ECLI:NL:OGEAC:2023:15

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
CUR202101226
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding voor verbeteringen aan een woning en de uitsluiting van de woning uit de huwelijksgemeenschap

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 13 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man en een vrouw die in algehele gemeenschap van goederen met elkaar waren gehuwd. De vrouw had de woning, waarover het geschil ging, vóór het huwelijk volledig met eigen vermogen aangeschaft. De man vorderde vergoeding voor verbeteringen die hij aan de woning had aangebracht en stelde dat de woning tot de huwelijksgemeenschap behoorde. De vrouw betwistte dit en voerde aan dat de woning buiten de gemeenschap viel op grond van artikel 1:95 lid 1 BW.

Het Gerecht oordeelde dat de vrouw de woning met eigen vermogen had verkregen en dat de tegenprestatie volledig uit eigen middelen was betaald. Hierdoor bleef de woning buiten de gemeenschap van goederen. De vorderingen van de man tot vergoeding van de verbeteringen werden afgewezen, omdat de verbeteringen uit het gezamenlijke inkomen waren betaald en niet uit eigen vermogen van de man. Het Gerecht verklaarde dat de vrouw gehouden was tot vergoeding van een bedrag van NAf 28.583,75 aan de gemeenschap voor de door de man gedane verbeteringen, maar dat de man geen recht had op een gebruiksvergoeding, aangezien hij geen mede-eigenaar van de woning was.

In reconventie werd de vordering van de vrouw toegewezen, waarbij werd verklaard dat de woning buiten de gemeenschap bleef. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Dit vonnis is uitgesproken door mr. K.A.M. Lasten en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202101226
Vonnis van 13 februari 2023
inzake
[de man],
wonende in Curaçao,
eiser in conventie,
gedaagde in reconventie,
gemachtigde: mr. M.F. Bonapart,
tegen
[de vrouw],
wonende in Curaçao,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. M.M. Bloem.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het inleidend verzoekschrift met producties, op 18 mei 2021 ter griffie ingediend;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties van
  • de mondelinge behandeling van 17 januari 2022 alwaar partijen bijgestaan door hun gemachtigden zijn verschenen. De gemachtigde van de man heeft ter zitting een akte houdende uitlating in conventie tevens verweer in reconventie ingediend. Partijen hebben het woord gevoerd en vragen van het gerecht beantwoord. De zaak is aangehouden teneinde de man in de gelegenheid te stellen nadere stukken in geding te brengen;
  • de akte overlegging producties zijdens de man van 25 april 2022;
  • de akte uitlating met producties zijdens de vrouw 29 augustus 2022;
  • de antwoord akte zijdens de man van 24 oktober 2022;
1.2.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Op 19 mei 2017 heeft de vrouw in eigendom verkregen de rechten op het registergoed plaatselijk bekend als [de woning] (hierna: de woning). De aanneemsom van NAf 220.000 is voldaan uit de verkoopopbrengst van de verkoop van de voormalige woning van de vrouw.
2.2.
Partijen zijn op 17 juli 2017 in Curaçao in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
2.3.
Tijdens het huwelijk van partijen is aan de woning bijgebouwd.
2.4.
Na indiening van een verzoekschrift tot echtscheiding door de man op 24 juni 2019 is bij beschikking van 5 november 2019 de echtscheiding tussen partijen van het eerder genoemd huwelijk uitgesproken. Bij beschikking van 21 januari 2020 heeft het gerecht de verdeling van de huwelijksgemeenschap bevolen ten overstaan van de notaris met benoeming van onzijdige personen.
2.5.
Partijen hebben zich tot de notaris gewend teneinde tot verdeling van de gemeenschap te geraken.
2.6.
Bij e-mail van 4 december 2020 heeft de vrouw, middels haar gemachtigde, aan de man bericht geen toestemming te zullen verlenen voor de verkoop van de echtelijke woning en een beroep gedaan op artikel 1:152 lid 1 BW. Voorts heeft zij de man verzocht opgave te doen van zijn vermogen.
2.7.
Bij brief van 23 februari 2021 heeft de man, middels zijn gemachtigde, de stellingen van de vrouw weersproken en het beroep op artikel 1:152 lid 1 BW betwist. De man heeft verder een gebruiksvergoeding van de vrouw gevorderd voor bewoning van de echtelijke woning door haar. De man heeft aanspraak gemaakt op 50% van de verkoopopbrengst van de woning. Door de man is verder een overzicht overgelegd van de door hem aangehouden bankrekeningen en de pensioenenfondsen waar hij uitkeringen van ontvangt.
2.8.
Bij e-mail van 29 maart 2021 schrijft de notaris het volgende aan de door het gerecht benoemde onzijdige persoon:

