ECLI:NL:OGEAC:2023:126

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
5 juni 2023
Publicatiedatum
9 juni 2023
Zaaknummer
CUR202201412
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid supermarkt voor valpartij door losliggende planken

In deze zaak vordert eiseres schadevergoeding van de besloten vennootschap New Centrum Supermarkt B.V. en een tweede gedaagde, naar aanleiding van een valpartij die eiseres op 10 november 2018 in de supermarkt heeft gehad. Eiseres is ten val gekomen in de supermarkt, waar de vloer ten tijde van de val gerenoveerd werd. Er lagen losse houten triplex platen op de vloer ter bescherming van de nieuw gestorte cementen vloer, die niet vastgemaakt waren. Eiseres heeft als gevolg van de val haar heup gebroken en is hiervoor geopereerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de supermarkt onvoldoende voorzorgsmaatregelen heeft getroffen om het winkelend publiek te waarschuwen voor het struikelgevaar dat de losse planken met zich meebrachten. De rechtbank oordeelt dat de supermarkt aansprakelijk is voor de schade die eiseres heeft geleden, omdat de situatie in de supermarkt onveilig was en de supermarkt niet voldoende maatregelen heeft genomen om deze onveiligheid te verhelpen. De vordering van eiseres tot schadevergoeding wordt toegewezen, met inbegrip van materiële en immateriële schade, en de kosten van rechtsbijstand. De vordering tegen de tweede gedaagde, de bestuurder van de supermarkt, wordt afgewezen omdat er onvoldoende bewijs is dat hij persoonlijk aansprakelijk is voor de tekortkomingen van de supermarkt.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202201412
Vonnis van 5 juni 2023
in de zaak van
[EISERES],wonende in Curaçao,
eiseres,
verschenen in persoon,
tegen

1.De besloten vennootschapNEW CENTRUM SUPERMARKET B.V.,

gevestigd in Curaçao,
gedaagde sub 1,
en

2.[GEDAAGDE SUB 2],

Wonende in Curaçao,
gedaagde sub 2,
gemachtigde: mr. H.W. Braam.
Partijen worden hierna [eiseres] en Centrum en [gedaagde sub 2], de laatste twee gezamenlijk gedaagden, genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 6 april 2022,
  • de conclusie van antwoord,
  • de mondelinge behandeling van 26 oktober 2022,
  • de pleitnotities, [eiseres] met producties,
  • de aktes zijdes [eiseres],
  • de aktes zijdens gedaagden.
1.2.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Centrum is een supermarkt. [gedaagde sub 2] is de directeur – bestuurder van supermarkt Centrum.
2.2. [
[eiseres] is op 10 november 2018 omstreeks 14:30 uur ten val gekomen in de supermarkt van Centrum te Mahaai in de omgeving van de zuivelproducten, waardoor zij haar heup heeft gebroken.
2.3.
De vloer van Centrum in de omgeving van de zuivelproducten werd ten tijde van de val gerenoveerd. Ter bescherming van de nieuw gestorte cementen vloer waren er losse houten triplex platen neergelegd. Deze platen waren niet vastgemaakt aan de vloer.
2.4.
SOAW heeft een ongevallen rapport opgemaakt (het rapport). Uit dat rapport d.d. 4 januari 2019 volgt, voor zover van belang, het volgende:
2.5. [
[eiseres] is in verband met een gebroken heup van 10 november 2018 tot en met 12 november 2018 opgenomen geweest in het Sehos. Tijdens een operatie zijn er drie gecannuleerde schroeven in de heup geplaatst. Volgens de ontslagbrief van het Sehos d.d. 12 november 2018 is de operatie zonder complicaties verlopen, mobiliseerde [eiseres] postoperatief goed en kwam de pijn onder controle.
2.6.
Uit een brief van dr. M. Janssen van 17 september 2021 volgt, voor zover van belang, het volgende:
Lichamelijk onderzoek
Goed looppatroon
Geen drukpijn over trochanter
Ruim range of motion, goede exo en endorotatie
Op dit moment zie ik geen significant beenlengte verschil, maar dat kan er wel zijn of dat zo ervaren worden dd algemene afname spiermassa bij immobiliteit
2.7. [
[eiseres] heeft Centrum bij e-mail van 13 november 2018 aangesproken voor haar schade als gevolg van het ongeval. Partijen hebben gecorrespondeerd over het ongeval en de schade. Bij e-mail van 4 juni 2019 heeft Centrum aansprakelijkheid afgewezen.

