ECLI:NL:OGEAC:2023:204

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
CUR202104174
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van de verlenging van een ontheffing voor het exploiteren van een motorrijtuig

In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao het beroep van eiser, de directeur van een B.V. die rondritten verzorgt voor (cruise)toeristen met een lichamelijke beperking, tegen de afwijzing van zijn verzoek om verlenging van een ontheffing voor het exploiteren van een motorrijtuig. De afwijzing vond plaats bij Ministeriële Beschikking van 23 november 2021, waarna de afwijzing op 11 maart 2022 werd ingetrokken en de ontheffing alsnog werd verleend. Eiser heeft echter ook een verzoek om schadevergoeding ingediend, dat door het Gerecht werd afgewezen omdat hij de door hem geleden schade onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.

Het Gerecht oordeelt dat het beroep, voor zover gericht tegen de verleende ontheffingen, niet-ontvankelijk is, omdat eiser geen belang heeft bij de beoordeling van die beschikkingen. Het beroep tegen de ingetrokken afwijzende beschikking wordt gegrond verklaard, maar het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Het Gerecht concludeert dat de afwijzing van de ontheffing niet onrechtmatig was, maar dat de belangen van eiser niet voldoende zijn afgewogen bij de oorspronkelijke beslissing.

De uitspraak benadrukt het belang van het vaststellen van belanghebbendheid en procesbelang in bestuursrechtelijke procedures, evenals de noodzaak om schade te onderbouwen bij verzoeken om schadevergoeding. Het Gerecht veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser, die op NAf 1.400,- worden begroot, en bepaalt dat het betaalde griffierecht van NAf 150,- aan eiser moet worden vergoed.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[Eiser],

wonende te Curaçao,
gemachtigde: mr. E. Kleist, advocaat,
en

de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning,

verweerder,
gemachtigde: mr. G.N. Hollander.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht het beroep van eiser tegen de Ministeriële Beschikking van 23 november 2021 (hierna: de afwijzende beschikking) waarbij het verzoek, om de aan [naam van de B.V.] verleende ontheffing voor het exploiteren van een motorrijtuig te verlengen, is afgewezen. Tevens beoordeelt het Gerecht de Ministeriële Beschikking van 11 maart 2022 waarbij de afwijzende beschikking is ingetrokken en de verzochte ontheffing alsnog is verleend voor de duur van een jaar. Het Gerecht beoordeelt ook de bij Ministeriële Beschikking van 24 maart 2022 verleende verlenging van die ontheffing en het door eiser gedane verzoek om schadevergoeding.
1.1
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.2
De zaak is op 3 mei 2023 ter zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde die was vergezeld door [naam medewerker 1] en [naam medewerker 2], beiden werkzaam bij verweerder.