Naar aanleiding van ons contact inzake de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van de heer [de man] en mevrouw [de vrouw], bericht ik u als volgt.
In haar schrijven de dato 4 december 2020 heeft mevrouw mr. M. Bloem inzage in de vermogensstand van de heer [de man] bij de heer mr. M. Bonapart opgevraagd, daar zij zou stellen dat de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk uitgesloten dienen te worden en dat dit standpunt verder in rechte beoordeeld dient te worden.
Uit het schrijven de dato 1 maart 2021 van de heer mr. M. Bonapart leid ik af dat er nog steeds geen overeenstemming tussen partijen bestaat omtrent een verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap en de heer [de man] een openbare verkoop verlangt.
Naar mijn mening is in casu sprake van een gebrek aan overeenstemming tussen partijen omtrent een verdeling en niet van nalatigheid en/of weigerachtigheid van één der partijen om aan een verdeling mee te werken.
Uitsluitend het Gerecht kan een verdeling vaststellen en over een verzoek tot openbare verkoop beslissen.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
De man vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, dat het gerecht voor recht verklaart dat:
  • partijen huwelijk op 17 juli 2017 tot samensmelting van hun beider vermogens heeft geleid en derhalve tot een tussen hen geldende huwelijkse goederen gemeenschap;
  • de ontbinding van partijen huwelijk op 5 november 2019 ook geleid heeft tot de ontbinding van de tussen partijen geldende huwelijkse goederen gemeenschap terwijl die ontbinding van het huwelijk ook geleid heeft tot het terecht gegeven bevel om over te gaan tot de verdeling van de ontbonden huwelijkse goederen gemeenschap, zulks ten overstaan van mr. H. Simon, notaris te Curaçao;
  • de man sinds de datum van de ontbinding van het huwelijk met de vrouw althans de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers van de Burgerlijke stand op Curaçao en tot aan de afronding van de verdeling van de ontbonden huwelijkse goederen gemeenschap, ten laste van de vrouw, gerechtigd is tot een gebruiksvergoeding gelijk aan 50% van de huurwaarde van het (gemeubileerd) woonhuis, althans gerechtigd is tot een door het gerecht in redelijkheid en billijkheid vastgestelde vergoeding, door de vrouw aan de man verschuldigd, voor haar gebruik van de voormalige echtelijke woning;
  • de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
De man heeft het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd. Partijen zijn op 17 juli 2017 binnen algehele gemeenschap van goederen gehuwd. De echtscheiding van voornoemd huwelijk is inmiddels uitgesproken en de huwelijksgemeenschap heeft inmiddels als ontbonden te gelden, terwijl partijen tevens reeds zijn bevolen tot verdeling van de boedel over te gaan. De vrouw weigert echter haar medewerking te verlenen bij de verdeling. Zij beroept zich ten onrechte op artikel 1:152 lid 1 BW, waardoor de notaris de werkzaamheden der verdeling niet kan voltooien. Daarnaast is de vrouw aan de man een gebruiksvergoeding verschuldigd, nu de man de echtelijke woning inmiddels heeft verlaten en de woning alleen door de vrouw wordt bewoond.
3.3.
