ECLI:NL:OGEAC:2023:17

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
CUR199400001, CUR200600005, CUR199500001, CUR199400002
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling kosten noodregelingen Venezolaanse banken door Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten

Op 19 januari 2023 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan in een zaak waarin de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (CBCS) verzocht om vaststelling van de kosten van noodregelingen die zijn uitgesproken ten aanzien van verschillende Venezolaanse banken, waaronder Banco Latino N.V., Interunion Bank (Antilles) N.V., Banco Principal en Banco Consolidado. De verzoeken van CBCS betroffen de kosten die zijn gemaakt vanaf de uitspreking van de noodregelingen in de jaren 1994, 1995 en 1996 tot en met 31 oktober 2021. CBCS stelde dat de kosten voor Banco Latino op NAf 3.962.858,01, voor Interunion Bank op NAf 668.335,00, voor Banco Principal op NAf 1.544.230,93 en voor Banco Consolidado op NAf 1.537.475,58 moesten worden vastgesteld.

Het gerecht heeft de verzoeken beoordeeld en vastgesteld dat er een samenhang is tussen de noodregelingen en de kosten daarvan. Het gerecht heeft ook gekeken naar de redelijkheid van de opgevoerde kosten en de rol van de gemachtigde van CBCS, die in het verleden betrokken was bij de noodregelingen. Er zijn vragen gerezen over de rechtmatigheid van de kosten en de verantwoording daarvan, vooral gezien de lange duur van de noodregelingen en de onttrekkingen die door de gemachtigde zijn gedaan.

Uiteindelijk heeft het gerecht besloten de kosten vast te stellen op de helft van de verzochte bedragen, met inachtneming van de complexiteit van de noodregelingen en de noodzaak voor CBCS om toekomstige verzoeken om kostenvaststelling te onderbouwen met gedetailleerde verslagen en overzichten. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en verantwoording in de kosten van noodregelingen, vooral in het licht van de lange duur en de betrokkenheid van externe gemachtigden.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummers: CUR199400001, CUR200600005, CUR199500001, CUR199400002
Beschikking d.d. 19 januari 2023
op het verzoek van
de openbare rechtspersoon
CENTRALE BANK VAN CURAÇAO EN SINT MAARTEN(‘CBCS’),
gevestigd in Curaçao,
verzoekster,
vertegenwoordigd door advocaat mr. V.P. Maria,
inzake de noodregelingen uitgesproken ten aanzien van
BANCO LATINO N.V.(1994),
INTERUNION BANK (ANTILLES) N.V.(1996),
BANCO PRINCIPAL(1995),
BANCO CONSOLIDADO(1996),
alle met als gemachtigde ex artikel 30 lid 8 LTBK mr. V.P. Maria.

1.Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit:
  • de verzoekschriften van CBCS van 16 november 2022 inzake Banco Latino: en Interunion Bank;
  • de tussenbeschikking van 17 november 2022 inzake Banco Latino en Interunion Bank;
  • de verzoekschriften van CBCS van 22 december 2022 inzake Banco Principal en Banco Consolidado;
  • de proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 22 december 2022, met daaraan gehecht de pleitaantekeningen en producties van mr. Maria.

2.Het verzoek

2.1.
CBCS verzoekt het gerecht de kosten van de noodregelingen vast te stellen over de periode vanaf het uitspreken daarvan in 1994, 1995 en 1996 tot en met 31 oktober 2021.
2.2.
CBCS verzoekt die kosten vast te stellen op de volgende bedragen:
Banco Latino: NAf 3.962.858,01;
Interunion Bank: NAf 668.335,00;
Banco Principal: NAf 1.544.230,93;
Banco Consolidado: NAf 1.537.475,58.