Beoordeling door het Gerecht

2. Het Gerecht beoordeelt hierna zowel de afwijzende beschikking als de beschikkingen van 11 en 24 maart 2022 en het door eiser gedane verzoek om schadevergoeding.
3. Het Gerecht komt tot het oordeel dat het beroep voor zover gericht tegen de verleende ontheffingen bij beschikkingen van 11 maart 2022 en 24 maart 2022 niet-ontvankelijk is. Eiser heeft geen belang bij het beoordelen van die beschikkingen, omdat verweerder met het verlenen van de ontheffingen is tegemoetgekomen aan het verzoek van eiser. Het beroep is voor zover gericht tegen de ingetrokken afwijzende beschikking gegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt echter afgewezen omdat eiser de door hem geleden schade onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.
Waar gaat de zaak over?
4.1
Eiser is de directeur van [naam van de B.V.] (hierna: de B.V.), een bedrijf dat rondritten verzorgt aan (cruise)toeristen met een lichamelijke beperking. Hij heeft een speciaal daarvoor ingericht voertuig.
4.2
Eiser heeft op 7 oktober 2020 ten behoeve van de B.V. om verlenging van de aan hem verleende ontheffing verzocht. Die ontheffing zag op het kunnen exploiteren van een motorrijtuig voor het verzorgen van rondritten ten behoeve van personen met een lichamelijke beperking.
4.3
Het verzoek van eiser van 7 oktober 2020 is bij Ministeriële Beschikking van 23 november 2021 afgewezen. Verweerder heeft aan die afwijzing ten grondslag gelegd dat er maar een beperkt aantal ontheffingen kan worden verleend voor het exploiteren van toerwagens en dat het maximum aantal ontheffingen dat verleend kon worden al is bereikt. Eiser heeft tegen die afwijzing beroep ingesteld.
4.4
Verweerder heeft de afwijzende beschikking vervolgens op 11 maart 2022 ingetrokken en de verzochte ontheffing met ingang van 3 december 2020 voor de duur van een jaar aan de B.V. verleend. Verweerder heeft bij Ministeriële Beschikking van 24 maart 2022 voor de periode van 3 december 2021 tot en met 3 december 2022 een ontheffing verleend aan de B.V. Aan de intrekking van de afwijzing en de toewijzing van de verzochte verlenging heeft verweerder ten grondslag gelegd dat artikel 15 van de Landsverordening personenvervoer de mogelijkheid biedt om in dit bijzondere geval toch een ontheffing te verlenen aan de B.V. Dit omdat zij een ontheffing heeft verzocht voor het vervoeren van personen met een lichamelijk beperking.
Is eiser belanghebbende?
5. Zowel de afwijzende beschikking als de nieuwe beschikkingen zijn gericht aan de B.V., terwijl het beroep door eiser is ingesteld. Het Gerecht dient gelet daarop eerst ambtshalve te beoordelen of eiser door de beschikkingen rechtstreeks in zijn belang is getroffen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Lar en dus als belanghebbende is aan te merken in deze procedure.
6. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat hij er niet op heeft gelet dat de afwijzende beschikking aan de B.V. is gericht. Hij heeft dat over het hoofd gezien, omdat de eerste ontheffing wel aan hem (in persoon) is verleend.
7. Het Gerecht is van oordeel dat in dit specifieke geval het beroep van eiser beschouwd moet worden als een beroep dat door de B.V. tegen de afwijzende beschikking is ingesteld. Het Gerecht legt dit oordeel als volgt uit.
7.1
De afwijzende beschikking betreft de afwijzing van een aanvraag voor het exploiteren van een motorrijtuig waarmee rondritten ten behoeve van personen met een lichamelijke beperking worden verzorgd. Het niet verlenen van een ontheffing aan de B.V. betekent dat het motorrijtuig niet kan worden geëxploiteerd en dat zal financiële gevolgen hebben voor de B.V. Aangezien eiser de enige directeur/bestuurder van de B.V. is, wordt ook hij geraakt door de financiële gevolgen van de afwijzende beschikking. In die zin zijn zowel eiser als de B.V. in hun financieel belang geraakt door de afwijzende beschikking.
7.2
Eiser heeft ter zitting nog toegelicht dat als hij zou hebben gezien dat de afwijzende beschikking aan de B.V. was gericht, de B.V. het beroep zou hebben ingediend. Het Gerecht leidt hieruit af dat het niet zozeer een bewuste keuze is geweest van eiser om in plaats van de B.V. beroep in te stellen, maar dat het meer onoplettendheid en een ongelukkige samenloop van omstandigheden is geweest waardoor eiser beroep heeft ingesteld in plaats van de B.V.
7.3
In dit geval betreft het een beroep tegen een afwijzende beschikking die later door verweerder is ingetrokken. Verweerder heeft vervolgens twee nieuwe beschikkingen genomen, namelijk op 11 en 24 maart 2022. Op grond van artikel 9b, eerste lid, van de Lar heeft het beroep tegen de afwijzende beschikking ook betrekking op de nieuwe beschikkingen van 11 en 24 maart 2022. Aangezien het beroep tegen de afwijzende beschikking wordt geacht te zijn ingediend door de B.V. is dat beroep van de B.V. ook van rechtswege gericht tegen de nieuwe beschikkingen van 11 en 24 maart 2022. Het Gerecht zal nu het beroep wordt geacht te zijn ingediend door de B.V. in het vervolg van deze uitspraak spreken over eiseres in plaats van over eiser.
Heeft eiseres procesbelang?
8. Het Gerecht dient vervolgens ambtshalve te beoordelen of eiseres nog belang heeft bij de beoordeling van dit beroep door het Gerecht.
8.1
Zoals al is overwogen in 7.3 is het beroep op grond van het eerste lid van artikel 9b van de Lar, mede gericht tegen de beschikkingen van 11 en 24 maart 2022. Intrekking van de afwijzende beschikking staat gezien het vierde lid van dat artikel niet in de weg aan vernietiging van die beschikking, indien eiser daarbij belang heeft.
8.2
Eiseres heeft desgevraagd verklaard dat hoewel verweerder met de beschikkingen van 11 en 24 maart 2022 aan haar verzoek is tegemoetgekomen, zij nog belang heeft bij de beoordeling van de afwijzende beschikking. Dit omdat zij als gevolg van de afwijzing schade heeft geleden. Zij verzoekt het Gerecht om in dat kader schadevergoeding toe te kennen.
8.3
Het Gerecht stelt voorop dat verweerder bij de beschikkingen van 11 en 24 maart 2022 de verzochte ontheffingen heeft verleend aan eiseres en daarmee tegemoet is gekomen aan de door eiser ingediende verzoeken. Het Gerecht zal het beroep voor zover gericht tegen die twee beschikkingen dan ook niet-ontvankelijk verklaren wegens het gebrek aan procesbelang.
8.4
Eiseres stelt dat zij belang heeft bij de beoordeling van het beroep, omdat zij als gevolg van de afwijzende beschikking schade heeft geleden. De indiener van een beroep heeft een belang bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de beschikking als hij stelt schade te hebben geleden die hij vergoed wil hebben (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 20 november 2008 (ECLI:NL:OGHNAA:2008:BH0243) Daarvan is in dit geval sprake. Het Gerecht zal het beroep van eiseres tegen de afwijzende beschikking beoordelen.