3.De vordering en de standpunten van partijen

3.1. [
[eiseres] vordert – samengevat – dat het gerecht gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van haar schade begroot op NAf 34.486,89 aan materiële schade en NAf 50.000 aan immateriële schade, in totaal ad NAf 84.486,89, te vermeerderen met wettelijke rente met ingang van 10 dagen na betekening van het vonnis, alsmede veroordeling van gedaagden in de proceskosten.
3.2. [
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat gedaagden aansprakelijk zijn voor het ongeval van [eiseres] op 10 november 2018, omdat gedaagden onvoldoende voorzorgsmaatregelen hebben getroffen voor de gevaarlijke situatie in de supermarkt. De houten platen die vanwege de renovatiewerkzaamheden op de grond waren gelegd, lagen los, overlapten elkaar en bewogen als er gewicht op kwam. Daardoor ontstond er struikelgevaar. In elk geval rustte op gedaagden de verplichting het winkelend publiek duidelijk te waarschuwen voor het struikelgevaar ter plaatse waar de houten platen waren gelegd. Door dit na te laten hebben gedaagden niet gehandeld zoals van dat van een supermarkt mag worden verwacht. Zij hebben jegens [eiseres] een onrechtmatige daad gepleegd, [gedaagde sub 2] in hoedanigheid van bestuurder, door niet (voldoende) te waarschuwen voor de gevaarlijke situatie, die heeft geleid tot het ongeval.
3.3.
Gedaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Zij bestrijden dat er sprake is geweest van onzorgvuldig handelen. Gedaagden stellen dat zij voldoende hebben gewaarschuwd, dat [eiseres] op de hoogte was van de losliggende houten platen, en dat zij is gestruikeld als gevolg van onoplettendheid. Zij heeft haar benen onvoldoende opgetild en aldus de situatie onvoldoende ingeschat. [gedaagde sub 2] valt als bestuurder ter zake geen persoonlijk verwijt te maken. Verder betwisten gedaagden de schade en is er sprake van eigen schuld.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het voorgelegde geschil betreft de vraag of gedaagden aansprakelijk kunnen worden gehouden voor het ongeval dat [eiseres] is overkomen.
Toedracht
4.2.
Met betrekking tot de vraag of gedaagden uit hoofde van artikel 6:162 BW aansprakelijk kunnen worden gehouden voor de schade die [eiseres] als gevolg van de valpartij stelt te hebben geleden, moet eerst de feitelijke toedracht van het ongeval komen vast te staan. Het gerecht stelt voorop dat niet in geschil is dat [eiseres] ten val is gekomen doordat ze is gestruikeld over de houten platen die in de omgeving van de zuivelproducten op de vloer lagen. Als onweersproken staat verder vast dat deze houten platen vanwege renovatiewerkzaamheden los op de grond lagen, elkaar overlapten en bewogen als er gewicht op kwam.
4.3. [
[eiseres] stelt terzake van de toedracht van het ongeval dat zij is gestruikeld omdat zij met haar linkervoet achter een omhoogkomende plaat is blijven haken. Er was ten tijde van het ongeval een medewerkster van Centrum ter plaatse de schappen met zuivelproducten aan het vullen. Op het moment dat deze medewerkster op de plank ging staan, bewoog de andere plank omhoog. [eiseres] had op dat moment met het rechter been een stap op de houten plaat gezet en bleef vervolgens met haar linkervoet haken achter de omhoog gekomen plaat. Ter onderbouwing van haar stelling verwijst [eiseres] naar het rapport van SOAW en de bijhorende foto’s waarop is te zien dat de platen over elkaar lagen en dat er vijf kratten stonden met goederen die in de schappen geplaatst moest worden. Volgens [eiseres] gebruikte deze medewerkster, die een fors postuur had, een krat om op te staan om de schappen bij te vullen. Toen ze daar van af stapte wipte de plank waar [eiseres] net met haar rechtervoet op stapte omhoog. Vervolgens is zij met haar linkervoet achter de omhoog gekomen plank blijven haken en waardoor zij ten val is gekomen. Deze medewerkster heeft [eiseres] na haar val ook aangesproken en verteld dat zij niet de eerste klant was die was gevallen.
4.4.
