ECLI:NL:OGEAC:2023:213

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
30 augustus 2023
Zaaknummer
500.00134/22
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord of doodslag, noodweer(exces), psychische overmacht in Curaçao

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2000 en thans gedetineerd in Curaçao, werd op 6 april 2023 uitspraak gedaan door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 8 mei 2022, waarbij de verdachte zijn moeder wilde beschermen tegen haar vriend, het slachtoffer. De verdachte heeft verklaard dat hij, na te zijn geïnformeerd over de mishandeling van zijn moeder, naar de woning van het slachtoffer is gegaan. Bij aankomst zou hij door het slachtoffer zijn aangevallen, waarna hij het vuurwapen van het slachtoffer zou hebben gebruikt om hem te doden. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 16 jaar voor moord en wapenbezit. De verdediging voerde aan dat er sprake was van noodweer of psychische overmacht. Het Gerecht oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad en sprak de verdachte vrij van moord, maar verklaarde doodslag en wapenbezit bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar. Daarnaast werd een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die zich had gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding van ANG 29.691,89, waarvan ANG 19.691,69 werd toegewezen voor materiële schade.

Uitspraak

Parketnummer: 500.00134/22
Uitspraak: 6 april 2023
Tegenspraak
Vonnis van dit Gerecht
in de strafzaak tegen de verdachte:
[VERDACHTE],
geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
thans gedetineerd in Curaçao.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2022, 2 december 2022, 1 maart 2023 en 17 maart 2023. De verdachte is telkens verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. A.S.M. Blonk, advocaat in Curaçao.
De benadeelde partij [benadeelde partij ] heeft zich ter terechtzitting gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie mr. A. Tiggelaar heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde (moord) en feit 2 (wapenbezit) bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren met aftrek van voorarrest.
Haar vordering behelst voorts de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van ANG 14.561,08 (de gevorderde kosten onder de posten 1, 2 en 4), de niet-ontvankelijkverklaring van die benadeelde partij in hetgeen overigens is gevorderd en de oplegging van een bij de toewijsbare vordering behorende schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft een bewijsverweer gevoerd, bepleit dat sprake is van noodweer of (extensief) noodweerexces dan wel psychische overmacht en voorts een strafmaatverweer gevoerd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
Feit 1dat hij op of omstreeks 8 mei 2022 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en – al dan niet – met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en – al dan niet – na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een of meer kogels afgevuurd op, althans in de richting van die [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] door een of meer van die kogel(s) in het lichaam werd getroffen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Feit 2dat hij op of omstreeks 8 mei 2022 te Curaçao, tezamen en in vereniging met en of anderen, althans alleen, een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, en/of een voor bedreiging en/of afdreiging geschikt voorwerp, en/of munitie, in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, voorhanden heeft gehad.
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak van feit 1 (de impliciet primair ten laste gelegde moord)
Het Gerecht is van oordeel dat het bewijs tekortschiet om te kunnen vaststellen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde moord.
Het Gerecht stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter er niet van te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.
Op basis van het voorliggende dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat het Gerecht uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 8 mei 2022 komt om 05:56 uur bij de politie een melding binnen van een schietpartij op de Kaya [straatsnaam] te [wijk 1].
In de nacht van 8 mei 2022 is de verdachte aan het werk bij het WTC. Op enig moment krijgt hij van zijn moeder bericht dat zij wordt mishandeld door haar vriend [slachtoffer]. Vanaf welk tijdstip de moeder contact met de verdachte heeft opgenomen kan niet worden vastgesteld. Uit een vijftal Whatsapp stemberichten die zijn aangetroffen in de mobiele telefoon van de moeder blijkt dat er in ieder geval contact tussen de moeder en de verdachte is geweest vanaf 05:02:55 tot 05:46:19 uur. In die stemberichten zegt de moeder onder meer dat zij mishandeld wordt en dat haar hele gezicht ontsierd is. De verdachte zegt in een stembericht om 05:03:57 uur tegen zijn moeder om te wachten. De verdachte heeft verklaard dat hij niet direct weg kon van zijn werk en dit wordt bevestigd door de getuige [naam getuige 1] die samen met de verdachte aan het werk was en aan wie de verdachte had gezegd dat hij weg moest omdat zijn schoonvader zijn moeder aan het mishandelen was. [naam getuige 1] heeft verder verklaard dat hij merkte dat de verdachte bezorgd was en dat hij constant bezig was met zijn telefoon en dat hij weer naar hem toe kwam en zei dat hij echt weg moest gaan.
