In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, heeft de moeder een verzoek ingediend om de alimentatieverplichting van de vader middels lijfsdwang te executeren. De vader, die in 2021 gescheiden is van de moeder, heeft geen kinderalimentatie betaald, ondanks een eerdere beschikking die hem verplichtte om NAƒ 200 per kind per maand te betalen. De moeder heeft in juni 2022, zonder medeweten van de vader, met de kinderen naar Nederland verhuisd. De vader heeft pas na de zitting een eis in reconventie ingediend om de beslagen op te heffen, wat in strijd was met de procesregels. Het gerecht heeft deze eis buiten beschouwing gelaten.
De moeder heeft verschillende executiemaatregelen genomen, waaronder derdenbeslag bij de werkgever van de vader en de bank, en heeft een deel van de achterstallige alimentatie geïnd. De vader heeft echter recent een bedrag van NAf 6.000 aan achterstallige alimentatie betaald, wat de moeder heeft doen concluderen dat lijfsdwang noodzakelijk is om verdere betaling af te dwingen. Het gerecht heeft echter geoordeeld dat de vader inmiddels aan zijn verplichtingen heeft voldaan en dat de moeder niet voldoende heeft aangetoond dat andere dwangmiddelen niet effectief zouden zijn geweest.
Uiteindelijk heeft het gerecht de vorderingen van de moeder afgewezen, met de overweging dat de vader zijn verplichtingen inmiddels is nagekomen en dat de toepassing van lijfsdwang niet gerechtvaardigd is. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken door rechter F.J.F. Gerard, bijgestaan door griffier H. Akbuz.