ECLI:NL:OGEAC:2023:168

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
3 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
CUR202205058
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cybercrime en toerekening van onjuiste betalingen in civiele procedure

In deze civiele zaak, uitgesproken op 3 juli 2023 door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, staat de vordering van I.F.C. International Freight (Caribbean) B.V. centraal. De eiseres, gevestigd in Nederland, vordert betaling van een bedrag van EUR 50.075 van de gedaagde, G&V Caribbean Cargo Services N.V., gevestigd in Curaçao. De zaak is ontstaan na een reeks van betalingen die door CCS zijn gedaan naar een Poolse bankrekening, waarvan later bleek dat deze niet toebehoorde aan IFC. De partijen hebben een langdurige samenwerking gehad, waarbij CCS jarenlang gelden overmaakte naar de bankrekening van IFC bij ABN AMRO in Nederland. Na beëindiging van de samenwerking heeft CCS, op basis van een e-mail die afkomstig leek te zijn van IFC, een bedrag van EUR 50.000 overgemaakt naar de Poolse bankrekening. IFC betwist echter dat deze betaling bevrijdend was, omdat de e-mail niet van haar afkomstig was en zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de cybercrime die heeft plaatsgevonden. Het gerecht heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de onjuiste betaling aan CCS kan worden toegerekend. De vordering van IFC is toegewezen, en CCS is veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten zijn eveneens voor rekening van CCS.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202205058
Vonnis van 3 juli 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap
I.F.C. INTERNATIONAL FREIGHT (CARIBBEAN) B.V.,gevestigd in Nederland,
eiseres,
gemachtigde: mr. W. Princée,
tegen
de besloten vennootschap
G&V CARIBBEAN CARGO SERVICES N.V.,
gevestigd in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.A. de Baar.
Partijen worden hierna IFC en CCS genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 28 december 2022,
  • de conclusie van antwoord,
  • de mondelinge behandeling van 23 januari 2023,
  • de pleitnotities.
1.2.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
IFC is gevestigd in Nederland en verricht logistieke diensten, waaronder het transporteren en verschepen van goederen, in opdracht van en naar klanten in Curaçao.
2.2.
CCS is gevestigd in Curaçao en heeft meer dan 30 jaar als agent van IFC opgetreden.
2.3.
CCS heeft aan de hand van een (in beginsel) maandelijks rekeningoverzicht jarenlang gelden overgemaakt naar de bij CCS bekende bankrekening van IFC bij ABN AMRO in Nederland.
2.4.
Bij brief van 17 december 2021 heeft CCS de samenwerking per
31 januari 2022 beëindigd.
2.5.
In de daaropvolgende periode hebben partijen gecorrespondeerd over de deelbetalingen die in het kader van de financiële afwikkeling nog moest worden gedaan.
2.6.
Bij e-mail van 15 maart 2022 heeft CCS IFC gevraagd naar welke bankrekening zij een deelbetaling van EUR 38.762,90 kan overmaken.
2.7.
Bij e-mail van eveneens 15 maart 2022 heeft IFC gereageerd dat het bedrag kan worden overgemaakt naar het gebruikelijke rekeningnummer van IFC bij ABN AMRO.
2.8.
Op 22 maart 2022 heeft CCS de volgende e-mail ontvangen:
“(…)
Kunt u bevestigen dat er al een betaling heeft plaatsgevonden? Als dat niet het geval is, kunt u de betaling aan onze andere bank in Polen hieronder doen, zoals geadviseerd door ons financiële team vanwege de lopende belastingkwestie rond onze hoofdbankrekening.
NAAM BEGUNSTIGDE:
IFC International Freight Caribbean B.V.
NAAM VAN DE BANK:
MILLENNIUM SPOLKA AKCYJNA
REKENING/IBAN NUMMER (Euro):
[IBAN NUMMER]
SWIFT-CODE:
[SWIFT-CODE]
BANKADRES:
[ADRES], POLEN
Bij voorbaat dank!
Met vriendelijke groeten / Kind regards,
[naam]
(…)”
2.9.
Bij e-mail van dezelfde dag heeft CCS bevestigd dat de betaling
op 21 maart 2022 heeft plaatsgevonden, waardoor het niet meer kan worden
aangepast.
2.10.
Op eveneens 22 maart 2022 is op voornoemde e-mail van CCS als volgt
gereageerd:
“(…)
Inderdaad, € 38.762,90 is zojuist op de bank ontvangen, hartelijk dank daarvoor, maar vanwege de belastingkwestie zou het ophalen van fondsen ons meer kosten, maar het is goed.
Het saldo voor december is nu € 150.075,00
Maar maak alstublieft de volgende beschikbare betaling naar onze bankgegevens hieronder dienovereenkomstig:
NAAM BEGUNSTIGDE:
IFC International Freight Caribbean B.V.