Gedaagden ontkennen dat er op het moment dat [eiseres] struikelde een medewerkster van Centrum in de buurt was die de schappen aan het vullen was. Er is volgens gedaagden dan ook geen plank omhoog gekomen omdat een medewerkster daarop ging staan. [eiseres] is volgens gedaagden gestruikeld omdat ze zelf niet oplette. Ter onderbouwing van het verweer wijzen gedaagden er op dat [eiseres] had gezien dat er planken lagen, maar omhoog keek toen ze daarop stapte. Ze heeft haar linkerbeen vervolgens onvoldoende hoog opgetild, waardoor haar voet is blijven haken. Als zij voldoende had opgelet was het ongeluk niet gebeurd. Er liepen daar dagelijks gemiddeld 3000 tot 4000 mensen langs en niemand is gestruikeld.
4.5.
Uit het rapport van SOAW volgt dat de houten platen voor ongelijkheden op de vloer zorgden die hebben bijgedragen tot het ongeval. Op de bijhorende foto’s is te zien dat er een opening is tussen de vloer en de plank doordat de planken los op c.q. over elkaar liggen. Verder is op de foto te zien dat er verschillende kratten gevuld met producten op de planken staan. SOAW concludeert in het rapport dat op de videobeelden duidelijk is te zien dat [eiseres] struikelde over de houten plaat met als gevolg dat zij viel en dat ook betrokkenen hebben verklaard dat [eiseres] struikelde en viel.
4.6.
In het licht van de bevindingen van SOAW zoals vastgelegd in het rapport, is het gerecht van oordeel dat voormelde betwisting door gedaagden van de stelling van [eiseres] dat zij gestruikeld is nadat een medewerkster vanaf een krat op de plaat ging staan waardoor deze omhoog kwam en [eiseres] daarachter bleef haken en viel, onvoldoende is gemotiveerd. Gedaagden hebben volstaan met de stelling dat er geen medewerkster van Centrum in de buurt was die de schappen aan het vullen was. Gedaagden hadden hun stelling nader kunnen onderbouwen door het beeldmateriaal waarover SOAW beschikte in het geding te brengen. Gedaagden hebben dat, ondanks dat zij daartoe de gelegenheid hebben gekregen, nagelaten. Dat deze videobeelden niet meer zouden zijn terug te vinden in het systeem van gedaagden blijft voor hun rekening. Het tijdsverloop waarop zij zich ter verdediging beroepen treft geen doel. Gedaagden zijn direct na het ongeval door [eiseres] aansprakelijk gesteld. Zij hadden, bij betwisting van aansprakelijkheid, rekening moeten houden met de mogelijkheid dat [eiseres] een vordering jegens hun zou kunnen indienen. Het had op de weg van gedaagden gelegen om het beeldmateriaal van het ongeval in het kader van hun verdediging te bewaren. Verder hadden gedaagden nadere informatie moeten kunnen verstrekken over het personeel dat op die dag op de zuivelafdeling aan het werk was. Daaruit had kunnen worden afgeleid of er op dat moment al dan niet een medewerkster op de zuivelafdeling aan het werk was. Daarvoor bestond des te meer aanleiding nu er op de foto’s te zien is dat er kratten met producten ter plaatse klaar stonden en uit het rapport van SOAW volgt dat er met ‘betrokkenen’ is gesproken over het ongeval. In het licht hiervan is de blote stelling van gedaagden dat er geen medewerkster aan het werk was, onvoldoende.
4.7.
Nu de stelling van [eiseres] ter zake de toedracht van het ongeval onvoldoende gemotiveerd is betwist, is komen vast te staan dat [eiseres] is gevallen nadat een medewerkster op de plaat is gaan staan waardoor deze omhoog kwam op het moment dat [eiseres] daar op stapte en dat zij vervolgens achter de plank is blijven haken. Nadere bewijsvoering ter zake is derhalve niet noodzakelijk.
Onrechtmatige daad Centrum
4.8. [
[eiseres] stelt dat gedaagden beiden aansprakelijk zijn voor de gevolgen van het haar overkomen ongeval. Bij de beoordeling van de aansprakelijkheid van gedaagden dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de eventuele aansprakelijkheid van Centrum en die van [gedaagde sub 2] als bestuurder van Centrum. Voor de beantwoording van de vraag of Centrum aansprakelijk is voor de gevolgen van het [eiseres] overkomen ongeval, dient te worden beoordeeld of Centrum door de planken los op de vloer te leggen een risico heeft geschapen dat onder de omstandigheden redelijkerwijs niet verantwoord was.
4.9.