Blijkens de zendmastgegevens van de mobiele telefoon van de verdachte is hij ongeveer tussen 05:17:04 en 05:23:16 uur vanaf WTC vertrokken. Tussen 05:17:04 en 05:29:22 straalt de telefoon van de verdachte onder meer de zendmasten Panchi Pretu, Blue Bay X, en Manu Kuper Z aan. Op de route die de verdachte heeft gereden straalt zijn telefoon om 05:23:16 uur en 05:29:22 aan op een zendmast Panchi Pretu, een van de zendmasten in de omgeving van zijn woning gelegen in [wijk 2], vervolgens op de zendmast Buena Vista (05:30:17), op de zendmast Suffisant (05:34:41) en op de zendmast Bonam (05:40:01). Tussen 05:40:01 en 05:58:13 straalt de telefoon van de verdachte aan op de zendmasten Bonam, Trai Seru en Brievengat nabij of in de omgeving van de plaats delict.
Slechts twee getuigen kunnen verklaren over de toedracht van het schietincident: de verdachte zelf en zijn moeder. Op grond van de (op onderdelen wisselende) verklaringen van de moeder en die van de verdachte, in samenhang beschouwd, stelt het Gerecht vast dat de verdachte, eenmaal ter plaatse, de tuin van de woning van [slachtoffer] is ingelopen alwaar de moeder en [slachtoffer] zich bevonden. Op enig moment heeft de verdachte een vuurwapen in zijn handen en lost een eerste schot. De verdachte schiet vervolgens nog een aantal malen op [slachtoffer]. De moeder vervoert de gewonde [slachtoffer] naar het ziekenhuis alwaar het slachtoffer komt te overlijden; de dood wordt om 06:35 uur geconstateerd. In het ziekenhuis wordt tevens geconstateerd dat de moeder verwondingen aan haar gezicht en hoofd en linker onderarm vertoonde.
Voormelde vaststellingen bevatten onvoldoende aanwijzingen om buiten twijfel vast te kunnen stellen dat de verdachte van tevoren het besluit heeft genomen om het slachtoffer van het leven te beroven. Vast staat dat de verdachte zich eerst enige tijd in de omgeving van zijn woning heeft opgehouden, en niet de meest korte route heeft gekozen vanaf WTC richting [wijk 1]. Dat laat ruimte voor het scenario dat de verdachte een plan heeft beraamd om het slachtoffer te doden, naar de omgeving van zijn eigen woning is gegaan en daar een vuurwapen heeft opgehaald, en vervolgens zijn plan heeft uitgevoerd. De vastgestelde feiten en omstandigheden laten echter ook andere scenario’s toe. Ondersteunend bewijs dat dwingt om het scenario van de officier van justitie te volgen en iedere andere mogelijke loop der gebeurtenissen uitsluit, ontbreekt. Evenmin kan uit de toedracht van de schietpartij zelf, voor zover die kan worden vastgesteld en die zich bovendien in een vrij kort tijdsbestek moet hebben afgespeeld, worden afgeleid dat sprake is geweest van voorbedachte raad.