NAAM VAN DE BANK:
MILLENNIUM SPOLKA AKCYJNA
REKENING/IBAN NUMMER (Euro):
[IBAN NUMMER]
SWIFT-CODE:
[SWIFT-CODE]
BANKADRES:
[ADRES], POLEN
Laat je ons weten wanneer de volgende betaling is gedaan?
Dank u bij voorbaat!
Met vriendelijke groeten / Kind regards,
[naam]
(…)”
2.11.
Op 31 maart 2022 heeft CCS een bedrag van EUR 50.000 overgemaakt naar
de in de e-mails van 22 maart 2022 genoemde Poolse bankrekening.
2.12.
Op 5 april 2022 heeft IFC, naar aanleiding van een opmerkelijke e-mail uit naam van CCS, telefonisch contact opgenomen met CCS om de herkomst en betrouwbaarheid van deze e-mail te controleren.
2.13.
CCS heeft, nadat IFC voornoemde e-mail aan CCS had doorgestuurd, aan
IFC bevestigd dat zij die e-mail niet heeft verstuurd.
2.14.
Op 14 april 2022 heeft CCS nogmaals een bedrag van EUR 50.000
overgemaakt naar de Poolse bankrekening.
2.15.
Op 15 april 2022 hebben partijen per e-mail gecorrespondeerd over het nog openstaande bedrag, waarin CCS heeft aangegeven tweemaal een bedrag van
EUR 50.000 op de nieuwe bankrekening van IFC te hebben overgemaakt. IFC heeft daarop gereageerd dat het niet zou kunnen kloppen, omdat zij slecht een betaling van EUR 38.762,90 heeft ontvangen. CCS heeft vervolgens direct contact met haar eigen bank opgenomen om de betalingstransactie van 14 april 2022 tegen te houden.
2.16.
Bij brief van 1 juni 2022 heeft (de gemachtigde van) IFC CCS verzocht om het openstaande bedrag van EUR 157.027,36 te betalen.
2.17.
Bij brief van 20 juni 2022 aan IFC heeft (de gemachtigde van) CCS erkend dat zij nog een bedrag van EUR 106.952,36 verschuldigd zijn. Ten aanzien van de deelbetaling van EUR 50.000 heeft CCS zich op het standpunt gesteld dat zij bevrijdend heeft betaald op de Poolse bankrekening.
2.18.
Op 27 oktober 2022 heeft IFC, na een daartoe verkregen verlof van het gerecht, conservatoir derdenbeslag ten laste van CCS gelegd onder Maduro & Curiel’s Bank N.V. (hierna: MCB) en RBC Royal Bank N.V.
2.19.
Op 4 november 2022 heeft CCS ter opheffing van de gelegde beslagen middels een bankgarantie van MCB zekerheid gesteld aan IFC.

3.De vordering en de standpunten van partijen

3.1.
IFC vordert – samengevat – dat het gerecht CCS veroordeelt tot betaling aan IFC van EUR 50.075, te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van CCS in buitengerechtelijke incassokosten, beslag- en proceskosten, waaronder nakosten, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
IFC legt aan haar vorderingen ten grondslag dat CCS IFC over de maanden december 2021 en januari 2022 nog een bedrag van EUR 50.075 is verschuldigd. CCS is verantwoordelijk voor de onjuiste betaling die het gevolg is van cybercrime, waardoor dit bedrag nog steeds open staat. IFC vordert daarom nakoming van de betalingsverplichting van CCS.
3.3.
CCS heeft tot verweer gevoerd dat zij bevrijdend heeft betaald op de Poolse bankrekening. Zij betwist daarom nog een bedrag aan IFC te zijn verschuldigd. CCS concludeert dat IFC niet ontvankelijk dient te worden verklaard, althans dat haar vorderingen dienen te worden afgewezen.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen zijn het eens over de hoogte van de financiële afrekening over de maanden december 2021 en januari 2022. Zij verschillen van mening over de vraag of CCS bevrijdend heeft betaald door op 31 maart 2022 een bedrag van EUR 50.000 over te maken naar de Poolse bankrekening, waarbij niet langer in geschil is dat CCS dat bedrag ook daadwerkelijk heeft overgemaakt en dat de Poolse bankrekening niet aan IFC toebehoort.
Bevrijdende betaling
4.2.
