ECLI:NL:OGEAC:2023:160

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
7 juli 2023
Zaaknummer
CUR202205071
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot heropening van de vereffening van een ontbonden Stichting Particulier Fonds afgewezen wegens gebrek aan baten

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao op 29 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot heropening van de vereffening van de ontbonden Marshanti Foundation, een Stichting Particulier Fonds (SPF). De verzoekers, [verzoekster sub 1] en EMYR Limited, stelden dat er sprake was van een bate die heropening van de vereffening rechtvaardigde. De zaak draait om de vraag of de vereffening van Marshanti moet worden heropend, nu de curator, [naam 1], volgens de verzoekers onterecht heeft gehandeld door [naam 2] als crediteur aan te merken en een te hoge uitkering aan hem te doen. De rechtbank heeft vastgesteld dat Marshanti geen baten had en dat de verzoekers geen recht hadden op een liquidatie-uitkering. De rechtbank heeft het verzoek om heropening van de vereffening afgewezen, omdat er geen (potentiële) baten waren die een heropening rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat de verzoekers geen belang hadden bij de heropening van de vereffening, aangezien er geen positief saldo was. De beslissing werd genomen door mr. O. Nijhuis, bijgestaan door mr. H. Akbuz, griffier.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202205071
Beschikking van 29 juni 2023
in de zaak van

1.[VERZOEKSTER SUB 1],wonend in Portugal,

2.de vennootschap naar vreemd recht
EMYR LIMITED,
gevestigd in de Britse Maagdeneilanden,
verzoekers,
gemachtigde: mr. A.C. Small,
strekkende tot het heropenen van de vereffening van:
de ontbonden stichting particulier fonds
MARSHANTI FOUNDATION,
voorheen gevestigd in Curaçao,
als belanghebbende wordt aangemerkt:
[NAAM 1],
wonend in Curaçao,
gemachtigden: mrs. D.C. Narvaez en R.F. van den Heuvel.
Partijen worden hierna [verzoekster sub 1], EMYR, Marshanti en [naam 1] genoemd. [verzoekster sub 1] en EMYR tezamen worden hierna [verzoekster sub 1] c.s. genoemd.
Inleiding
Deze zaak gaat kort gezegd over de vraag of de vereffening van Marshanti dient te worden heropend.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 29 december 2012, gecorrigeerd op 24 januari 2023, met producties,
  • de conclusie van antwoord van [naam 1], met producties,
  • de met zaaknummer CUR202205072 gelijktijdige mondelinge behandeling van 1 juni 2023,
  • de pleitnotities.
1.2.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Marshanti is een inmiddels ontbonden Stichting Particulier Fonds (SPF). Emyr en [naam 2] (hierna: [naam 2]) zijn elk 50% houder van de oprichtersrechten (“Founders Rights”). [naam 3] (hierna: [naam 3]) is de Ultimate Beneficiary Owner (UBO) van Emyr.
2.2. [
naam 2] had zijn drie kinderen tot UBO aangesteld.
2.3.
PMP (Curaçao) N.V. (hierna: PMP) was de bestuurder van Marshanti.
2.4. [
verzoekster sub 1] heeft op 1 juli 2015 een geldlening van € 150.000,- aan [naam 3] verstrekt.
2.5.
Op 1 januari 2018 heeft [naam 3] als achterligger van Emyr ter inlossing van die geldlening de door Emyr gehouden 50% Founders Rights in Marshanti overgedragen aan [verzoekster sub 1].
2.6.
Bij vonnis van 5 november 2018 in een procedure tussen [naam 2], zijn echtgenote en hun kinderen als eisers tegen Marsanti, PMP, [naam 3] en [naam 4] als gedaagden heeft dit gerecht onder meer PMP ontslagen als bestuurder van Marshanti en Marshanti ontbonden, met aanstelling van [naam 1] als curator en met benoeming van mr. U.I.D. Luydens tot rechter-commissaris.
2.7.
Tegen voornoemd vonnis hebben PMP en [naam 3] hoger beroep ingesteld. Daarin waren partijen PMP en [naam 3] als appellanten in principaal appel, geïntimeerden in incidenteel appel (in het vonnis tezamen aangeduid als: PMP c.s.) en [naam 2], zijn echtgenote en hun drie kinderen als geïntimeerden in principaal appel, appellanten in incidenteel appel (in dat vonnis tezamen aangeduid als [naam 2] c.s.).