Nu niet bewezen is dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad wordt de verdachte in zoverre van het onder 1 tenlastegelegde vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1hij op
of omstreeks8 mei 2022 te Curaçao,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk
en – al dan niet – met voorbedachten radeeen persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet
en – al dan niet – na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen
een of meerkogels afgevuurd op, althans in de richting van die [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] door
een ofmeerdere van die kogel
(s
)in het lichaam werd getroffen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Feit 2hij op
of omstreeks8 mei 2022 te Curaçao,
tezamen en in vereniging met en of anderen, althans alleen,een vuurwapen
, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, en/of een voor bedreiging en/of afdreiging geschikt voorwerp,en
/ofmunitie, in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, voorhanden heeft gehad.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1]
Ten aanzien van feit 1 impliciet subsidiair en feit 2:
1. Proces-verbaal van bevindingen, opgesteld op 9 mei 2022 door verbalisant [verbalisant 1], voor zover inhoudende [2] :
Ik verklaar het volgende:
Op 8 mei 2022 vond er een schietincident plaats op de Kaya [straatsnaam], alwaar een man zwaargewond naar het CMC werd overgebracht.
Het slachtoffer kwam later bij het CMC te overlijden.
Het slachtoffer bleek in leven te zijn genaamd, [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 1976 in [geboorteplaats] en gewoond hebbende te [adres] nummer [huisnummer].
Door de dienstdoende arts te CMC dr. Manuel Ponte Da Costa werd op zondag 08 mei 2022, omstreeks 06:35 uur de dood geconstateerd van het slachtoffer [slachtoffer].
2. Een geschrift, te weten een Forensic Autopsy Report opgesteld door Dr. L. Althaus 11 mei 2022. [3]
LAST NAME: [SLACHTOFFER] FIRST NAME(S):
BIRTH-DATE: [geboortedatum]1976 ([GEBOORTEPLAATS])
ADDRESS: KAYA [STRAATSNAAM], [WOONPLAATS]
TIME OF DEATH / FOUND DEAD: 08.05.22, 06.35, CMC
AUTOPSY: 10.05.2022

8.EXTERNAL INJURIES6 gunshot wounds, caused by 3 perforating gunshots, can be found on the body (named with letters):

A: Left frontal thorax;
B: Left upper abdomen;
C: Right lateral abdomen;
D: Right upper lateral shoulder;
E: Left back, next to the left scapula;
F: Right lower back, next to the buttocks.
No visible signs of near distance gunshots of contact gunshots are visible.

10.CONCLUSION(S)

The victim had been hit by 3 perforating gunshots.
1. Perforating gunshot trajectory with entry wound A on the left frontal thorax between the ribs 6 and 7, perforating the lower lobe of the left lung. The bullet left the body through exit wound E on the back thorax between the ribs 8 and 9, causing a fracture of the 9. rib.
2. Perforating gunshot trajectory with entry wound B on the left upper frontal abdomen, causing on oblique perforation of the liver (both lobes), a perforation of the right part of the diaphragm and lacerations of the right lung (lower and medium lobe). This bullet left the right thoracic cavity between the ribs 4 and 5, causing a partial fracture of rib 5 with exit wound D on the back side of the right shoulder. This gunshot was causing the death (“fatal gunshot”).
3. Perforating gunshot trajectory with entry wound C on the right lateral abdomen, with exit wound F on the right lower back above the buttocks. This gunshot did not reach the peritoneal cavity.
The unusual and very different gunshot trajectories could point to e very dynamic event (e.g. a scramble or fight or a moving, running or hiding victim).

12.CAUSE OF DEATHBleeding to death due to gunshots.

3. De verdachte heeft ter terechtzitting het volgende verklaard [4] :
(…) Daar aangekomen had ik geappt dat ik er was. (…) Ik heb het wapen gepakt en het eerste schot gelost. [slachtoffer] stond na dat eerste schot op. (…) Toen heb ik mijn arm gestrekt maar niet geschoten. (…) En toen schoot ik een paar keer. (…) en toen viel hij op de grond.
Kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het impliciet subsidiair onder 1 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:259 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Doodslag.
Het onder 2 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening en artikel 11, eerste lid van die Verordening. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Overtreding van een verbod gesteld bij artikel 3, eerste lid van de Vuurwapenverordening.