De vraag of veroorzaking van schade door het in het leven roepen of het laten voortbestaan van een gevaarzettende situatie onrechtmatig is, kan niet uitsluitend worden beantwoord aan de hand van de vraag of sprake is van de mogelijkheid van een ongeval of aan de hand van de vraag of schade is ingetreden (Hoge Raad 9 december 1994, NJ 1996, 403). Het gerecht dient te toetsen aan de criteria van het ‘Kelderluik-arrest’ van de Hoge Raad van 5 november 1965 (NJ 1966, 136). In dit arrest is bepaald dat alleen in het licht van de omstandigheden van het gegeven geval kan worden beoordeeld of en in hoeverre aan iemand, die een situatie in het leven roept welke voor anderen bij niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid gevaarlijk is, de eis kan worden gesteld dat hij rekening houdt met de mogelijkheid dat die oplettendheid en voorzichtigheid niet zullen worden betracht en met het oog daarop bepaalde veiligheidsmaatregelen neemt. Daarbij speelt een rol de mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, hoe groot de kans is dat dan ongevallen ontstaan, hoe ernstig de gevolgen van zo’n ongeval kunnen zijn en hoe bezwaarlijk het nemen van maatregelen is.
4.10.
Naar het oordeel van het gerecht moet worden aangenomen dat los over elkaar liggende planken in het loopgebied in een supermarkt een gevaarlijke situatie oplevert. Daarbij acht het gerecht van belang dat deze planken, doordat ze los en deels over elkaar liggen, onverwachts omhoog kunnen komen door gedragingen van anderen waaronder medewerkers van Centrum of ander winkelend publiek. Daar komt bij dat uit de plattegrond zoals ter zitting in aanwezigheid van partijen is getekend, volgt dat de planken zich bevonden achter de koelopstelling en dat deze pas zichtbaar werden als het publiek zich achter die opstelling die los in de ruimte staat, begaf. Daardoor waren de planken niet direct zichtbaar voor het publiek. Een supermarkt dient er verder rekening mee te houden dat haar klanten niet altijd de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht nemen bij het lopen door de winkel. In een supermarkt zal de aandacht van klanten vooral gericht zijn op de winkelschappen en dient de inrichting van de winkel daarop afgestemd te zijn ter voorkoming van ongevallen met klanten.
4.11.
Het gerecht is verder van oordeel dat – gelet op de hiervoor bedoelde mindere mate van voorzichtigheid en oplettendheid bij het winkelend publiek en de omstandigheid dat het hier gaat om losse, deels elkaar overlappende planken op de vloer in het loopgebied van een supermarkt achter een koelopstelling – de kans dat een ongeval ontstaat daardoor reëel is. Dat zich niet eerder een ongeval heeft voorgedaan zoals gedaagden stellen doet daar niet aan af. Het betekent ook niet dat er niet eerder iemand is gestruikeld. Volgens [eiseres] heeft de medewerkster ter plaatse immers aangegeven dat zij niet de eerste was die struikelde over de planken. Dat [eiseres] bekend was met de renovatiewerkzaamheden, maakt in het licht van het voorgaande niet dat zij bedacht diende te zijn op de losse, elkaar overlappende planken en maakt evenmin dat zij als gevolg daarvan meer voorzichtigheid in acht diende te nemen dan de gemiddelde winkelbezoeker. Daar komt bij dat de renovatie weliswaar 7 maanden heeft geduurd, maar dat de plaats waar die werkzaamheden werden uitgevoerd steeds wijzigde. De werkzaamheden in de omgeving van de zuivelproducten betrof de laatste fase van de werkzaamheden, en terwijl [eiseres] van juli tot en met oktober 2018 in het buitenland was.
4.12.
Het struikelen over een plank in de supermarkt kan leiden tot ernstige gevolgen, nu sprake is van een harde vloer. De planken lagen over recent gestort beton. Daarbij heeft in zijn algemeenheid ook te gelden dat indien iemand onverwacht valt doordat de voet achter een plank blijft haken, zoals in casu bij [eiseres] het geval was, het lichaam vreemde bewegingen kan maken om de val op te vangen hetgeen tot een meer ernstig letsel kan leiden. In het onderhavige geval heeft het lichaam van [eiseres] een onverwachte draai gemaakt waardoor zij op haar heup is gevallen.
4.13.
Ten slotte overweegt het gerecht dat het voor gedaagden niet bezwaarlijk was om maatregelen ter voorkoming van ongevallen met de planken te nemen. Gedaagden hebben in dit kader aangegeven dat zij voldoende maatregelen hebben getroffen om het winkelend publiek te waarschuwen. Aan de buitenmuur bij de ingang van de supermarkt was er een bord geplaatst waarop de renovatiewerkzaamheden binnen werden aangekondigd. In de supermarkt werd er met gele pionnen gewaarschuwd voor slipgevaar.