3.De beoordeling

3.1.
Zoals ook uit de verzoeken blijkt, is er een samenhang tussen de noodregelingen en de kosten daarvan. Die samenhang is er ook met de noodregeling uitgesproken ten aanzien van Banco Maracaibo (1994, later failliet verklaard).
3.2.
Artikel 35 Landsverordening Toezicht Bank- en Kredietwezen (LTBK) luidt:
1. Het gerecht stelt het bedrag vast van de kosten van de noodregeling. Deze kosten komen ten laste van de kredietinstelling.
2. De kosten van de noodregeling omvatten de door of namens de Bank ter zake gedane uitgaven en de vergoeding van de door of namens haar ter zake verrichte werkzaamheden.
3.3.
Beoordeeld zal moeten worden of aannemelijk is dat de kosten zijn gemaakt, alsmede of deze naar aard en omvang redelijk zijn.
3.4.
Bij de tussenbeschikking zijn CBCS in dit kader de volgende vragen gesteld:
1. Ingevolge artikel 37 LTBK moet CBCS een verzoek tot faillietverklaring van de kredietinstelling indienen, indien haar blijkt dat de kredietinstelling een negatief eigen vermogen heeft en het met de noodregeling te bereiken doel is verwezenlijkt of niet meer kan worden verwezenlijkt. De memorie van toelichting vermeldt onder meer:
“Indien blijkt dat de kredietinstelling een negatief eigen vermogen heeft en overigens de portefeuille is afgewikkeld of de Bank geen mogelijkheden tot portefeuille-overdracht meer ziet, vraagt de Bank het faillissement van de kredietinstelling aan. De Bank kan het faillissement van een kredietinstelling aanvragen bij het gerecht in eerste aanleg wanneer de kredietinstelling in principe niet meer solvabel of liquide is en een verbetering van de situatie niet meer mogelijk is.”Deze noodregelingen lopen al meer dan 25 jaar, en er lijkt niets of nagenoeg niets over te blijven voor de schuldeisers. In hoeverre past de gevolgde aanpak in het wettelijk systeem, en in hoeverre is een en ander van invloed op de beoordeling van de redelijkheid van de opgevoerde kosten?
2) Volgens de verzoeken ontving een van de door (de rechtsvoorganger van) CBCS aangewezen gemachtigden (naast kosten) een vergoeding van USD 10.000 voor elke twee weken vanaf 1994 voor zijn werkzaamheden in de noodregelingen van de Venezolaanse banken, welke vergoeding vanaf november 1999 is verlaagd naar USD 7.500 per twee weken en in juni 2002 naar USD 5.000. In april 2015 heeft CBCS hem ontslagen. Dat zou neerkomen op meer dan NAf 5 miljoen aan honorarium. Klopt dat?
3) Afgaand op de verzoeken heeft diezelfde gemachtigde in september 2009 ruim USD 7 miljoen aan Interunion onttrokken, en is bij Banco Latino een veelvoud van dat bedrag verdwenen. In hoeverre is dit relevant voor de beoordeling of het redelijk is het honorarium en de kosten van deze gemachtigde ten laste van de instellingen te brengen?
3.5.
In antwoord op vraag 1) heeft CBCS ter zitting de complexiteit van deze noodregelingen benadrukt, met moeilijk af te handelen vermogensbestanddelen in Venezuela. Met het oog daarop is destijds [de oorspronkelijk gemachtigde] aangesteld als gemachtigde, wegens diens gedegen kennis van het bankwezen in het algemeen en van het bankwezen in Latijns-Amerika in het bijzonder. Later is gebleken dat [de oorspronkelijk gemachtigde] het in hem gestelde vertrouwen heeft geschaad, gelden aan de banken heeft onttrokken en de afwikkeling van de noodregelingen heeft vertraagd om die onttrekkingen te verdoezelen. Alle documenten met betrekking tot de noodregelingen zouden volgens [de oorspronkelijk gemachtigde] verloren zijn gegaan tijdens tropische storm Tomas in 2010. Dit verklaart volgens CBCS de lange duur van de noodregelingen. Volgens CBCS biedt het wettelijk systeem de mogelijkheid tot liquidatie door CBCS, ook indien sprake is van een negatief eigen vermogen en duidelijk is dat de schulden niet geheel kunnen worden voldaan.
3.6.
In antwoord op vraag 2) heeft CBCS een overzicht overgelegd waaruit blijkt dat aan [de oorspronkelijk gemachtigde] in voor deze noodregelingen in totaal NAf 4.483.115,97 aan honorarium is betaald.
3.7.