Strafbaarheid van het feit en van de verdachte
De raadsvrouw heeft namens de verdachte een beroep gedaan op noodweer(exces), ten aanzien van de verdediging van zowel zijn moeder als van hemzelf en voorts op psychische overmacht.
Noodweer(exces)
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
In het voor noodweer geldende vereiste dat de gedraging is ‘geboden door de noodzakelijke verdediging’ worden zowel de zogenoemde subsidiariteits- als de proportionaliteitseis tot uitdrukking gebracht. Deze met elkaar samenhangende en niet altijd scherp te onderscheiden eisen hebben betrekking op de vraag of de verdediging tegen de aanranding noodzakelijk was, respectievelijk op de vraag of de gekozen wijze van verdediging tegen de aanranding geboden was.
Aan de subsidiariteitseis is niet voldaan indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond. Daarvan is bijvoorbeeld sprake indien de verdachte zich niet alleen aan de aanranding had kunnen, maar zich daaraan ook had moeten onttrekken.
Het zich aan de aanranding kunnen onttrekken houdt in dat daartoe voor de verdachte een reële en redelijke mogelijkheid moet hebben bestaan. Dit is bijvoorbeeld niet het geval wanneer de positie van de verdachte en de ruimte waarin hij zich bevindt, redelijkerwijs geen mogelijkheid bieden tot onttrekking aan de aanranding.
Onttrekking aan de aanranding moet voorts van de verdachte kunnen worden gevergd. Dit behoeft bijvoorbeeld niet het geval te zijn wanneer de situatie zo bedreigend is dat zich onttrekken aan de aanranding geen reëel alternatief is. Ook bij een aanranding van anderen kan zich het geval voordoen dat men zich niet behoefde te onttrekken aan de aanranding.
De proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De in dat verband – tot terughoudendheid nopende – maatstaf luidt of de gedraging als verdedigingsmiddel niet in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal. Zo staat in beginsel het met kracht toebrengen van een diepe, potentieel dodelijke steekwond niet in verhouding met een aanval die bestaat uit het slaan met de blote handen dan wel een vuist.
Indien de rechter het beroep verwerpt, dient hij duidelijk te maken of hij de door of namens de verdachte aan het verweer ten grondslag gelegde feitelijke toedracht niet aannemelijk geworden acht, dan wel of die toedracht het beroep niet kan doen slagen.
Het Gerecht stelt vast dat de moeder van de verdachte in de nacht van 8 mei 2022 werd mishandeld door het slachtoffer in zijn huis te [wijk 1]. Uit het dossier blijkt niet dat het slachtoffer gewapend was; hij sloeg de moeder met zijn vuisten. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn moeder. De verdachte was echter niet ter plaatse. Hij was bij het WTC aan het werk totdat hij door zijn moeder rond 05:00 uur van de mishandeling op de hoogte werd gebracht. De verdachte heeft nagelaten wat in deze situatie voor de hand had gelegen en wat van hem kon worden gevergd: het inschakelen van het bevoegd overheidsgezag, het bellen van de politie. In plaats daarvan is hij naar de woning gegaan waar zijn moeder en het slachtoffer verbleven, om voor zijn op moeder te komen.
De verdachte heeft verklaard dat hij aldaar direct bij aankomst door het slachtoffer werd aangevallen en gewurgd. Tijdens die worsteling zou hij het wapen van het slachtoffer in handen hebben gekregen, en zou hij het slachtoffer met zijn eigen wapen hebben doodgeschoten. Deze verklaring van de verdachte is echter niet aannemelijk. Om te beginnen vindt de verklaring van de verdachte onvoldoende steun in de verklaringen van de moeder. In haar eerste twee verklaringen rept zij in het geheel niet over een worsteling tussen de verdachte en het slachtoffer. Dat doet zij pas in haar derde verklaring. Bij de aanhouding van de verdachte op 8 mei 2022 worden bovendien geen uiterlijk waarneembare verwondingen bij de verdachte geconstateerd die passen bij slagen in het gezicht en/of een verwurging – zelf sprak hij ook niet over opgelopen verwondingen of pijnklachten. Ten slotte doen de zendmastgegevens afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaring van de verdachte. De verdachte is niet, zoals hij zelf heeft verklaard, rechtstreeks van zijn werk naar de woning van het slachtoffer gereden maar heeft zich eerst enige tijd in de buurt van zijn woning opgehouden.