2.8.
Bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis van 5 mei 2020 heeft het Hof het vonnis van 5 november 2018 van het gerecht bekrachtigd, zij het met een aanpassing en een aanvulling (hierna: het vonnis van het Hof). Het vonnis van het Hof luidt, voor zover voor de beoordeling van belang, als volgt:
“[…]
2.13
In de onderhavige zaak is sprake van twee voormalige zakenpartners die thans gebrouilleerd zijn. Beiden waren bestuurder van het trustkantoor PMP tot aan de beëindiging van de samenwerking per 7 november 2012. Daarna zijn partijen in procedures verzeild geraakt omdat PMP c.q. [naam 3] meende dat [naam 2] het relatiebeding in de aandeelhoudersovereenkomst tussen partijen had geschonden door Curaçaose klanten van PMP mee te nemen. Het kantoorpand van PMP was ondergebracht in een SPF Marshanti waarvan [naam 2] en [naam 3] (via Emyr Ltd) de achterliggers zijn en waarvan PMP de bestuurder was tot aan haar ontslag bij uitspraak van 5 november 2018. [naam 2] en [naam 3] vormden tot aan de beëindiging van de samenwerking het bestuur van PMP en middels PMP van Marshanti. Daarna had [naam 2] geen zeggenschap meer in PMP en daarmee ook niet meer in Marshanti. Marshanti had, althans ook in hoger beroep is niet anderszins gebleken, geen andere activiteit dan het in eigendom hebben en verhuren van het kantoorpand. Uit de overgelegde cashflow statements 2012-2015 blijkt immers niet van andere inkomsten en uitgaven van Marshanti dan gerelateerd aan het kantoorpand […]”
2.14
Samengevat en vereenvoudigd weergegeven speelt in deze het volgende. Volgens [naam 2] c.s. moet PMP tot 1 april 2014 EUR 7.000,= aan huur betalen voor het kantoorpand aan Marshanti en daarna NAf 7.000,=. Van de huurinkomsten dienen [naam 2] c.s., op grond van het bezit van 50% van de Founder’s Authorities, de door PMP c.s. aanvaarde Letter of Wishes en conform de wijze van afrekening van de inkomsten van Marshanti tot aan de beëindiging van de samenwerking, de helft te ontvangen. PMP c.s. hebben nagelaten dit te betalen. PMP c.s. betwisten de door [naam 2] c.s. genoemde bedragen en stellen dat de op 30 maart 2009 overeengekomen huur, die niet marktconform was en niet meer door PMP was op te brengen als gevolg van het meenemen van de Curaçaose klanten door [naam 2], is gewijzigd: vanaf 1 december 2012 geldt een huur van NAf 7.000,= en met ingang van 1 april 2014 een bedrag van NAf 3.500,=. Daarbij, zo menen PMP c.s., heeft Emyr een preferente vordering op Marshanti voor de waardevermeerdering van het kantoorpand wegens het in 2006 ter beschikking stellen van fondsen aan PMP voor de aanschaf, renovatie en inrichting van het pand, welk pand in 2009 voor EUR 200.000,= aan Marshanti is overgedragen door PMP. Op 19 juni 2012 is dit in aanwezigheid van [naam 2] beslist door Marshanti. In september 2013 is in dat kader op grond van de bestaande kredietrelatie met Orcobank (met een niet doorgehaalde hypotheek op het kantoorpand) een nieuwe kredietlening aangegaan voor een bedrag van NAf 250.000,=. Dit bedrag is uitgekeerd aan Emyr, althans [naam 3]. Het was voor Marshanti, ook door de door [naam 2] c.s. gelegde beslagen, financieel niet mogelijk en verantwoord om verdere uitkeringen aan [naam 2] c.s. te doen dan zij heeft gedaan. Artikel 2.1 van de statuten kan niet door de slechts voor ontvangst en slechts door PMP getekende Letter of wishes, die [naam 2] c.s. geen rechtens afdwingbare vorderingsrechten jegens PMP of Marshanti verschaft, opzij worden gezet. Het is ook niet zo dat Marshanti of PMP de toestemming van [naam 2] c.s. nodig hadden voor de huurverlaging of het aangaan van het nieuwe krediet. Bovendien is het niet zo dat de huurpenningen altijd over beide Founders werden verdeeld, aldus PMP c.s.