Is de afwijzende beschikking onrechtmatig en heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat zij schade heeft geleden?
9. Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte bij de beoordeling van de aanvraag om verlenging van de ontheffing niet heeft meegewogen dat zij al over een ontheffing beschikte en dat zij heeft geïnvesteerd in de aanschaf van een speciaal voor het vervoer van gehandicapten uitgeruste bus. Door met die omstandigheden geen rekening te houden is de afwijzende beschikking onzorgvuldig voorbereid.
9.1
Eiseres stelt dat zij schade heeft gelden omdat verweerder de ontheffingen pas heeft afgegeven nadat een groot deel van de periode waarvoor de ontheffingen zijn verleend was verstreken. Doordat verweerder het verzoek van eiseres in eerste instantie had afgewezen, was het voor eiseres niet mogelijk om rondritten te verzorgen, met als gevolg dat zij die inkomsten heeft misgelopen. Zij heeft ter zitting verklaard dat zij gelet op het aantal ritten dat zij normaliter gemiddeld per kwartaal maakt en het aantal personen dat zij kan vervoeren, in het jaar 2021 ongeveer USD 16.500, - is misgelopen. Eiseres heeft ter zitting verzocht de zaak naar de schadestaatprocedure te verwijzen, zodat zij stukken ter onderbouwing van haar schade kan overleggen en de schade kan worden vastgesteld.
9.2
Verweerder betoogt dat geen sprake was van een onrechtmatige beschikking. De Landsverordening personenvervoer heeft als uitgangspunt dat door vergunninghouders in het aanbod van personenvervoer moet worden voorzien. Bij de beoordeling van de aanvraag is de vraag die verweerder moet beantwoorden niet of een aanvrager kosten heeft gemaakt, maar de vraag of met het bestaande aanbod in de vervoersbehoefte van de maatschappij te voorzien. Verweerder heeft ook niet de plicht om tot verlenging van de ontheffing over te gaan. De door eiseres aangevraagde ontheffing is afgewezen, omdat het maximum aantal af te geven vergunningen al was bereikt. Bovendien was het gezien de COVID-19 pandemie niet de verwachting dat er nog veel cruisetoeristen het land zouden bezoeken. De afwijzende beschikking is niet onzorgvuldig voorbereid en dus niet onrechtmatig. Verweerder heeft later van ketenpartners, waaronder de Curaçao Tourist Board, begrepen dat er toch wel vraag is naar het soort rondritten dat eiseres aanbiedt. Verweerder heeft uit coulance en op basis van de nieuw verkregen informatie besloten om de verzochte ontheffingen alsnog aan eiseres te verlenen. Aangezien er geen sprake is van een onrechtmatige beschikking moet het verzoek van eiseres om schadevergoeding worden afgewezen. Eiseres heeft haar verzoek om schadevergoeding volgens verweerder ook niet onderbouwd, zodat het ook op die grond moet worden afgewezen.
10. Het Gerecht kan, op grond van het vijfde lid van artikel 50, van de Lar, indien hij het beroep gegrond verklaart en indien daarvoor gronden zijn, bepalen dat een vergoeding wordt toegekend ten laste van verweerder. Het Gerecht dient dus, gelet op het door eiseres gedane verzoek om schadevergoeding eerst te beoordelen of het beroep, voor zover gericht tegen de afwijzende beschikking, gegrond is. Indien het beroep gegrond is komt het Gerecht toe aan beoordeling van het verzoek om schadevergoeding van eiseres.
10.1
Het Gerecht komt tot de conclusie dat het beroep, voor zover gericht tegen de afwijzende beschikking, gegrond is. Het Gerecht overweegt daartoe als volgt.
10.1.2
Het afwijzen van een verzoek om ontheffing en vervolgens toch nog verlenen van de verzochte ontheffing betekent niet automatisch dat de beschikking waarbij het verzoek is afgewezen onrechtmatig is.
10.1.3
Verweerder kan op grond van artikel 15 van de Landsverordening Personenvervoer in bijzondere gevallen ontheffingen verlenen voor het exploiteren van motorrijtuigen. Die ontheffing wordt op grond van het tweede lid telkens slechts voor de duur van een jaar verleend. Verweerder heeft dus bij de beoordeling van een verzoek op grond van artikel 15 van de Landsverordening personenvervoer beleidsvrijheid en heeft ruimte om te beslissen of hij wel of niet overgaat tot het verlenen van een ontheffing. Verweerder dient daarbij wel een afweging te maken van de gemoeide belangen.
10.1.4
Verweerder heeft in dit geval toegelicht dat hij op grond van nieuw verkregen informatie alsnog heeft besloten dat sprake was van genoeg vraag naar het soort rondritten dat de B.V. aanbiedt, omdat de B.V. een heel specifieke groep toeristen bedient. Niet valt in te zien waarom verweerder deze informatie niet eerder in had kunnen winnen bij de Curaçao Tourism Board. Verweerder heeft dat ook niet toegelicht. Het Gerecht komt tot het oordeel dat verweerder bij de afwijzing niet alle betrokken belangen heeft afgewogen. Had hij dat gedaan en de nieuwe informatie, waar hij toentertijd ook over had kunnen beschikken, bij de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag van eiseres betrokken dan had hij toen al de ontheffing aan eiseres kunnen verlenen. Het beroep is voor zover gericht tegen de afwijzende beschikking gegrond.
10.2
Het Gerecht komt vervolgens toe aan de beoordeling van het verzoek van eiseres om schadevergoeding. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Het Gerecht komt tot het oordeel dat niet aannemelijk is dat eiseres door de afwijzende beschikking schade heeft geleden. Nu niet aannemelijk is dat eiseres schade heeft geleden komt het Gerecht niet toe aan het verzoek om verwijzing naar de schadestaatprocedure.
10.2.1
Voor een vergoeding van materiële schade is conform vaste jurisprudentie vereist dat de gestelde schade verband houdt met de onrechtmatige beschikking. Het is verder aan eiseres om de gestelde schade op objectieve en verifieerbare wijze aannemelijk te maken. Voor verwijzing naar de schadestaatprocedure moet aannemelijk zijn dat eiseres als gevolg van het onrechtmatig besluit schade heeft geleden.
10.2.2
Dat eiseres schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig besluit is niet aannemelijk. Ten eerste heeft eiseres enkel gesteld dat zij schade heeft geleden. Zij heeft eerst ter zitting en desgevraagd een aantal rondritten genoemd dat zij zou zijn misgelopen en daar een bedrag aan gekoppeld. Eiseres heeft geen enkel stuk overgelegd waaruit een onderbouwing blijkt voor de schade die zij zou hebben geleden. Ten tweede golden er gedurende de periode waarin eiseres niet over een ontheffing beschikte maatregelen in verband met de COVID-19 pandemie. Als gevolg van die maatregelen kwamen er minder cruiseboten en dus ook minder toeristen naar Curaçao.