De vrouw heeft de stellingen van de man betwist en geconcludeerd tot afwijzing van zijn vorderingen met veroordeling van de man in de proceskosten. De vrouw heeft verweer gevoerd en zich op het standpunt gesteld dat, nu zij de woning voor het sluiten van het huwelijk volledig met privé vermogen heeft aangeschaft, de woning op grond van artikel 1:95 lid 1 en 2 buiten de gemeenschap blijft. De vrouw heeft voorts een beroep gedaan op artikel 1:152 lid 1 BW en gesteld dat wegens misbruik van omstandigheden de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk dienen te worden uitgesloten, althans beperkt. Mocht het gerecht van oordeel zijn dat er wel een gemeenschap is ontstaan, dan verzoekt de vrouw het gerecht om op grond van de eisen van de redelijkheid en billijkheid, de verdeling vast te stellen met uitsluiting van het onroerend goed te [woning]. Subsidiair stelt de vrouw zich op het standpunt dat ook het vermogen van de man dient te worden betrokken in de verdeling, en de man inzage dient te geven in zijn vermogen.
In reconventie
3.4.
De vrouw vordert dat het gerecht, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- de vrouw verlof verleent om kosteloos te procederen en;
primair:
  • voor recht verklaart dat de woning te [adres] niet tot de huwelijksgoederengemeenschap is gaan behoren op grond van het bepaalde in artikel 1:95 lid 1 en 2 BW en niet voor verdeling in aanmerking komt en/of voor recht te verklaren dat er geen gemeenschap van goederen is ontstaan op grond van artikel 1:152 BW wegens misbruik van omstandigheden.
  • de man veroordeelt in de proceskosten.
subsidiair:
  • de verdeling tussen partijen vaststelt op grond van artikel 3:185 lid 1 BW, zulks rekening houdende naar billijkheid met alle omstandigheden van het geval en de belangen van partijen als met het algemeen belang;
  • de man veroordeelt in de proceskosten.
3.5.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie en in reconventie
4.1.
De eerste vraag die ter beantwoording voor ligt, is of de woning binnen de gemeenschap van goederen van partijen valt.
4.2.
Het beroep van de vrouw op artikel 1:95 lid 1 BW slaagt, zodat de eerste vraag ontkennend dient te worden beantwoord.
Artikel 1:95 lid 1 BW bepaalt dat een goed dat een echtgenoot anders dan om niet verkrijgt, buiten de gemeenschap blijft, indien het bij de verkrijging voor meer dan de helft van de tegenprestatie ten laste van zijn eigen vermogen komt.
4.3.
De vrouw heeft de woning nog voor het huwelijk met de man verkregen en de tegenprestatie volledig uit eigen vermogen betaald. De vrouw heeft voor de bekostiging van de tegenprestatie, een woning die haar in eigendom toebehoorde verkocht. Die verkoopopbrengst heeft zij volledig aangewend om de woning te verkrijgen. Het voorgaande staat als onweersproken tussen partijen vast, zodat aan de voorwaarde van artikel 1:95 lid 1 BW is voldaan. De woning blijft daarom buiten de gemeenschap en komt niet voor verdeling in aanmerking. De vorderingen in conventie van de man komen in zoverre niet voor toewijzing in aanmerking.
4.4.
Dan rijst de vraag of de man aanspraak heeft op vergoeding van de door hem in de woning gedane investering ter uitbreiding van de woning.
4.5.
Door de man is gesteld dat door hem een bedrag van NAf 83.440,09 is geïnvesteerd in de woning. De vrouw heeft niet weersproken dat de man in de uitbreiding van de woning heeft geïnvesteerd, doch heeft zij de hoogte van het door de man gestelde bedrag betwist.
4.6.
Voorop zij gesteld dat het gerecht uit de door de man overgelegde stukken opmaakt dat alleen de betalingen tot een bedrag van NAf 28.583,75 verbandhouden met de verbouwing van de woning. Immers volgt uit de overzichten en bankafschriften overgelegd door de man dat het overgrote deel van het door de man gestelde bedrag bestaat uit overboekingen van gelden op de spaarrekening van de man en betalingen ten behoeve van het gezamenlijke huishouden van partijen. Die overboekingen en betalingen houden geen verband met de gestelde verbouwing, zodat die verder buiten beschouwing zullen worden gelaten. Bij de verdere beoordeling zal dan ook van het hiervoor genoemde bedrag van NAf 28.583,75 worden uitgegaan.
4.7.