SPF
2.15
Overwogen wordt als volgt. De rechtspersoon van de SPF is geïntroduceerd in antwoord op de behoefte in de financiële (offshore)praktijk om particulier (familie) vermogen in een rechtspersoonlijkheid bezittende entiteit af te zonderen, zonder dat dit per se tot gevolg heeft dat dit vermogen vervolgens nog slechts voor charitatieve doeleinden kan worden aangewend. Bekend is dat de SPF niet zelden wordt gebruikt om verhaalsmogelijkheden van crediteuren te frustreren. Voorts is de SPF aantrekkelijk omdat, doordat de volledige zeggenschap over het ingebrachte vermogen bij de bestuurder komt te liggen, de belastingautoriteiten het ingebrachte vermogen niet toerekenen aan de inbrenger daarvan. Het is gebruikelijk dat de inbrenger aan het bestuur in een niet-openbare ‘letter of wishes’ zijn wensen aangeeft ten aanzien van het vermogen. Deze is naar de letter niet bindend, en in de statuten zal in de regel ook worden bepaald dat deze wensen niet afdwingbaar zijn, maar algemeen aanvaard is dat deze dat de facto wel zijn. In de statuten van Marshanti komt naar voren dat de SPF in het belang van de Fouder(s) is opgezet en dat naar dat belang dient te worden gehandeld. Uit, onder meer, de e-mails van oktober en november 2012 blijkt ook dat [naam 2] en [naam 3] elkaar beschouwden als 50% eigenaar van Marshanti, dat zij samen beslisten over de gang van zaken binnen Marshanti en dat Marshanti, meer in het bijzonder de huurpenningen, er was om hun belangen gelijkelijk te dienen. De bepaling in artikel 2 lid 1 van de statuten van Marshanti, dat uitkeringen aan de Founder of anderen slechts plaatsvinden “as the Board in its discretion may decide”, en waar PMP c.s. een beroep op doen om niet tot uitkering aan [naam 2] c.s. te hoeven overgaan, dient dan ook in voorgaand licht te worden bezien en dat moet PMP c.s., als trustondernemers, ook bekend zijn geweest. Het doel van het artikel moet worden gezocht in het op afstand plaatsen van het vermogen in de SPF voor crediteuren van de Founders en het door hen kunnen volhouden tegenover de fiscus dat men niet is gerechtigd tot het vermogen in de SPF. Het artikel kan dus niet als vrijbrief worden aangegrepen om niet tot uitkering te hoeven overgaan.
2.16
Bij de beëindiging van de samenwerking tussen partijen was het kantoorpand vrij van hypotheek en ontvingen beide Founders al geruime tijd de helft van de huurpenningen. Volgens [naam 2] c.s. waren de huurpenningen hoog omdat dit een verkapte vorm van salaris was. Volgens PMP c.s. waren de huurpenningen hoog om de hypotheek snel af te lossen. Wat daar ook van zij, feit is dat de huurpenningen niet naar beneden zijn bijgesteld na aflossing van de hypotheek in april 2012. Hieruit blijkt dat er tussen partijen overeenstemming bestond dat de huurpenningen ad EUR 7.000,= bij helfte tussen [naam 2] en [naam 3] zouden worden verdeeld. Die overeenstemming blijkt ook uit de door PMP voor akkoord getekende Letter of wishes en de e-mailwisseling in dat verband waarbij [naam 3] verklaart dat de doorbetaling van de huur door Marshanti zal plaatsvinden na ontvangst van de huur. Door [naam 3] wordt in dat kader geen enkel voorbehoud gemaakt, niet qua hoogte van de huurpenningen, niet voor de toekomst en ook niet voor Emyr. Op 6 december 2012 hebben [naam 2] en [naam 3] ook gewoon beiden de helft van de huur ontvangen minus kosten […] Dit is waar Marshanti zich aan had te houden jegens [naam 2] en [naam 3] en zich ook heeft gehouden totdat, naar het toeschijnt, voormeld geschil ging spelen.