Conclusie en gevolgen

11. De conclusie is dat het beroep voor zover gericht tegen de Ministeriële Beschikkingen van 11 maart 2022 en 24 maart 2022 niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Het beroep voor zover gericht tegen de Ministeriële beschikking van 23 november 2021 zal gegrond worden verklaard en die beschikking zal worden vernietigd. Het verzoek om schadevergoeding zal worden afgewezen.
12. Het Gerecht ziet, nu het beroep voor zover gericht tegen de afwijzende beschikking van 23 november 2021, gegrond zal worden verklaard aanleiding om verweerder in de proceskosten van eiseres te veroordelen. Het Gerecht begroot de proceskosten op NAf 1.400, - (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de behandeling ter zitting, waarde per punt NAf 700,- ). Verder zal het Gerecht bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ter hoogte van NAf 150,- aan haar dient te vergoeden.

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaarthet beroep, voor zover gericht tegen de Ministeriële Beschikking van 11 maart 2022,
    niet-ontvankelijk;
  • verklaarthet beroep voor zover gericht tegen de Ministeriële Beschikking van 24 maart 2022,
    niet-ontvankelijk;
  • verklaarthet beroep voor, zover gericht tegen de Ministeriële Beschikking van 23 november 2021,
    gegrond;
  • vernietigtde Ministeriele Beschikking van 23 november 2021;
  • wijsthet verzoek om schadevergoeding
    af;
- -
veroordeeltverweerder in de proceskosten tot een bedrag van NAf 1.400,- te
betalen aan eiseres, in verband met door een derde beroepsmatig verleende
rechtsbijstand;
- -
draagtverweerder op het betaalde griffierecht van NAf 150,- aan eiseres te
vergoeden.
Aldus gegeven door mr. S.C.A. ter Borg, rechter in het Gerecht, en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2023 te Curaçao, in tegenwoordigheid van P.N.F. Pereira do Tanque, de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving hiervan. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.