Of aan de man een vergoeding toekomt, wordt bepaald door artikel 1:87 BW.
Artikel 1:87 BW bepaalt dat indien een echtgenoot ten laste van het vermogen van de andere echtgenoot een goed dat tot zijn eigen vermogen zal behoren, verkrijgt of verbetert, dan wel ten laste van het vermogen van de andere echtgenoot een in verband met zodanige verkrijging of verbetering aangegane schuld wordt voldaan of daarop wordt afgelost, ontstaat voor de eerstgenoemde echtgenoot een plicht tot vergoeding.
4.8.
Door de man is gesteld, noch gebleken, dat de door hem gedane investeringen zijn betaald uit eigen vermogen. Partijen waren immers getrouwd binnen gemeenschap van goederen, en uit de door de man overgelegde stukken kan worden opgemaakt dat de investeringen zijn betaald uit inkomsten die de man maandelijks ontving uit pensioengelden, dan wel inkomen uit arbeid. De verbeteringen zijn dan ook betaald uit het gezamenlijk(e) inkomen (vermogen) van partijen. Artikel 1:95 lid 1 bepaalt dat voorzover de tegenprestatie ten laste van de gemeenschap komt, de echtgenoot gehouden is tot een vergoeding aan de gemeenschap. Het beloop van de vergoeding wordt bepaald overeenkomstig artikel 87, tweede en derde lid.
Nu is er in deze zaak geen sprake van voldoening van de tegenprestatie ten laste van de gemeenschap, maar betaling van verbeteringen aan de woning ten laste van de gemeenschap. Analoge toepassing van artikel 1:95 BW leidt het gerecht tot de conclusie dat de vrouw gehouden is tot betaling van een vergoeding aan de gemeenschap. De hoogte van de vergoeding dient conform artikel 1:87 lid 2 onder a te worden bepaald op het bedrag evenredig aan de tegenprestatie voor de verbetering van de woning. Dit bedrag zal daarom worden bepaald op NAf 28.583,75. Nu de man en de vrouw ieder voor de helft gerechtigd zijn tot de gemeenschap, kunnen zij ieder voor de helft aanspraak maken op voornoemd bedrag. Het gerecht zal dit voor recht verklaren als hierna te bepalen.
4.9.
De vordering van de man tot veroordeling van de vrouw tot betaling van een gebruiksvergoeding aan hem, zal gelet op al het voorgaande worden afgewezen. Nu de woning niet tot de gemeenschap is gaan behoren, is de man nimmer mede eigenaar geworden van de woning, zodat hem geen aanspraak toekomt op een gebruiksvergoeding. De vordering in conventie van de man zal in zoverre worden afgewezen.
4.10.
De primaire vordering van de vrouw in reconventie tot het verkrijgen van een verklaring voor recht dat de woning niet tot de huwelijksgemeenschap behoort op grond van artikel 1:95 lid 1 BW zal worden toegewezen.
4.11.
De overige stellingen en verweren van partijen kunnen niet tot een ander oordeel leiden en zullen daarom verder onbesproken blijven.
4.12.
Nu partijen gewezen echtelieden zijn, zullen de proceskosten, zowel in conventie als in reconventie worden gecompenseerd aldus dat iedere partij de eigen kosten zal dragen.

5.De beslissing

Het Gerecht:
In conventie
5.1.
verklaart voor recht dat de vrouw gehouden is tot vergoeding van het bedrag van NAf 28.583,75 aan de gemeenschap, waartoe zowel de man als de vrouw ieder voor de helft gerechtigd zijn;
5.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af;
In reconventie
5.4.
verklaart voor recht dat de woning gelegen te [adres] ingevolge artikel 1:95 lid 1 BW buiten de gemeenschap blijft;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
In conventie en reconventie
5.7.
verleent de vrouw verlof om kosteloos te procederen;
5.8.
compenseert de proceskosten, aldus dat iedere partij de eigen kosten zal dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A.M. Lasten, rechter, en op 13 februari 2023 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.