Huurprijs
2.17
PMP is toen het standpunt gaan innemen tegenover Marshanti dat de huur niet marktconform was en alleen zo hoog was om tegemoet te komen aan de financiële behoeften van [naam 2]. Wat daar ook van zij, feit is dat PMP en [naam 3] met open ogen en bewust van het einde van de samenwerking waarbij, zo moeten ook partijen hebben beseft, niet zelden afwikkelingsproblemen ontstaan, akkoord zijn gegaan met de Letter of wishes en daarmee dus van de afdracht van de helft van de (mogelijk niet marktconforme) huurpenningen ad EUR 7.000,=. Dit blijkt ook uit de e-mail van 1 november 2012 van [naam 3] waarin hij nog niets wil afspreken over de koop van het pand en alles wil houden zoals het was tot na afloop van de huurtermijn van vijf jaar per 1 april 2014. Ook de e-mail van 12 november 2012 van [naam 3] bevestigt dit. Onder die omstandigheden gaat het niet aan om als bestuurder van Marshanti slechts enkele weken later te besluiten nog slechts een huurprijs van NAf 7.000,= aan Marshanti te betalen en daarvan geen maandelijkse afdrachten aan [naam 2] te doen. Gelet op de in de brief van 5 december 2012 gegeven motivering en het feit dat deze omstandigheden PMP en [naam 3] daarvoor al bekend waren, kan het niet anders zijn dan dat dit besluit is ingegeven door het ontstane geschil. PMP en [naam 3] hebben daarmee in strijd gehandeld met de redelijkheid en billijkheid van artikel 2:7 lid 1 BW. Gelet op het tijdstip van doorvoering van deze eerste huurverlaging kan daarbij weinig geloof worden gehecht aan het latere verweer van PMP c.s. dat op dat moment al duidelijk was dat PMP de huurlasten vanwege het meenemen van de Curaçaose klanten door [naam 2] niet meer op kon brengen. Dit verweer zal dan ook worden gepasseerd. De huurverlaging van EUR 7.000,= naar NAf 7.000,= kan dan ook niet door PMP c.s. aan [naam 2] worden tegengeworpen. [naam 2] kan met dit bedrag als uitgangspunt aanspraak maken op zijn helft van de netto-huuropbrengsten vanaf december 2012 tot 1 april 2014.
2.18 […]
Gelet ook op het feit dat het pand in 2013 op NAf 750.000,= is getaxeerd, ziet het Hof geen aanleiding om een huurprijs van NAf 7.000,= voor het kantoorpand onredelijk te achten. PMP c.s. was gehouden om dit bedrag aan Marshanti te betalen waarbij [naam 2] aanspraak kan maken op de helft van de netto-huuropbrengsten. De vordering zal dan ook in deze zin worden toegewezen […].”.
2.9.
Bij brief van 3 juni 2020 heeft [naam 1] de nietigheid ingeroepen van de overdracht door Emyr aan [verzoekster sub 1] op 1 januari 2018. [1]
2.10.
Bij beschikking van 19 maart 2021 is de opheffing van de vereffening van Marshanti uitgesproken.
2.11.
Bij verzoekschrift van 5 januari 2021 heeft [verzoekster sub 1] gevorderd:
“[…]
1. te verklaren voor recht dat de overdracht van 01 januari 2018 van de Founders Rights van Emyr Ltd. aan eiser rechtsgeldig is en dat de door de curator/vereffenaar (gedaagde) op 03 juni 2020 ingeroepen nietigheid onjuist en vals is, en in navolging daarop
2. de door de door de curator/vereffenaar (gedaagde) op 03 juni 2020 ingeroepen vernietiging van de overdracht van 01 januari 2018 van de Founders Rights van Emyr Ltd. aan eiser, nietig is althans die op 03 juni 2020 door de curator/vereffenaar (gedaagde) op 03 juni 2020 ingeroepen vernietiging te vernietigen,
3. het door eiser middels deze procedure ingestelde Verzet tegen de door de Curator/Vereffenaar (gedaagde) gevoerde handelingen en opgemaakte rapporten, toe te staan en de curator/vereffenaar te bevelen te belangen van eiser als deelgerechtigde in het vermogen van Marshanti PF te honoreren en aan eiser diens recht op het kapitaal uit Marshanti PF uit te betalen, althans heropening van de vereffening van Marshanti PF te bevelen opdat aan eiser zijn rechtmatig toekomende deel op het vermogen van Marshanti PF wordt uitgekeerd, althans indien de Curator/Vereffenaar al reeds uitkeringen heeft gedaan zij wordt bevolen deze uitkeringen op eigen kosten teug te vorderen en te innen op hen die zulke uitdeling hebben gekregen, en met in acht neming van de rechten van eiser een hernieuwde uitdeling plaatsvindt, althans
4. dat de Curator/Vereffenaar wordt veroordeeld om rekening en verantwoording jegens [verzoekster sub 1] af te leggen en de Curator/Vereffenaar te veroordelen om aan [verzoekster sub 1] te betalen de aan hem onthouden uitkeringen uit het vermogen van Marshanti PF, althans de door eiser geleden schade wegens het nalaten van de curator/vereffenaar om eiser in zijn rechten te erkennen, tot ten bedrage van EURO 150,000, alles onder vermeerdering van de wettelijke rente vanaf datum van indiening van dit verzoekschrift
5. met veroordeling van de curator/vereffenaar in de kosten van deze procedure.”
