de man, een goede baan.
2.18.
Op grond van het hiervoor overwogene zal de woning worden toegedeeld aan de vrouw.
Daargelaten dat de vraag wie de woning na de toedeling gaat bewonen, buiten de verdeling valt, kan naar het oordeel van het gerecht niet van de vrouw worden gevergd toe te laten dat de man in de woning blijft wonen, ook niet als in aanmerking wordt genomen dat de woning uit twee appartementen bestaat.
2.19.
Naast de woning zullen van de activa ook de inboedelgoederen – die zijn in de woning aanwezig -, haar eigen pensioenaanspraken en, overeenkomstig de voorkeur van partijen, de auto Tercel aan de vrouw worden toegedeeld.
Van de passiva zullen voor rekening van de vrouw komen de met de woning verbonden hypotheekschuld, de helft van de schuld van NAf 129.000,- aan de belastingdienst en de overige schulden.
2.20.
Aan de man zullen worden toegedeeld van de activa de spaarrekening ACU-aandelen, zijn eigen pensioenaanspraken en, overeenkomstig de voorkeur van partijen, de auto RAV, en van de passiva zullen voor zijn rekening komen de helft van de schuld van NAf 129.000,- aan de belastingdienst, vermeerderd respectievelijk verminderd met hetgeen partijen meer of minder dan dat bedrag aan de belastingdienst verschuldigd zullen blijken te zijn (zie r.o. 2.7).
2.21.
Dit leidt tot de volgende verdeling:
de volgende
activaworden toegedeeld aan de vrouw:
de echtelijke woning NAf 200.000,-
de auto Tercel 2.000,-
de inboedelgoederen 9.620,-
de pensioenaanspraken van de vrouw
21.352,-
totaal activa 232.972,-
en de volgende
passivakomen voor rekening van de vrouw:
Aqualectra Monte Carmelo NAf 1.290,88
Selikor Monte Carmelo 240,-
Aqualectra Salsbach 1.755,05
hypotheek 70.648,56
Visacard 4.519,92
Kompaleon 1.966,29
belastingen 64.500,-
taxatierapport 490,-
notariskosten
500,-
totaal passiva -/-
145.910,70
per saldo toegedeeld aan de vrouw 87.061,30
de volgende
activaworden toegedeeld aan de man:
de spaarrekening ACU-aandelen 1.000,-
de auto RAV 10.758,-
de pensioenaanspraken van de man
81.821,-
totaal activa 93.579,-
en de volgende
passivakomen voor rekening van de man:
belastingen -/-
64.500,-+/- p.m.
per saldo toegedeeld aan de man 29.079,- +/- p.m.
2.22.
Dit leidt tot de slotsom dat de vrouw wordt overbedeeld en de man wordt onderbedeeld voor een bedrag van NAf 87.061,30 – 29.079,- =) NAf 57.982,30 x 50% = NAf 28.991,15. De vrouw dient dat bedrag van NAf 28.991,15 aan de man te betalen.
2.23.
De vordering van de vrouw de man te veroordelen tot afgifte van de goederen – naar het gerecht begrijpt: de aan haar toe te delen goederen – aan haar is toewijsbaar als hierna omschreven.
hypotheeklasten
2.24.
De vrouw stelt dat zij de hypotheek betaalt, dat de man zijn deel niet betaalt en dat daarmee bij de verdeling rekening moet worden gehouden. De vrouw concretiseert niet sinds wanneer zij de hypotheek betaalt en de man zijn deel niet, stelt niet om welke bedragen het gaat en ook niet in welke zin daarmee bij de verdeling rekening zou moeten worden gehouden. Daarmee is onvoldoende (onderbouwd) gesteld om hiermee bij de verdeling rekening te (kunnen) houden.
Terzijde merkt het gerecht nog het volgende op. Voor zover de betaling door de vrouw en de niet-betaling door de man aan de orde is geweest tijdens het huwelijk van partijen – of juister: voor de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap – kan dat niet van invloed zijn op de verdeling: in dat geval is immers betaald ten laste van de huwelijksgoederengemeenschap en niet ten laste van vermogen van de vrouw.
de vordering strekkende tot vertegenwoordiging van de man door de vrouw (vordering sub e)
2.25.
De vordering dat de vrouw gerechtigd is de man te vertegenwoordigen stoelt niet op de wet en is daarom niet toewijsbaar.
de executiekosten (vordering sub g)
2.26.
De vordering te bepalen dat eventuele deurwaarderskosten in verband met de executie van dit vonnis (dat wil dus zeggen toekomstige executiekosten) ten laste komen van de man, steunt niet op de wet en is daarom niet toewijsbaar.
de vordering betreffende de verrekening (vordering sub h)
2.27.
De vordering van de vrouw te bepalen dat zij gerechtigd is de door de man verschuldigde kosten van opvoeding en verzorging van de minderjarige kinderen te verrekenen – kennelijk met hetgeen zij in het kader van de boedelscheiding aan de man is verschuldigd – is niet toewijsbaar. Daartoe wordt het volgende overwogen. Artikel 6:127 lid 2 BW bepaalt wanneer een schuldenaar de bevoegdheid heeft tot verrekening. Indien de vrouw ingevolge dat artikel bevoegd is tot verrekening, volgt die bevoegdheid tot verrekening rechtstreeks uit de wet en heeft zij geen belang bij een rechterlijke beslissing daaromtrent en is de vordering op die grond niet toewijsbaar. En indien de vrouw ingevolge dat artikel niet bevoegd is tot verrekening, heeft de vrouw niet onderbouwd dat zij desondanks toch tot verrekening bevoegd is, zodat de vordering op die grond zal worden afgewezen.
de proceskosten
2.28.
Gezien het feit dat partijen met elkaar getrouwd zijn geweest, zullen de kosten van dit geding worden gecompenseerd als hierna omschreven.

3.De beslissing

Het gerecht:
3.1.
verdeelt de huwelijksgoederengemeenschap van partijen op de wijze als is overwogen in de r.o. 2.18 - 2.22 en in dat verband:
veroordeelt de vrouw tot betaling van NAf 28.991,15 aan de man,
3.2.
veroordeelt de man binnen 10 dagen na dit vonnis de aan de vrouw toegedeelde goederen af te geven aan de vrouw, op straffe van een dwangsom van NAf 100,- per dag dat de man na betekening van dit vonnis niet aan deze veroordeling voldoet,
3.3.
veroordeelt de man aan de vrouw te betalen een bedrag van NAf 100,- per maand over de periode vanaf 3 november 2020 tot en met de datum van dit vonnis, onder aftrek van die vergoeding over een periode van drie maanden, en veroordeelt de man aan de vrouw te betalen een bedrag van NAf 100,- per maand over de periode vanaf de dag van dit vonnis tot en met de dag dat de man de woning zal ontruimen,
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst af het meer of anders gevorderde,
3.6.
compenseert de kosten van dit geding, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis, rechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.