4.14. [
[eiseres] betwist dat er vóór het ongeval een waarschuwingsbord bij de ingang van de supermarkt was geplaatst. Verder stelt zij dat er in de omgeving van de losse planken slechts één gele pion stond en wel aan de andere kant van het looppad dan waarvan [eiseres] vandaan kwam. Deze pion was voor haar niet zichtbaar vanuit de kant waarvan zij de zuivelafdeling naderde. De gele pion waarschuwde verder enkel voor slipgevaar in verband met een natte vloer en niet voor struikelgevaar in verband met los liggende planken.
4.15.
Het gerecht is van oordeel dat de door gedaagden gestelde waarschuwingsmaatregelen ter zake onvoldoende zijn. Een algemene aankondiging van renovatiewerkzaamheden geplaatst buiten de supermarkt en (tenminste) een gele pion die waarschuwt voor slipgevaar, is niet voldoende om het winkelend publiek voor struikelgevaar in verband met los en elkaar deels overlappende planken te waarschuwen. De aankondiging bevat onvoldoende waarschuwing voor het concrete struikelgevaar en is te ver verwijderd van de locatie waar het gevaar zich voordeed. Hetzelfde geldt voor de gele pionnen. De gele pionnen die waarschuwen voor slipgevaar staan volgens gedaagden zelf overal in de supermarkt en met name in de omgeving van gekoelde producten die kunnen gaan lekken. Het winkelend publiek herkent dergelijke pionnen over het algemeen ook als een waarschuwing voor een natte vloer. Aldus hoeft het winkelend publiek niet bedacht te zijn op struikelgevaar in verband met losliggende planken bij het zien van die pionnen. Om het publiek voor struikelgevaar in verband met losliggende planken te waarschuwen zijn dan ook nadere maatregelen nodig. Dat vindt steun in het rapport van SOAW waaruit volgt dat ongelijkheden op de vloer in een supermarkt te allen tijde geëlimineerd moeten worden. Als dat niet mogelijk is dan moet het gebied in ieder geval afgebakend worden dan wel moeten er ter plaatse duidelijke borden die waarschuwen voor struikelgevaar geplaatst worden. Niet gebleken is dat het voor gedaagden bezwaarlijk was om dergelijke maatregelen te treffen.
4.16.
Gelet op al het voorgaande is het gerecht van oordeel dat Centrum op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] ten gevolge van het ongeval op 10 november 2018 heeft geleden.
Bestuurdersaansprakelijkheid
4.17.
Vervolgens ligt de vraag voor of [gedaagde sub 2] persoonlijk, in hoedanigheid van bestuurder van Centrum, aansprakelijk is voor de gevolgen van het [eiseres] overkomen ongeval.
4.18.
Ten aanzien van de door [eiseres] gestelde bestuurdersaansprakelijkheid stelt het gerecht het volgende voorop. Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van de vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap die namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld indien hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder in het geval dat hij heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt wordt aangenomen indien het handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Daarvan zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade.
4.19.
Door [eiseres] is in dit verband gesteld dat [gedaagde sub 2] degene is die opdracht heeft gegeven tot de renovatiewerkzaamheden waardoor de gevaarlijke situatie ontstond en heeft nagelaten passende voorzorgsmaatregelen te treffen ter voorkoming van ongevallen. Tegen de achtergrond van voormelde maatstaf is dit, naar het oordeel van het gerecht, onvoldoende om aansprakelijkheid van [gedaagde sub 2] aan te nemen. Niet gebleken is dat [gedaagde sub 2] wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de getroffen voorzorgsmaatregelen onvoldoende zouden zijn en dat Centrum daardoor aansprakelijk zou kunnen worden gehouden voor schade als gevolg van die tekortkoming. Het renoveren van een supermarkt is een gebruikelijke bestuurdersbeslissing. Er zijn bij de uitvoering daarvan maatregelen getroffen ter bescherming van het winkelend publiek. Dat het gerecht die maatregelen in het onderhavige geval als niet afdoende oordeelt maakt niet zonder meer dat de bestuurder daarvan een persoonlijk verwijt valt te maken. Daarvoor heeft [eiseres] onvoldoende gesteld. Daar komt bij dat gesteld noch is gebleken dat Centrum geen verhaal zou bieden voor de door [eiseres] gestelde schade. De vordering jegens [gedaagde sub 2] zal daarom worden afgewezen.
4.20. [
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde sub 2]. Deze kosten worden begroot op nihil, omdat niet is gebleken dat [gedaagde sub 2] naast Centrum aanvullende proceskosten heeft gemaakt.