2.12.
Bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis van 25 april 2022 heeft het gerecht [verzoekster sub 1] in deze verzoeken niet-ontvankelijk verklaard (hierna: het vonnis van het gerecht). Het gerecht heeft daartoe het volgende overwogen, voor zover voor de beoordeling van belang:
“[…]
4.1 [
verzoekster sub 1] heeft mr. [naam 1] niet in privé maar […] in haar hoedanigheid van vereffenaar, althans curator […] in rechte betrokken. Door de opheffing van de vereffening van Marshanti bij beschikking van 19 maart 2021 heeft mr. [naam 1] die hoedanigheid met ingang van 19 maart 2021 verloren en bestaat zij in die hoedanigheid juridisch niet langer.
4.2
Mr. [naam 1] kan in haar voormalige hoedanigheid niet met succes in rechte worden betrokken. [verzoekster sub 1] kan daarom in zijn vorderingen jegens mr. [naam 1] niet worden ontvangen en zal in zijn vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard”. […]’”

3.Het verzoek en de grondslag

3.1. [
verzoekster sub 1] c.s. verzoeken bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
“Primair
1. te verklaren voor recht dat,
( i) de overdracht van 01 januari 2018 van de Founders Rights van Emyr Ltd. aan [verzoekster sub 1] rechtsgeldig is en dat de door de curator/vereffenaar op 03 juni 2020 ingeroepen nietigheid daarvan onjuist en vals is, en in navolging daarop,
( ii) de door de curator/vereffenaar (gedaagde) op 03 juni 2020 ingeroepen vernietiging van de overdracht van 01 januari 2018 van de Founders Rights van Emyr Ltd. aan [verzoekster sub 1], nietig is althans die op 03 juni 2020 door de curator/vereffenaar ingeroepen vernietiging te vernietigen,
( iii) en dat [verzoekster sub 1] daarmee heeft te gelden als voor 50% deelrechthebbende op de uitdeling van het saldo uit de vereffening van PF Marshanti,
( iv) als het voorgaande niet slaagt, dat dan heeft te gelden dat Emyr Ltd. heeft te gelden als voor 50% deelrechthebbende op de uitdeling van het saldo uit de vereffening van PF Marshanti,
( v) dat de vereffenaar onrechtmatig heeft gehandeld in de uitvoering van haar taken als vereffenaar jegens [verzoekster sub 1] dan wel Emyr Ltd als rechthebbende op het saldo van PF Marshanti in liquidatie, en uit hoofde daarvan aansprakelijk is jegens [verzoekster sub 1] dan wel Emyr Ltd voor de door hem of haar daardoor geleden schade,
2. het door [verzoekster sub 1] en Emyr Ltd. middels deze procedure ingestelde Verzet tegen de door de Curator/Vereffenaar gevoerde handelingen en opgemaakte rapporten, toe te staan, de vereffening te heropenen en de curator/vereffenaar te bevelen de belangen van [verzoekster sub 1] als voor 50% deelgerechtigde in het vermogen van Marshanti PF te honoreren en aan [verzoekster sub 1] diens recht op kapitaal althans zijn deel van het batig saldo uit Marshanti PF uit te betalen, althans heropening van de vereffening en Marshanti PF althans de Curator/vereffenaar te bevelen opdat aan [verzoekster sub 1] zijn rechtmatig toekomende deel op het vermogen althans het saldo, van Marshanti PF wordt uitgekeerd, althans waar de Curator/Vereffenaar al reeds uitkeringen heeft gedaan de vereffening wordt heropenend en wordt bevolen deze uitkeringen terug te vorderen en te innen op degene die zulke uitdeling ten onrechte heeft gekregen, en met in acht neming van de rechten van [verzoekster sub 1] een hernieuwde uitdeling plaatsvindt, althans de als hiernavolgend verzocht aan te stellen opvolgende vereffenaar tot zulke inning wordt bevolen,
3. de curator/vereffenaar mw. Mr [naam 1] te ontslaan als curator/vereffenaar in de heropende vereffening nu zij een tegengesteld belang heeft om een (bestuurders)aansprakelijkeidsprocedure tegen zich zelf in te stellen, en met aanstelling van een andere curator/vereffenaar, om het ten onrechte uitgekeerde saldo te innen en aansprakelijkheidsprocedure tegen de gewezen vereffenaar in te stellen, voor zoveel mogelijk op kosten van de alsdan ontslagen vereffenaar,
4. met veroordeling van Marshanti PF in liquidatie in de kosten van deze procedure.”
