ECLI:NL:OGEAC:2023:189

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
14 augustus 2023
Zaaknummer
CUR202302068
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van huur voor opslagtanks en onbetaalde kosten uit samenwerkingsovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao is behandeld, vordert Curaçao Refinery Utilities B.V. (CRU) betaling van Caribbean Petroleum Refinery B.V. (CPR) voor de huur van opslagtanks en onbetaalde kosten uit een samenwerkingsovereenkomst. De vordering is ingesteld in kort geding en betreft een openstaand bedrag van US$ 8.205.075,86 voor de huur van elf opslagtanks, alsook een bedrag van NAf 500.798,87 voor onbetaalde kosten. CRU stelt dat zij dringend geld nodig heeft voor het beheer van de terminal en de betaling van haar werknemers. CPR heeft de huur voor de opslagtanks niet betaald sinds oktober 2022 en heeft daarnaast een tegenvordering ingesteld, waarin zij vraagt om het staken van incassomaatregelen totdat in een bodemprocedure is geoordeeld over de redelijkheid van de tarieven voor opslag.

De rechter heeft geoordeeld dat CRU een spoedeisend belang heeft bij de vordering, omdat de wanbetaling van CPR hen in een moeilijke financiële positie heeft gebracht. CPR's verweer dat CRU in schuldeisersverzuim verkeert, werd verworpen, omdat niet is aangetoond dat CRU een betaling van een derde heeft geweigerd. De rechter heeft de vordering van CRU grotendeels toegewezen, met uitzondering van een deel van de vordering dat onvoldoende hard was voor toewijzing in kort geding. De rechter heeft CPR veroordeeld tot betaling van US$ 7.938.203,62, US$ 172.515,60 per maand vanaf 16 juli 2023, en NAf 500.798,87, met wettelijke rente. De tegenvordering van CPR is afgewezen, en CPR is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202302068
Vonnis in kort geding van 8 augustus 2023 [na herstel]
in de zaak van
CURAÇAO REFINERY UTILITIES B.V.,gevestigd in Curaçao,
eiseres in conventie, gedaagde in reconventie, hierna: ‘
CRU’,
gemachtigden: mrs. E.R. de Vries en L.F.F.M. Drissen,
tegen
CARIBBEAN PETROLEUM REFINERY B.V,
gevestigd in Curaçao,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, hierna: ‘
CPR’,
gemachtigden: mrs. K.A. Doekhi en S. Terpstra.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 6 juli 2023,
  • de akte overlegging producties, tevens houdende eis in reconventie,
  • de mondelinge behandeling van 1 augustus 2023,
  • de pleitnotities.
1.2.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Op 2 augustus 2022 hebben CRU en CPR een
Storage, handling and services agreementgesloten (hierna: de opslagovereenkomst). Op grond van deze overeenkomst heeft CRU elf van de in totaal 37 opslagtanks op de door CRU beheerde op- en overslagfaciliteit op Bullenbaai aan CPR ter beschikking gesteld tegen een maandelijkse vergoeding van US$ 0,18 per vat opslagcapaciteit. De elf opslagtanks hebben samen een opslagcapaciteit van 6.888.556 vaten. CPR was op grond van de opslagovereenkomst dus iedere maand US$ 1.239.940 aan CRU verschuldigd.
2.2.
CPR heeft diezelfde maand een overeenkomst gesloten met de Panamese vennootschap K-NOB Trading S.A. (hierna: Knob) op grond waarvan CPR 3.000.000 vaten opslagcapaciteit van de door haar van CRU gehuurde opslagcapaciteit (onder)verhuurde aan Knob. Daarbij is een prijs afgesproken van US$ 0,90 per vat per maand. Knob was dus maandelijks US$ 2.700.000 aan CPR verschuldigd.
2.3.
CPR heeft sinds eind september 2022 één van de elf tanks daadwerkelijk in gebruik, en wel voor de opslag van 500.000 vaten fuel oil van (vermoedelijk) Venezolaanse herkomst.
2.4.
CPR heeft de facturen van CRU voor de gehuurde opslagcapaciteit voor de maanden augustus 2022 tot en met oktober 2022 aan CRU betaald. Sindsdien is betaling door CPR uitgebleven. Per 15 juli 2023 is sprake van een openstaand bedrag van US$ 8.205.075,86.
2.5.
Op 14 oktober 2022 hebben RDK, CRU en CPR een
Cooperation Agreementgesloten (hierna: de samenwerkingsovereenkomst). Op grond van deze overeenkomst is CPR gehouden tot het schoonmaken, inspecteren en repareren van de raffinaderij totdat met RdK een overeenkomst is gesloten voor de overname daarvan. Daarbij is afgesproken dat de werkzaamheden feitelijk door CRU worden verricht, waarvoor CPR op haar beurt CRU schadeloos stelt.
2.6.
CRU heeft in het kader van de samenwerkingsovereenkomst diverse werkzaamheden uitgevoerd. In 2022 heeft CPR de kosten daarvan vergoed. Sinds januari 2023 laat CPR de door CRU gemaakte kosten onbetaald. Het gaat in totaal om NAf 500.798,87.
2.7.
Een sommatie van CRU aan CPR van 16 mei 2023 tot betaling van de verschuldigde bedragen heeft niet tot betaling geleid.
2.8.
Bij brief van 16 juli 2023 aan CPR heeft CRU beide overeenkomsten ontbonden. CPR heeft die ontbinding, zoals ter zitting beaamd, aanvaard.