Eigen schuld
4.21.
Ter zake het beroep van gedaagden op eigen schuld van [eiseres] overweegt het gerecht het volgende. In artikel 6:101 lid 1 BW is onder meer bepaald dat wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, de vergoedingsplicht wordt verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden aan de schade hebben bijgedragen.
4.22.
Naar het oordeel van het gerecht is er geen sprake van de situatie dat [eiseres] verzuimd heeft om de nodige voorzichtigheid in acht te nemen. Het gerecht stelt daarbij als uitgangspunt voorop dat er in het algemeen, om de hiervoor genoemde redenen, sprake is van een verminderde voorzichtigheid en oplettendheid bij het winkelend publiek. Uit de door gedaagden aangevoerde omstandigheid dat [eiseres] bekend was met de renovatiewerkzaamheden en de planken had zien liggen, kan niet worden afgeleid dat zij er rekening mee diende te houden dat een medewerkster van Centrum op de losse plank zou gaan staan op het moment dat zij op de plank stapte en dat er daardoor een wipbeweging ontstond waardoor haar linkervoet achter de plank bleef haken. Evenmin is gebleken dat [eiseres] onvoldoende voorzichtig en oplettend is geweest. Het enkele feit dat zij is gestruikeld, is daarvoor onvoldoende. Aldus is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van de situatie dat de ontstane schade mede een gevolg is van onvoorzichtigheid die aan [eiseres] kan worden toegerekend.
Letsel
4.23.
Tussen partijen staat vast dat [eiseres] haar linker heup heeft gebroken als gevolg van het ongeval. [eiseres] stelt dat zij na het ongeval en de operatie gedurende langere tijd heeft moeten revalideren en daardoor uitgeschakeld is geweest. Na de operatie kon zij 14 dagen alleen maar zitten en liggen. Daarna kon zij gedurende enkele weken lopen met behulp van een looprek. Ze heeft op aangeven van de behandeld arts (dr. Booi) geen fysiotherapie gehad, maar zelf haar beweeglijkheid langzaam opgebouwd. [eiseres] stelt zeker twee maanden beperkt te zijn geweest in haar doen en laten. Verder ervaart zij nog steeds beperkingen als gevolg van haar gebroken heup en de operatie. [eiseres] stelt minder soepel te kunnen bewegen. Verder heeft ze last van gevoeligheid en lichte ontstekingen ter plaatse van de schroeven. Ook ervaart zij beenlengteverschil en is haar spiermassa is afgenomen.
4.24.
Gedaagden betwisten de door [eiseres] gestelde blijvende beperkingen als gevolg van de heupfractuur. Zij stellen dat uit de voorhanden medische documentatie volgt dat dat de operatie zonder complicaties is verlopen en dat zij postoperatief goed mobiliseerde.
4.25.
Vaststaat dat [eiseres] is gevallen en als gevolg daarvan haar heup heeft gebroken, welke breuk is vastgezet met drie schroeven. Vervolgens is [eiseres] thuis hersteld en gerevalideerd. Naar het oordeel van het gerecht is er geen reden om te twijfelen aan het door [eiseres] gestelde revalidatietraject. Het revalidatietraject na een heupfractuur wisselt per persoon. Van belang is dat de patiënt weer leert bewegen met de herstelde heup. Bij de één gaat dat sneller dan bij de ander. In sommige gevallen zijn daar hulpmiddelen voor nodig. Soms ontstaan er problemen. Het revalidatietraject van [eiseres] is niet uitzonderlijk lang of gecompliceerd verlopen. Dat zij twee maanden nodig heeft gehad om weer mobiel te worden is niet ongebruikelijk. Dat zij daarbij een looprek heeft gebruikt evenmin. Uit de factuur van Christian Care Trading volgt dat [eiseres] ongeveer drie weken na het ongeval een looprek heeft aangeschaft. Dat komt overeen met de verklaring van [eiseres] over het verloop van haar revalidatietraject. Verder heeft [eiseres] in 2021 een consult gehad bij Janssen, naar aanleiding van aanhoudende klachten. Op dat moment zijn de klachten nog niet objectiveerbaar, maar het bevestigt wel dat [eiseres] klachten ervaart zoals door haar gesteld. In 2022 is zij terug in consult bij Janssen, wederom in verband met het door haar gestelde beenlengteverschil, hetgeen door Janssen niet wordt uitgesloten.
4.26.
Het voorgaande leidt ertoe dat het gerecht het door [eiseres] gestelde revalidatietraject en de gestelde klachten als gevolg van het ongeval voldoende aannemelijk acht. Voor het beoordeling van de diverse opgevoerde schadeposten zal het gerecht dan ook daarvan uitgaan.