3.2. [
verzoekster sub 1] c.s. leggen aan hun verzoek ten grondslag dat [naam 1] bij de vereffening van Marshanti ten onrechte [naam 2] als crediteur heeft aangemerkt, [verzoekster sub 1] niet als 50% rechthebbende van de Founders Rights heeft aangemerkt en het gehele batig saldo aan [naam 2] als crediteur heeft uitgekeerd, waardoor een te hoge slotuitkering aan [naam 2] is gedaan. [naam 2] heeft als crediteur uitgekeerd gekregen en niet als vertegenwoordiger van de andere 50% van de Founders Rights. [naam 2] heeft daarmee op een valse grond uitgekeerd gekregen want [naam 2] was geen crediteur van Marshanti. [naam 1] is bevoegd om hetgeen [naam 2] te veel heeft ontvangen, van hem terug te vorderen. Nu uit de handelingen van [naam 1] volgt dat [verzoekster sub 1] c.s. een vordering wegens het niet overgedragen deel uit het batig saldo hebben op Marshanti en [naam 1] aansprakelijk is voor tijdens de vereffening gemaakte keuzes, dient het verzoek van [verzoekster sub 1] c.s. tot heropening van Marshanti te worden toegewezen.
3.3. [
naam 1] voert allereerst aan dat het verzoek van [verzoekster sub 1] c.s. overeenkomt met het eerdere verzoek waarbij [verzoekster sub 1] in het vonnis van het gerecht niet-ontvankelijk is verklaard. Dit vonnis is in kracht van gewijsde gegaan en heeft dus gezag van gewijsde. Alleen al daarom dient het verzoek van [verzoekster sub 1] c.s. te worden afgewezen. Daarbij komt dat het hele verzoek van [verzoekster sub 1] c.s. berust op de veronderstelling dat er een positief saldo in de vereffening van Marshanti was, terwijl de vordering van [naam 2] op Marshanti uit hoofde van het vonnis van het Hof het boedelactief van Marshanti oversteeg.
[naam 2] was dus een (gewone) schuldeiser en heeft dus geen liquidatie-uitkering als deelgerechtigde van Marshanti gekregen. Nu Marshanti geen baten heeft en er geen liquidatie-uitkeringen aan [naam 2] zijn gedaan die [naam 1] mogelijk terug zou moeten of kunnen vorderen, dient het verzoek volgens [naam 1] te worden afgewezen.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzoek van [verzoekster sub 1] c.s. is gegrond op artikel 2:32 van het Burgerlijk Wetboek (BW), waarin is bepaald dat de rechter op verzoek van iemand die daarbij een redelijk belang heeft de vereffening kan heropenen of alsnog openen en een of meer vereffenaars benoemen.
Gezag van gewijsde
4.2. [
naam 1] heeft het gezag van gewijsde van het vonnis van gerecht ingeroepen. In artikel 70a, eerste lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald dat beslissingen aangaande de rechtsbetrekking in geschil, vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht hebben. Het gezag van gewijsde kan worden ingeroepen als in een geding tussen dezelfde partijen eenzelfde geschilpunt wordt voorgelegd als in een eerder geding, en de in het dictum van de eerdere uitspraak gegeven beslissing (mede) berust op een beslissing over dat geschilpunt. [2]
4.3.