CCS stelt dat zij met de betaling op de Poolse bankrekening aan haar betalingsverplichting jegens IFC heeft voldaan. Dit omdat zij geen enkele argwaan heeft gehad en heeft hoeven hebben over de e-mail van 22 maart 2022. In de e-mails namens IFC is de naam Kristi Peterson altijd goed geschreven, de genoemde bedragen en de saldi klopten en de berichten ook allen hetzelfde lettertype hadden. CCS is zeer zorgvuldig met de situatie omgegaan en heeft gedaan wat rederlijkwijs van haar mocht worden verwacht. Dit in tegenstelling tot de handelswijze van IFC die, na waarschijnlijk voor de tweede maal te zijn geconfronteerd met een ongeautoriseerde toegang tot haar e-mail of server, niet bepaald daadkrachtig is te noemen. CCS heeft de kwestie laten onderzoeken door NetSys. Daaruit is gebleken dat de e-mail/het account van IFC is gehackt, althans gemonitord en gemanipuleerd. Dat is niet aan CCS toe te rekenen. CCS mocht dan ook ervan uitgaan dat de e-mail van 22 maart 2022 met daarin de Poolse bankrekening van IFC afkomstig was. Dit betekent dat CCS bevrijdend heeft betaald door op 31 maart 2022 een bedrag van EUR 50.000 over te maken naar de Poolse bankrekening, aldus steeds CCS.
4.3.
IFC betwist dat CCS bevrijdend heeft betaald. Volgens IFC komt het voor rekening en risico van CCS dat zij het bedrag naar een onbekende Poolse bankrekening heeft overgemaakt, vooral omdat IFC niet op de hoogte was van de vervalste e-mails, niet daaraan heeft meegewerkt en evenmin de schijn heeft gewekt dat de vervalste e-mails van haar afkomstig waren. Het is ook niet aan IFC te wijten dat CCS vervalste e-mails heeft ontvangen, omdat uit onderzoek van het door IFC ingeschakelde VSH is gebleken dat die e-mails niet zijn verzonden uit het domein van IFC. Zij heeft alle maatregelen genomen die binnen haar macht lagen om de fraude te voorkomen, onder meer door gebruik te maken van SPF-records en virusscanners. CCS daarentegen mocht er niet op vertrouwen dat de e-mails van 22 maart 2022 van IFC afkomstig waren. Die e-mails waren gelet op de tekst en de inhoud dermate verdacht, dat CCS op zijn minst direct (telefonisch) contact had moeten opnemen om te controleren of de Poolse bankrekening daadwerkelijk het nieuwe bankrekeningnummer van IFC was. Dat heeft zij nagelaten, terwijl CCS op
21 maart 2022 nog EUR 38.762,90 naar het gebruikelijke ABN AMRO rekeningnummer van IFC heeft overgemaakt. Er zijn volgens IFC dan ook geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan de vervalste e-mails aan haar moeten worden toegerekend.
4.4.
Het gerecht overweegt dat wanneer iemand door zich valselijk als een ander voor te doen iets voor die ander verklaart – in deze zaak het aanwijzen van een bankrekening voor betaling – als uitgangspunt geldt dat die ander zich tegen degene tot wie de verklaring is gericht (hierna: de geadresseerde), erop kan beroepen dat de verklaring niet van hem afkomstig is, ook wanneer de geadresseerde heeft aangenomen en redelijkerwijze mocht aannemen dat de verklaring wel van die ander afkomstig was. Uit het beginsel dat ten grondslag ligt aan de artikelen 3:35, 3:36, 3:61 tweede lid en 6:147 van het Burgerlijk Wetboek vloeit evenwel voort dat dit onder omstandigheden anders kan zijn. Deze omstandigheden moeten dan wel van dien aard zijn dat zij rechtvaardigen dat aan degene voor wie valselijk iets is verklaard, geheel of ten dele wordt toegerekend dat geadresseerde de verklaring voor echt heeft gehouden en redelijkerwijze mocht houden. De omstandigheden kunnen dus ook van dien aard zijn dat het slechts in een bepaalde mate aan degene voor wie valselijk is verklaard, moet worden toegerekend dat de geadresseerde gerechtvaardigd op die verklaring heeft vertrouwd, en dat dit voor het overige voor rekening en risico van de geadresseerde blijft. Bij deze beoordeling kan onder meer een rol spelen in hoeverre partijen adequate voorzorgsmaatregelen hebben genomen om te voorkomen dat een derde in staat is zich voor een van hen uit te geven. In verband daarmee mag in voorkomend geval van partijen worden verwacht dat zij uiteenzetten welke inspanningen zij zich hebben getroost om te achterhalen op welke wijze de derde zich valselijk als een van hen heeft kunnen voordoen en wat deze inspanningen hebben opgeleverd (zie het arrest van de Hoge Raad van 28 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:783).
4.5.