3.De vorderingen

3.1.
CRU vordert in conventie – samengevat – dat het gerecht CPR veroordeelt tot betaling bij wijze van voorschot van a) US$ 8.205.075,86 in verband met de door CRU tot en met 15 juli 2023 ter beschikking gestelde opslagcapaciteit te Bullenbaai, b) US$ 1.109.040,66 per maand vanaf 16 juli 2023 en zolang de ter beschikkingstelling van de opslagcapaciteit ten behoeve van CPR voortduurt, en c) NAf 500.798,87 ter zake van onbetaalde kosten op basis van de samenwerkingsovereenkomst, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de datum waarop iedere maandelijkse vergoeding opeisbaar werd tot aan de dag van betaling.
3.2.
CPR vordert in reconventie CRU te bevelen incassomaatregelen van welke aard dan ook op grond van de opslagovereenkomst (en iedere andere overeenkomst) ten opzichte van CPR te staken en gestaakt te houden totdat in een bodemprocedure ten aanzien van de redelijkheid van de tarieven voor opslag is geoordeeld, dit op straffe van een dwangsom.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
CRU stelt dat zij vanwege de wanbetaling van CPR een titel wenst om tot het veilen van de door CPR in bewaring gegeven olie over te kunnen gaan. CRU zegt het geld dringend nodig te hebben voor het beheer van de terminal te Bullenbaai en voor de betaling van haar 260 werknemers. CRU heeft hiermee een voldoende spoedeisend belang bij het gevorderde.
Geen schuldeisersverzuim
4.2.
CPR heeft het standpunt ingenomen dat de vordering van CRU niet toewijsbaar is omdat CRU in schuldeisersverzuim verkeert. Volgens CPR zou CRU de haar door Knob aangeboden betaling ten onrechte weigeren. Dit verweer kan niet slagen. In de eerste plaats blijkt niet – in het bijzonder ook niet uit de door CPR genoemde brief van Knob van 6 juni 2023 – dat Knob daadwerkelijk betaling aan CRU van enige schuld van CPR heeft aangeboden, laat staan van het gehele uitstaande bedrag. Bovendien geldt dat van CRU, vanwege de compliance-regelgeving en omdat dat tussen partijen niet is afgesproken - niet kan worden gevergd dat zij betaling accepteert van een derde als Knob, zou die betaling daadwerkelijk zijn of worden aangeboden.
De opslagovereenkomst; de huur over 2022
4.3.
Ten aanzien van de vordering uit de opslagovereenkomst voert CPR voorts aan dat zij niet gehouden kan worden de overeengekomen prijs te betalen, omdat kort na ingebruikname van de tanks bleek dat sprake was van gebrekkige tanks. Volgens CPR is hierdoor sprake van onvoorziene omstandigheden als bedoeld in artikel 6:258 BW waardoor zij (deels) wordt bevrijd van haar betalingsverplichting. CPR stelt dat de huurprijs in verband met de door haar gestelde gebreken met terugwerkende kracht opnieuw moet worden vastgesteld.
4.4.
Uit het door CPR als productie 5 overgelegde overzicht volgt dat de klachten van CPR wat betreft 2022 zagen op drie van de elf door haar gehuurde opslagtanks. Volgens het overzicht waren deze drie tanks vanaf 8 augustus 2022 voor een periode niet beschikbaar. Blijkens dit overzicht moet dit volgens CPR leiden tot een korting over 2022 van in totaal US$ 749.699,04.
4.5.
CRU heeft in reactie daarop onweersproken gesteld dat voor de drie door CPR genoemde tanks geen opslagkosten in rekening zijn gebracht voor de tijd dat die tanks niet gebruikt konden worden. Dit is dus al verdisconteerd in de facturering. Vast staat bovendien dat de desbetreffende facturen door CPR zijn betaald, zodat er in dit kort geding van moet worden uitgegaan dat CPR met die facturen akkoord was. In dit kort geding kan dan ook niet worden aangenomen dat CPR op dit punt iets van CRU te vorderen heeft of met CRU zou kunnen verrekenen.
De opslagovereenkomst; de huur van 1 januari t/m 15 juli 2023
4.6.