In antwoord op vraag 3) heeft CBCS, zoals ook al vermeld in haar verzoekschriften, verklaard dat [de oorspronkelijk gemachtigde] afgerond USD 20 miljoen uit de noodregelingen heeft ontvreemd. CBCS heeft daarvan aangifte gedaan en een klacht niet-vervolging ex artikel 15 Wetboek van Strafvordering ingediend bij het Hof. CBCS neemt het standpunt in dat de later aan het licht gekomen onttrekkingen door [de oorspronkelijk gemachtigde] niet wegnemen dat CBCS nu eenmaal kosten heeft gemaakt voor de noodregelingen en voor [de oorspronkelijk gemachtigde] als gemachtigde.
3.8.
Vastgesteld moet worden dat door het verloop van tijd, het door CBCS geschetste optreden van haar gemachtigde [de oorspronkelijk gemachtigde] en het (beweerdelijk) verloren gaan van diens administratie, nauwelijks een beeld kan worden verkregen van de omvang en het nut van de verrichte werkzaamheden. Dat wreekt zich bij de beoordeling van de redelijkheid van de opgevoerde kosten. Het aan [de oorspronkelijk gemachtigde] toegekende honorarium als hiervoor onder 3.4 sub 2) en 3.6 bedoeld acht het gerecht echter – ook ongeacht de door hem gepleegde onttrekkingen – disproportioneel hoog. Dit te meer nu verantwoording van de door hem aan de noodregelingen bestede tijd grotendeels ontbreekt. Van belang acht het gerecht echter ook dat de huidige gemachtigde van CBCS en CBCS zelf zich geconfronteerd zien met deze erfenis uit het verleden en, zoals uit de verzoekschriften de bijlagen daarbij blijkt, er serieus werk van maken de zaken op orde te krijgen.
3.9.
Met inachtneming van het voorgaande, komt het passend en redelijk voor de kosten vast te stellen op de helft van de verzochte bedragen.
3.10.
De in de loop der jaren door het gerecht op verzoek van de rechtsvoorganger van CBCS gegeven beschikkingen ter bepaling van voorschotten, komen met deze kostenvaststelling te vervallen.
3.11.
Met het oog op toekomstige verzoeken om kostenvaststelling overweegt het gerecht nog het volgende.
3.12.
Anders dan bij faillissementen en surseances van betaling (en anders dan in Nederland) is bij noodregelingen niet voorzien in toezicht door een rechter-commissaris. De rol van de rechter is onder de LTBK beperkt tot het uitspreken, omzetten en beëindigen van de noodregeling en tot vaststelling van de kosten. Om de redelijkheid van de kosten te kunnen beoordelen, zal het gerecht enig inzicht moeten worden gegeven in de noodregeling en de verrichte werkzaamheden. Zoals ook al in andere noodregelingen bepaald, zal een verzoek om vaststelling van kosten daarom vergezeld moeten gaan van een informatief (niet-openbaar) verslag, vergelijkbaar met (wel-openbare) verslagen die door curatoren in faillissementen worden ingediend, een en ander zoveel mogelijk met inachtneming van de Faillissementsrichtlijnen 2012 en de daarbij gevoegde modellen, te vinden op de website van het Hof. Voor de cijfermatige onderbouwing van verzoeken om kostenvaststelling dient verder ten minste een overzicht te worden bijgevoegd van de betaalde facturen van externe deskundigen, met vermelding van de namen van betrokkenen, de basis waarop wordt gedeclareerd (uur/dag), het afgesproken tarief en de aard van de werkzaamheden, alsmede een overzicht van de interne kosten van de Centrale Bank (door wie, wat, wanneer, hoeveel tijd, hoe berekend). Na vaststelling van een voorschot dient steeds een afrekening te volgen.

4.Beslissing

Het gerecht:
4.1.
stelt de kosten in de noodregelingen over de periode vanaf het uitspreken van daarvan tot en met 31 oktober 2021 vast op de volgende bedragen:
Banco Latino: NAf 1.981.429;
Interunion Bank: NAf 334.168;
Banco Principal: NAf 772.115;
Banco Consolidado: NAf 768.738;
4.2.
bepaalt dat de in de loop der jaren in deze noodregelingen gegeven beschikkingen ter bepaling van voorschotten hiermee zijn vervallen;
4.3.
bepaalt dat CBCS nadere verzoeken om vaststelling van kosten vergezeld moet laten gaan van een verslag en overzichten zoals bedoeld in 3.12.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.E. de Kort, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, op 19 januari 2023.