Het gerecht stelt vast dat [verzoekster sub 1] in het vonnis van het gerecht niet-ontvankelijk is verklaard. In die procedure was alleen [verzoekster sub 1] eiser en [naam 1] in haar hoedanigheid van vereffenaar, althans curator, gedaagde. Nu ook EMYR één van de verzoekers is terwijl [naam 1] in persoon belanghebbende is, is er dus geen sprake van dezelfde partijen. Daarom zal het onderhavige verzoek inhoudelijk beoordeeld worden.
Geen sprake van bate bij Marshanti
4.4.
Het gerecht overweegt dat uit de commentaren op en jurisprudentie betreffende het Nederlandse artikel 2:23c, eerste lid BW – dat correspondeert met het Curaçaose artikel 2:32 BW – volgt dat de vereffening kan worden heropend indien na de opheffing van de vereffening alsnog van een bate blijkt. Het begrip "bate" dient daarbij ruim te worden uitgelegd en kan ook een potentiële bate omvatten. [3] Heropening is evenwel vruchteloos indien er in het geheel geen (potentiële) baten zijn. In dat geval zal over het algemeen het belang bij een heropening ontbreken.
4.5. [
verzoekster sub 1] c.s. heeft in de kern gesteld dat sprake is van een bate bij Marshanti, omdat [naam 1] teveel aan [naam 2] heeft uitgekeerd en zij het desbetreffende bedrag kan terugvorderen. Daarmee miskent [verzoekster sub 1] c.s. naar het oordeel van het gerecht allereerst dat [naam 2] geen liquidatie-uitkering als deelgerechtigde van Marshanti heeft gekregen, maar als crediteur. Anders dan [verzoekster sub 1] c.s. meent, volgt naar het oordeel van het gerecht uit het vonnis van het Hof onmiskenbaar dat [naam 2] wel degelijk een schuldeiser was van Marshanti. Het Hof heeft in het vonnis namelijk expliciet vastgesteld dat Marshanti jegens [naam 2] en [naam 3] was gehouden beiden de helft van de netto-huuropbrengst te betalen. [4] Omdat Marshanti dat heeft nagelaten, is het Hof tot de conclusie gekomen dat [naam 2] aanspraak kan maken op de helft van de netto-huuropbrengsten vanaf december 2012 tot 1 april 2014. [5] Dat het Hof vervolgens Marshanti niet daartoe heeft veroordeeld, maakt het voorgaande niet anders. Voor het zijn van een crediteur is er namelijk geen veroordelend vonnis nodig.
4.6.
Omdat gelet op voornoemde vordering van [naam 2] geen sprake was van een positief saldo in de vereffening van Marshanti, is aan geen van de deelgerechtigden van Marshanti een liquidatie-uitkering gedaan en dus ook niet aan EMYR of (voor zover in rechte zou komen vast te staan dat [naam 1] de overdracht van 1 januari 2018 van de Founders Rights van EMYR aan [verzoekster sub 1] niet rechtsgeldig heeft vernietigd) [verzoekster sub 1]. Nu daarmee voor [verzoekster sub 1] c.s. geen (potentiële) baten zijn in Marshanti, hebben zij geen belang bij een heropening van de vereffening van Marshanti.
Conclusie
4.7.
De slotsom is dat het verzoek van [verzoekster sub 1] c.s. om de vereffening van Marshanti te heropenen zal worden afgewezen. Dit leidt ertoe dat de door [verzoekster sub 1] c.s. verzochte verklaringen voor recht en de overige verzoeken die verband houden met de heropening van Marshanti evenmin voor toewijzing in aanmerking komen.
Proceskosten
4.8.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

5.De beslissing

Het gerecht:
5.1.
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. O. Nijhuis, rechter, bijgestaan door
mr. H. Akbuz, griffier, en in het openbaar uitgesproken.

Voetnoten

1.Zie hiervoor r.o. 2.5.
2.Zie het arrest van de Hoge Raad van 13 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:683.
3.Vgl. het arrest van de Hoge Raad van 31 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2480.
4.Zie r.o. 2.16 van het vonnis van het Hof.
5.Zie r.o. 2.17 van het vonnis van het Hof.