Schadeposten
4.27. [
[eiseres] stelt schade te lijden die zij heeft gespecificeerd in de volgende schadeposten:
- materiële schade
 gederfde huurinkomsten NAf 3.900 (vertraging schoonmaak)
 gederfde huurinkomsten NAf 10.400 (vertraging verbouwing)
 thuisverzorging NAf 10.000
 medische kosten
 bloeddrukmeter NAf 194,20
 huur looprek NAf 44,25
 aanschaf looprek NAf 153,10
 loopkrukken NAf 104,94
 advocaatkosten
NAf 9.690,40 +
Totaal NAf 34.486,89
- immateriële schade NAf 50.000
4.28.
Gedaagden betwisten het bestaan en / of de omvang de schadeposten. Zij stellen dat [eiseres] de schade onvoldoende heeft gemotiveerd.
4.29.
Vaststaat dat Centrum aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade als gevolg van het ongeval. [eiseres] heeft derhalve een vordering tot schadevergoeding op Centrum.
4.30. [
[eiseres], leeftijd 66 jaar, beheert samen met haar echtgenoot, leeftijd 78 jaar, acht appartementen. Het beheer daarvan doen [eiseres] en haar echtgenoot samen. Zij stelt dat zij de meeste werkzaamheden zelf uitvoert. Door haar onverwachte uitval is een deel van die werkzaamheden stil komen te liggen, hetgeen gevolgen heeft gehad voor de verhuur van 2 appartementen aan de [adres A]. Deze appartementen stonden net leeg en moesten worden schoongemaakt en gereed gemaakt voor nieuwe verhuur. Het opnieuw verhuren van deze appartementen heeft daardoor drie maanden vertraging opgelopen. Uitgaande van een huurprijs van NAf 650 per appartement, komt dat neer op een schade van NAf 3.900. Daarnaast is er volgens [eiseres] sprake van gederfde huurinkomsten ten gevolge van drie maanden vertraging met de verbouwing van een pand waarin 4 studio’s werden gebouwd. Deze studio’s zijn daardoor pas vier maanden later gereed gekomen. Uitgaande van een huurprijs van NAf 650 per studio resulteert dat in een schade aan gederfde inkomsten ten bedrage van NAf 10.400.
4.31.
Naar het oordeel van het gerecht kan uit de stellingen van [eiseres] worden afgeleid dat zij twee maanden beperkt is geweest in haar doen en laten. Dat zij daardoor beperkt is geweest in de uitvoering van haar werkzaamheden in verband met haar huurpanden is niet onaannemelijk. Het gemis aan huurinkomsten is, gelet op de omstandigheden, een logisch gevolg daarvan. Voor wat betreft de omvang van de schade mist het gerecht ter onderbouwing de huurovereenkomsten die [eiseres], volgens eigen zeggen, later heeft kunnen afsluiten. Aldus kan de concrete schade ter zake niet worden begroot en zal het gerecht de schade ex artikel 6:97 BWschatten. Daarnaast rust op [eiseres] een schadebeperkingsplicht. Die brengt mee dat als de klachten langer aanhouden maatregelen moeten worden getroffen om de schade te beperken. Ter begroting van de schade gaat het gerecht daarom uit van het volgende. Ten aanzien van de twee appartementen aan de [adres A] had van [eiseres] mogen worden verwacht dat zij bij aanhoudende klachten op enig moment een schoonmaakster zou inhuren om de appartementen schoon te maken. Eventuele overige (niet nader geconcretiseerde) aanpassingen hadden ook op een later moment kunnen geschieden en staan niet aan verhuur in de weg, althans dat is niet gebleken. Het gerecht begroot de gederfde huurinkomsten dan ook op twee maanden à NAf 650 per appartement en dus in totaal een bedrag van NAf 2.600. Ten aanzien van de vier studio’s gaat het gerecht uit van een vertraging van twee maanden. Immers, ook zonder ongeval was met de verbouwing nog enige tijd gemoeid geweest, waardoor zij inkomsten zou mislopen. Uitgaande van NAf 650 per studio, komt dat neer op gemiste inkomsten van NAf 5.200.
4.32.