Dit leidt tot de tussenconclusie dat sprake was van een situatie die een beroep op noodweer kan rechtvaardigen in verband met de wederrechtelijke aanranding van verdachtes moeder. Dat er daarnaast ook sprake was van een noodweersituatie omdat de verdachte zelf werd aangevallen door het slachtoffer is niet aannemelijk; in zoverre slaagt het beroep op noodweer(exces) niet.
Zowel een beroep op noodweer als een beroep op noodweerexces kan slechts slagen als de noodzakelijke verdediging voldoet aan de eisen van proportionaliteit. Daaraan is in dit geval niet voldaan. De verdachte heeft een vuurwapen gebruikt om een handgemeen te beëindigen. Dat verdedigingsmiddel staat niet in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding. Het is invoelbaar dat bij de verdachte een hevige gemoedsbeweging opkwam toen hij het gehavende gezicht van zijn moeder zag, maar dat rechtvaardigt niet een zo ver gaande overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging, mede gezien het tijdsverloop tussen de aanranding en de verdedigingshandeling.
Het Gerecht verwerpt het verweer ten aanzien van de verdediging van de verdachte zelf op feitelijke gronden, en ten aanzien van de verdediging van de moeder omdat die toedracht het beroep op noodweer(exces) niet kan doen slagen.
Psychische overmacht
Van psychische overmacht is sprake indien iemand in een zodanige toestand van een van buiten komende drang verkeerde dat hij niet anders kon of behoorde te handelen dan hij heeft gedaan. Het moet gaan om een zodanige drang, dat van iemand redelijkerwijs niet kon worden gevergd dat hij daartegen weerstand bood. Daarbij moet ook de persoonlijkheid van de verdachte worden betrokken. Naarmate het gepleegde strafbare feit ernstiger is, zal bovendien de weging of van iemand redelijkerwijs geen ander handelen mocht worden gevraagd, zwaarder moeten zijn.
De verdediging heeft niet aannemelijk kunnen maken dat sprake is geweest van een zodanige druk op de verdachte dat de verdachte zich daaraan niet kon of behoorde te onttrekken. Weliswaar kan uit het dossier worden afgeleid dat mishandelingen van de moeder door haar vriend al enige jaren gaande waren, maar niet blijkt dat de verdachte, die niet bij zijn moeder woonde, daar voortdurend getuige van is geweest dan wel getraumatiseerd is geraakt, dusdanig dat een en ander in de bewuste nacht is uitgemond in een extreme en acute vorm van stress. De persoonlijkheidsrapportages die over de verdachte zijn opgemaakt bevatten evenmin aanwijzingen voor het bestaan van een dergelijke druk.
De verdachte kan dus geen geslaagd beroep op psychische overmacht doen. Het verweer wordt verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde of de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar en de verdachte is daarvoor strafbaar.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
In dat verband kan aansluiting worden gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt voor doodslag als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 tot 12 jaren gegeven.
Op 8 mei 2022 heeft de verdachte zijn moeder willen helpen toen zij werd mishandeld door haar vriend. Daarbij heeft de verdachte met een vuurwapen meerdere schoten op die vriend gelost die hem fataal zijn geworden.
Aan het slachtoffer is het meest kostbare bezit, het leven, op brute wijze ontnomen en aan de nabestaanden is onherstelbaar verdriet toegebracht.
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Ten voordele van de verdachte houdt het Gerecht rekening met zijn jonge leeftijd en blanco strafblad.