Daarnaast volgt uit het overzicht dat in de periode van 16 mei tot 15 juli 2023 volgens CPR één tank niet bruikbaar was, hetgeen volgens haar moet leiden tot een korting van US$ 266.872,24. In hoeverre sprake was van onbruikbaarheid van de tank en of dat moet leiden tot een prijsaanpassing, is onderwerp van discussie tussen partijen. Weliswaar heeft CPR betalingstoezeggingen gedaan, zoals CRU stelt, maar deze zijn gedaan voor 16 mei 2023, zodat daaraan in dit verband geen waarde kan worden gehecht. Nu uit de stukken blijkt dat deze klacht al eerder door CPR aan CRU is voorgelegd, kan niet zonder meer geoordeeld worden dat het beroep van CRU op de in haar voorwaarden opgenomen klacht-vervaltermijn in de bodemprocedure zal slagen. Voor het in geschil zijnde bedrag van US$ 266.872,24 geldt dan ook dat dit deel van de vordering van CRU onvoldoende ‘hard’ is voor toewijzing in kort geding. In zoverre slaagt het verweer van CPR.
4.7.
Dat buiten de in productie 5 genoemde perioden sprake is geweest van gebreken aan tanks die tot een korting zouden kunnen leiden is in dit kort geding niet gebleken.
De opslagovereenkomst: de periode vanaf de ontbinding
4.8.
De vordering van CRU die ziet op de periode vanaf 16 juli 2023 zal worden toegewezen tot een bedrag van US$ 172.515,60 per maand. Dit is het bedrag dat CPR ingevolge de opslagovereenkomst verschuldigd was voor tank 9099, de enige tank die zij in gebruik heeft. De andere tien tanks staan gelet op de ontbinding per 16 juli 2023 weer ter beschikking van CRU.
De samenwerkingsovereenkomst
4.9.
Uit hoofde van de samenwerkingsovereenkomst vordert CRU NAf 500.798,87. CPR heeft tegen deze vordering niet eerder geprotesteerd en zij heeft nog na de laatste factuur volledige betaling toegezegd. In dit kort geding heeft CPR zich echter op het standpunt gesteld dat de samenwerkingsovereenkomst vernietigd moet worden, omdat CPR daardoor benadeeld zou zijn. Waaruit die benadeling zou bestaan en hoe dit tot vernietiging van de door CPR en CRU aangegane overeenkomst zou kunnen leiden, heeft CPR niet onderbouwd.
4.10.
Dat CPR bij het aangaan van de samenwerkingsovereenkomst uitsluitend werd vertegenwoordigd door haar bestuurder Socorro, kan evenmin afdoen aan de gebondenheid van CPR aan die overeenkomst. Uit de door CRU overgelegde statuten en gegevens uit het handelsregister blijkt immers dat hij in de desbetreffende periode individueel bevoegd was om namens CPR overeenkomsten aan te gaan. Dat binnen CPR in geschil is wie thans haar aandeelhouders en bestuurders zijn, kan CRU niet worden tegengeworpen en is niet relevant voor haar geldvorderingen op CPR.
Afwijzing vordering in reconventie
4.11.
De grondslag van de vordering in reconventie is gelijk aan het verweer in conventie. Gelet op de beoordeling en beslissing in conventie zal de tegenvordering van CPR worden afgewezen.
Slotsom en proceskosten
4.12.
Op grond van het voorgaande zal de vordering van CRU uit hoofde van de opslagovereenkomst tot een bedrag van US$ 7.938.203,62 (US$ 8.205.075,86 - US$ 266.872,24) worden toegewezen, vanaf 16 juli 2023 te vermeerderen met US$ 172.515,60 per maand voor tank 9099. Terzake de samenwerkingsovereenkomst is NAf 500.798,87 toewijsbaar. De niet specifiek bestreden wettelijke rente zal worden toegewezen zoals gevorderd. Omdat CPR grotendeels in het ongelijk wordt gesteld, wordt zij veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing in kort geding

Het gerecht:
in conventie
5.1.
veroordeelt CPR tot betaling aan CRU van:
  • US$ 7.938.203,62,
  • US$ 172.515,60 per maand, ingaande 16 juli 2023 en zolang de terbeschikkingstelling aan CPR van de thans in gebruik zijnde tank 9099 voortduurt;
  • NAf 500.798,87,
steeds te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de datum waarop iedere maandelijkse vergoeding opeisbaar werd tot aan de dag van betaling;
5.2.
veroordeelt CPR in de proceskosten van CRU van NAf 7.500 aan griffierecht en NAf 1.500 voor gemachtigdensalaris, bij uitblijven van betaling te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na deze uitspraak;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af wat verder is gevorderd;
in reconventie
5.5.
wijst af het gevorderde;
5.6.
veroordeelt CPR in de proceskosten van CRU van NAf 750 voor gemachtigdensalaris;
5.7.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter, bijgestaan door mr. G. Benedictus, griffier, en in het openbaar uitgesproken.