Ten aanzien van de thuisverzorging door de echtgenoot van [eiseres] in de vorm van hulp in de huishouding ten bedrage van NAf 10.000 geldt het volgende. Vaste rechtspraak is dat in geval van letselschade de kosten van huishoudelijke hulp door de aansprakelijke partij aan de benadeelde moet worden vergoed indien deze niet langer in staat is de desbetreffende werkzaamheden zelf te verrichten, voor zover het gaat om werkzaamheden waarvan het in de situatie waarin de benadeelde verkeert normaal en gebruikelijk is dat zij worden verricht door professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners. Dit is niet anders indien die werkzaamheden in feite worden verricht door personen die daarvoor geen kosten in rekening (kunnen) brengen (vgl. HR 5 december 2008, LJN BE9998; HR 6 juni 2003, LJN AF5891 en HR 28 mei 1999, NJ 1999, 564). De gevorderde kosten ten bedrage van NAf 10.000 voor de duur van twee maanden acht het gerecht onredelijk hoog. Dat geldt te meer daar niet is gespecificeerd welke taken de echtgenoot allemaal heeft overgenomen, mede gezien dat [eiseres] wordt geacht niet geheel beperkt te zijn geweest. Het gerecht schat die schade op een bedrag van NAf 2.500.
4.33.
De gevorderde kosten die [eiseres] voor de revalidatiehulpmiddelen heeft moeten maken zal het gerecht als voldoende gemotiveerd en onderbouwd toewijzen. In totaal gaat het om een bedrag van NAf 496,49.
4.34.
De kosten voor buitengerechtelijke bijstand (advocaatkosten) ad NAf 9.690,40 zijn voldoende gespecificeerd en niet gemotiveerd betwist. Gelet op de aard en omvang van de zaak, acht het gerecht de werkelijk gemaakte kosten als gevorderd toewijsbaar. Dat de advocaat van gedaagden slechts enkele brieven van de advocaat heeft gehad betekent niet dat de kosten niet zijn gemaakt.
4.35. [
[eiseres] vordert immateriële schade ten bedrage van NAf 50.000. Zij heeft het ongeval en de nasleep daarvan als onmenselijk en beledigend ervaren. Zij stelt levensvreugde te missen omdat zij zich beperkt voelt, haar beweeglijkheid is afgenomen, zij beenlengteverschil ervaart en lichamelijke klachten ondervind door de schroeven. Zij zal nooit meer de oude worden. Haar oude hobby, natuurfotografie kan zij niet meer als van ouds uitvoeren. Gedaagden hebben de gestelde immateriële schade betwist. Het gerecht is van oordeel dat, gelet op de aard en ernst van het letsel, de blijvende beperkingen en de invloed daarvan op het leven van [eiseres], mede indachtig de smartengeldvergoeding die volgens de Smartengeldgids in gelijke gevallen wordt toegekend, een bedrag van NAf 10.000 passend is. Het gerecht zal dat bedrag toewijzen.
4.36.
De slotsom is dat Centrum de schade aan [eiseres] moet vergoeden zoals onderstaand uiteengezet.
- materiële schade
 gederfde huurinkomsten NAf 2.600 (vertraging schoonmaak)
 gederfde huurinkomsten NAf 5.200 (vertraging verbouwing)
 thuisverzorging NAf 2.500
 medische kosten
NAf 496,49 +
Totaal NAf 10.796,49
- immateriële schade NAf 10.000
- advocaatkosten NAf 9.690,40 +
4.37.
Omdat Centrum grotendeels in het ongelijk wordt gesteld, wordt zij veroordeeld in de proceskosten. De kosten van [eiseres] worden tot aan deze uitspraak begroot op NAf 840 aan griffierecht, NAf 749,64 aan oproepingskosten.
4.38.
De gevorderde wettelijke rente en de nakosten wordt toegewezen zoals hierna onder de beslissing vermeld.
4.39.
De veroordelingen in deze uitspraak gaan meteen in en kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van de partijen deze beslissing voorlegt aan het Hof.

5.De beslissing

Het gerecht:
5.1.
veroordeelt Centrum tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van NAf 10.796,49 aan materiële schade, alsmede een bedrag van NAf 10.000 aan immateriële schade en een bedrag van NAf 9.690,40 aan advocaatkosten, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 14 dagen na betekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt Centrum in de proceskosten van [eiseres] van NAf 1.589,64, te vermeerderen met NAf 250 aan nakosten zonder betekening, verhoogd met NAf 150 in geval van betekening;
5.3.
bepaalt dat de proceskosten moeten worden betaald binnen veertien dagen en dat die kosten worden verhoogd met de wettelijke rente als niet op tijd wordt betaald;
5.4.
wijst af de vordering tegen [gedaagde sub 2];
5.5.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 2] begroot op nihil;
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Christiaan, rechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.