Hoewel aan verdachte, zoals hiervoor uiteen is gezet, geen beroep op noodweer(exces) toekomt, kent het Gerecht aan het feit dat de verdachte heeft gehandeld om zijn moeder die werd aangevallen te beschermen strafverminderende werking toe. Zijn reactie is niet verontschuldigbaar maar wel tot op zekere hoogte invoelbaar.
Het Gerecht heeft acht geslagen op de conclusies van een psychologisch rapport d.d. 28 mei 2022 en een psychiatrisch rapport d.d. 13 mei 2022. Geconcludeerd wordt onder meer dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is en de kans op recidive gemiddeld.
Het Gerecht is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat een gevangenisstraf van tien jaren passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Het Gerecht zal gezien het voorgaande de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte bevelen.
Schadevergoeding
De benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt ANG 29.691,89, bestaande uit ANG 19.691,89 aan materiele schade en ANG 10.000,00 aan immateriële schade.
De gevorderde materiële schade onder de posten 1, 2, 3 en 4 komt, als kosten van lijkbezorging op grond van artikel 6:108 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW), voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten staan in rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde feit 1 impliciet subsidiair en de verdachte is voor deze schade naar burgerlijk recht aansprakelijk. Het Gerecht acht dit gedeelte van de vordering derhalve toewijsbaar tot het bedrag van ANG 19.691,69 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2022.
Voor zover de gevorderde immateriële schade ziet op affectieschade (verdriet als gevolg van het overlijden van een naaste) kan deze bij de huidige stand van het recht niet voor vergoeding in aanmerking komen. Voor zover dit gedeelte van de vordering (mede) ziet op shockschade geldt dat dit op grond van artikel 6:106 eerste lid aanhef en onder b (aantasting in de persoon) voor vergoeding in aanmerking kan komen, mits wordt voldaan aan de vereisten die op grond van jurisprudentie daaraan worden gesteld (HR 22 februari 2002, NJ 2002, 240 en HR 9 oktober 2009, NJ 2010, 3870). Het moet dan gaan om geestelijk letsel bij iemand die in een nauwe affectieve relatie tot het slachtoffer staat, veroorzaakt door de directe waarneming van of confrontatie met een ongeval of misdrijf en leidend tot een in de psychiatrie erkend ziektebeeld en/of een aantasting in de persoon. Hoewel aan de benadeelde partij ontegenzeglijk veel leed is toegebracht door de wijze van overlijden van het slachtoffer, is naar het oordeel van het Gerecht in het licht van de hiervoor genoemde vereisten onvoldoende gesteld. De benadeelde partij kan daarom in de vordering strekkende tot vergoeding van immateriële schade niet worden ontvangen en dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het Gerecht ziet aanleiding daarbij een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen.
Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden opgelegd.
De proceskosten van de benadeelde partij zullen ten laste van de verdachte worden gebracht. Tot op heden zijn die proceskosten begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op het artikel 1:136 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het Gerecht:
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 1 impliciet primair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder feit 1 impliciet subsidiair en feit 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
wijst toe het verzoek tot opheffing van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis;
wijst de vordering tot vergoeding van de door
de benadeelde partij [benadeelde partij ]geleden schade toe tot een bedrag van
ANG 19.691,69 (zegge: negentienduizend zeshonderd eenennegentig gulden en negenenzestig cent),vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 mei 2022 tot aan de dag van de voldoening, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van
de benadeelde partij [benadeelde partij ], de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
ANG 19.691,69 (zegge: negentienduizend zeshonderd eenennegentig gulden en negenenzestig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 133 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2022 tot aan de dag van de voldoening;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan het Land daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan het Land in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. J. Snitker, bijgestaan door mr. C. Bernsen, zittingsgriffier, en op 6 april 2023 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Curaçao d.d. 23 november 2022 met de onderzoeksnaam “[onderzoeksnaam]”.
2.Proces-verbaal van doodconstatering d.d. 9 mei 2022, p. 1.
3.Schriftelijk bescheid, te weten een Forensic Autopsy Report opgesteld door dr. L. Althuis d.d. 11 mei 2022, p. 35-47.
4.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 2 december 2022