Tegen deze achtergrond is het gerecht van oordeel dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die van dien aard zijn dat zij rechtvaardigen dat aan IFC geheel of ten dele kan worden toegerekend dat CCS de e-mails van 22 maart 2022 voor echt heeft gehouden en redelijkerwijze mocht houden. Allereerst is van belang dat IFC ter zitting onbetwist heeft toegelicht dat zij gebruik maakt van onder meer SPF-record en virusscanners om cyberfraude zoveel mogelijk te voorkomen. Verder heeft IFC direct na het incident en in 2023 een onderzoek door VSH laten doen naar de oorzaak van onder andere de verdachte e-mails van 22 maart 2022. Met deze onderzoeken heeft IFC de stelling van CCS dat haar e-mail/account zou zijn gehackt gemotiveerd weersproken, omdat uit deze onderzoeken is gebleken dat die e-mails niet afkomstig zijn van de (mail)server van IFC en dat niemand zich in die periode ongeautoriseerde toegang heeft verschaft tot de mailbox(en) van IFC. Dat IFC adequaat heeft gehandeld blijkt verder uit de omstandigheid dat zij naar aanleiding van een opmerkelijke e-mail van 5 april 2022 uit naam van CCS direct telefonisch contact met CCS heeft opgenomen om de herkomst en betrouwbaarheid van deze e-mail te controleren. Het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, komt het gerecht tot de conclusie dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die van dien aard zijn dat zij tot de slotsom nopen dat aan IFC valt toe te rekenen dat CCS de e-mails van 22 maar 2022 voor echt heeft gehouden en redelijkerwijs mocht houden.
4.6.
Hoewel het gelet op voormelde maatstaf niet relevant is of CCS ervan mocht uitgaan dat de e-mails van 22 maart 2022 van IFC afkomstig waren, is het gerecht evenwel van oordeel dat zij niet redelijkerwijs mocht aannemen dat dat het geval was. Daartoe overweegt het gerecht dat CCS niet heeft betwist dat zij gedurende de samenwerking met IFC jarenlang gelden heeft overgemaakt naar de bij haar bekende bankrekening van IFC bij ABN AMRO in Nederland, zo ook op
15 maart 2022 nadat zij expliciet bij e-mail van dezelfde dag aan IFC had gevraagd naar welke bankrekening zij een deelbetaling kon overmaken (zie r.o. 2.6. en 2.7.). Verder bevatten de e-mails van 22 maart 2022 voldoende aanleiding om te twijfelen of die wel van IFC afkomstig waren, zoals het ongebruikelijke taalgebruik en de zinsconstructie in de e-mails en de opmerkelijke reden voor het wijzigen van de bankrekening. Daarom had van CCS verwacht mogen worden dat zij een wijziging van een bankrekeningnummer (op een eenvoudige wijze) bij IFC zou verifiëren, hetgeen zij heeft nagelaten.
Conclusie
4.7.
De slotsom is dat het verweer van CCS niet opgaat. Nu CCS de hoogte van het openstaande bedrag niet heeft betwist, zal de vordering van IFC tot betaling van EUR 50.075 worden toegewezen, te vermeerderen met de niet betwiste wettelijke rente daarover vanaf 15 maart 2022.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.8.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten acht het gerecht conform het Procesreglement toewijsbaar tot 1,5 punt van het toepasselijke liquidatietarief. Dit komt neer op een bedrag van NAf 3.000.
Beslag- en proceskosten
4.9.
Omdat CCS (grotendeels) in het ongelijk wordt gesteld, wordt zij veroordeeld in de proceskosten. De kosten van IFC worden tot aan deze uitspraak begroot op NAf 1.410 aan griffierecht, NAf 429,82 aan oproepingskosten, NAf 4.000 aan gemachtigdensalaris en NAf 1.252,50 aan beslagkosten.
4.10.
De gevorderde wettelijke rente en de nakosten worden toegewezen zoals hierna onder de beslissing vermeld.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.11.
De veroordelingen in deze uitspraak gaan meteen in en kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van de partijen deze beslissing voorlegt aan het Hof.

5.De beslissing

Het gerecht:
5.1.
veroordeelt CCS tot betaling aan IFC van een bedrag van EUR 50.075, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 maart 2022 tot aan de dag van betaling;
5.2.
veroordeelt CCS om aan IFC te voldoen NAf 3.000 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.3.
veroordeelt CCS in de proceskosten van IFC van NAf 7.092,32, te vermeerderen met NAf 250 aan nakosten zonder betekening, verhoogd met NAf 150 in geval van betekening;
5.4.
bepaalt dat de proceskosten moeten worden betaald binnen veertien dagen en dat die kosten worden verhoogd met de wettelijke rente als niet op tijd wordt betaald;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E.M. Nootenboom-Lock, rechter, bijgestaan door mr. H. Akbuz, griffier, en in het openbaar uitgesproken.